Overwegingen bij COM(2020)854 - Reserve voor aanpassing aan de brexit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2020)854 - Reserve voor aanpassing aan de brexit.
document COM(2020)854 NLEN
datum 6 oktober 2021
 
(1) Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“Euratom”), hierna samen “de Unie” genoemd, verlaten, en is een overgangsperiode ingegaan. Die in de tijd beperkte overgangsperiode is overeengekomen in het kader van het terugtrekkingsakkoord 11  en loopt tot en met 31 december 2020. Tijdens de overgangsperiode zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk formele onderhandelingen over hun toekomstige betrekkingen begonnen.

(2) Na afloop van de overgangsperiode zullen er belemmeringen voor de handel en voor grensoverschrijdende uitwisselingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk bestaan. Er worden brede en verstrekkende gevolgen verwacht voor de bedrijven, burgers en overheden. Deze gevolgen zijn onvermijdelijk en de belanghebbenden moeten ervoor zorgen dat zij er klaar voor zijn.

(3) De Unie verbindt zich ertoe de economische gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie te verzachten en solidariteit te betonen met alle lidstaten, met name de lidstaten die in deze uitzonderlijke omstandigheden het zwaarst getroffen zijn.

(4) Er moet een reserve voor aanpassing aan de brexit worden opgericht om steun te verlenen om de negatieve gevolgen in lidstaten, regio’s en sectoren, met name die welke het zwaarst getroffen worden door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, tegen te gaan en zo de impact ervan op de economische, sociale en territoriale samenhang te verzachten. Deze reserve moet geheel of gedeeltelijk de extra overheidsuitgaven dekken die de lidstaten doen voor maatregelen die specifiek zijn genomen om die gevolgen te verzachten.

(5) Om bij te dragen tot economische, sociale en territoriale samenhang is het passend dat de lidstaten zich bij het opzetten van steunmaatregelen met name richten op de regio’s, gebieden en lokale gemeenschappen, met inbegrip van die welke afhankelijk zijn van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk, die naar verwachting het zwaarst door de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk zullen worden getroffen. Het is mogelijk dat de lidstaten specifieke maatregelen moeten nemen om met name bedrijven en economische sectoren te ondersteunen die nadeel ondervinden van de terugtrekking. Daarom is het passend een niet-uitputtende lijst op te stellen van het soort maatregelen dat met de meeste waarschijnlijkheid deze doelstelling zal verwezenlijken.

(6) Tegelijkertijd is het belangrijk om de uitsluitingen van steun uit de reserve duidelijk te vermelden. Belasting over de toegevoegde waarde moet van steun uit de reserve worden uitgesloten, aangezien het gaat om inkomsten van de lidstaten die de daarmee gepaard gaande kosten voor de begroting van de lidstaat compenseren. Om het gebruik van beperkte middelen zo efficiënt mogelijk te concentreren, mag technische bijstand die is geleverd aan de organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de reserve, niet in aanmerking komen voor steun uit de reserve. Overeenkomstig de algemene aanpak voor het cohesiebeleid mogen uitgaven die verband houden met verplaatsingen of die strijdig zijn met het toepasselijke Unierecht of nationaal recht, niet worden ondersteund.

(7) Om rekening te houden met de onmiddellijke impact van de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie op de lidstaten en hun economieën en met de noodzaak om in voorkomend geval vóór het verstrijken van de overgangsperiode risicobeperkende maatregelen vast te stellen, moet de subsidiabiliteitsperiode voor de uitvoering van dergelijke maatregelen ingaan op 1 juli 2020 en worden geconcentreerd in een beperkte periode van 30 maanden.

(8) Het is noodzakelijk te specificeren dat de begroting die aan de reserve is toegewezen, door de Commissie wordt uitgevoerd onder gedeeld beheer met de lidstaten in de zin van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad 12 (“het Financieel Reglement”). Daarom moeten de beginselen en specifieke verplichtingen worden vastgesteld die de lidstaten moeten naleven, met name de beginselen van goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie en afwezigheid van belangenconflicten.

(9) De door het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn vastgelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op het algemeen conditionaliteitsstelsel ter bescherming van de begroting van de Unie. 

(10) Voor een deugdelijk financieel beheer moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de vastleggingen in de begroting, betalingen, overdrachten en invordering met betrekking tot de reserve. Met inachtneming van het beginsel dat de begroting van de Unie jaarlijks wordt vastgesteld, moet deze verordening voorzien in mogelijkheden om meer ongebruikte middelen over te dragen dan de bedragen die in het Financieel Reglement zijn vastgesteld, zodat de capaciteit van de reserve om de negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor de lidstaten en hun economieën aan te pakken, wordt gemaximaliseerd.

