Overwegingen bij COM(2021)458 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 168 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Bij Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU van de Raad 14 werd Oostenrijk gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van Richtlijn 2006/112/EG (hierna “de bijzondere maatregel” genoemd). Na opeenvolgende verlengingen zal die machtiging aflopen op 31 december 2021.

(2) Bij Richtlijn 2009/162/EU van de Raad 15 van 22 december 2009 is in Richtlijn 2006/112/EG artikel 168 bis ingevoegd, teneinde de aftrek te beperken naar evenredigheid van het werkelijke zakelijke gebruik en aldus beter het beginsel toe te passen dat het recht op aftrek pas ontstaat voor zover de goederen en diensten in kwestie voor de bedrijfsactiviteiten van de belastingplichtige worden gebruikt. Daarom moet in de titel van Besluit 2009/1013/EU ook naar artikel 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG worden verwezen.

(3) De bijzondere maatregel wijkt af van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het recht op aftrek van een belastingplichtige ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op goederen en diensten die hij ten behoeve van zijn belaste activiteiten heeft ontvangen. De bijzondere maatregel strekt ertoe de btw op goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten wanneer die goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens werknemers, dan wel in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden of niet-economische activiteiten worden gebruikt.

(4) De bijzondere maatregel strekt ertoe de heffing en de inning van de btw te vereenvoudigen. Er is geen noemenswaardig effect op de in het stadium van het eindverbruik verschuldigde belasting.

(5) Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 19 maart 2021, heeft Oostenrijk verzocht de bijzondere maatregel te mogen blijven toepassen (hierna “het verzoek” genoemd).

(6) Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 7 april 2021 van het verzoek van Oostenrijk in kennis gesteld. Bij brief van 8 april 2021 heeft de Commissie Oostenrijk meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(7) Volgens Oostenrijk is de bijzondere maatregel zeer doeltreffend gebleken om de inning van de btw te vereenvoudigen en belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen. De maatregel verlicht de administratieve lasten voor zowel de bedrijven als de belastingdiensten omdat er nadien geen controle meer moet worden uitgeoefend op het gebruik van de goederen of diensten die bij de aanschaf ervan van het recht op aftrek werden uitgesloten. Oostenrijk moet derhalve worden gemachtigd de bijzondere maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode te blijven toepassen, meer bepaald tot en met 31 december 2024.

(8) Indien Oostenrijk een verlenging na 2024 nodig acht, moet het de Commissie uiterlijk 31 maart 2024, samen met het daartoe strekkende verzoek, een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregel voorleggen met daarin ook een evaluatie van de procentuele opsplitsing.

(9) De derogatiemaatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(10) Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.