(11) Om de lidstaten in staat te stellen de aanvullende middelen in te zetten en te zorgen voor voldoende financiële middelen om snel maatregelen in het kader van de reserve uit te voeren, moet een aanzienlijk deel daarvan in 2021 in de vorm van voorfinanciering worden uitbetaald. Bij de methode voor de verdeling moet rekening worden gehouden met het belang van de handel met het Verenigd Koninkrijk en het belang van de visserij in de exclusieve economische zone van het Verenigd Koninkrijk, op basis van betrouwbare en officiële statistieken. Aangezien de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie een unieke gebeurtenis vormt en gezien de onzekerheid rond belangrijke aspecten van de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie na het verstrijken van de overgangsperiode, is het moeilijk te bepalen welke passende maatregelen de lidstaten snel zullen moeten nemen om de gevolgen van de terugtrekking tegen te gaan. Daarom is het noodzakelijk de lidstaten flexibiliteit te bieden en met name de Commissie in staat te stellen het financieringsbesluit dat in voorfinanciering voorziet, vast te stellen zonder dat uit hoofde van artikel 110, lid 2, van het Financieel Reglement een beschrijving moet worden gegeven van de concrete te financieren acties.

(12) Vóór de betaling van de voorfinanciering moeten de lidstaten de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis stellen van de identiteit van de aangewezen organen en van het orgaan waaraan de voorfinanciering moet worden betaald, en bevestigen dat de systeembeschrijvingen zijn opgesteld.

(13) Om een gelijke behandeling van alle lidstaten te waarborgen, moet voor alle lidstaten één enkele termijn worden vastgesteld voor de indiening van aanvragen van een financiële bijdrage uit de reserve. Gezien de specifieke aard van het instrument en de relatief korte uitvoeringsperiode is de vaststelling van een op maat gesneden referentieperiode gerechtvaardigd en zou de verplichting voor de lidstaten om jaarlijks de in artikel 63, leden 5, 6 en 7, van het Financieel Reglement voorgeschreven documenten over te leggen, onevenredig zijn. Aangezien tegelijkertijd de risico’s voor de begroting van de Unie worden beperkt door de eis dat de lidstaten een solide beheers- en controlesysteem opzetten, is het gerechtvaardigd af te wijken van de verplichting om de vereiste documenten in februari of maart van elk jaar in te dienen. Om de Commissie in staat te stellen te controleren of de financiële bijdrage uit de reserve correct wordt gebruikt, moet van de lidstaten ook worden verlangd dat zij in het kader van de aanvraag uitvoeringsverslagen indienen met meer details over de gefinancierde acties, een beheersverklaring en een advies van een onafhankelijk auditorgaan, opgesteld overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen.

(14) Uit hoofde van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 13 moet de reserve worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld op grond van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, moeten worden vermeden. Deze voorschriften moeten in voorkomend geval meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de reserve. 

(15) Om een gelijke behandeling van alle lidstaten en een consistente beoordeling van de aanvragen te waarborgen, moet de Commissie de aanvragen als pakket beoordelen. Daarbij moet zij met name de subsidiabiliteit en de correctheid van de gedeclareerde uitgaven, het rechtstreekse verband tussen de uitgaven en de maatregelen die zijn genomen om de gevolgen van de terugtrekking aan te pakken en de maatregelen die de betrokken lidstaat heeft genomen om dubbele financiering te voorkomen, verifiëren. Na de beoordeling van de aanvragen van een financiële bijdrage uit de reserve moet de Commissie de betaalde voorfinanciering vereffenen en de ongebruikte bedragen terugvorderen. Om de steun te concentreren op de lidstaten die het zwaarst door de terugtrekking worden getroffen, moet, wanneer de door de Commissie als subsidiabel aanvaarde uitgaven in de betrokken lidstaat het als voorfinanciering betaalde bedrag en 0,06 % van het nominale bruto nationaal inkomen (bni) voor 2021 van de betrokken lidstaat overschrijdt, een verdere toewijzing uit de reserve aan die lidstaat mogelijk zijn binnen de grenzen van de beschikbare financiële middelen. Gezien de omvang van de te verwachten economische schok moet de mogelijkheid worden geboden om de van de voorfinanciering teruggevorderde bedragen te gebruiken voor de terugbetaling van extra uitgaven van de lidstaten.

(16) Om de deugdelijke werking van het gedeeld beheer te waarborgen, moeten de lidstaten een beheers- en controlesysteem opzetten, de organen die voor het beheer van de reserve verantwoordelijk zijn en een afzonderlijk onafhankelijk auditorgaan aanwijzen en de Commissie daarvan in kennis stellen. Om redenen van vereenvoudiging kunnen de lidstaten gebruikmaken van bestaande organen die zijn aangewezen en systemen die zijn opgezet voor het beheer en de controle van financiering in het kader van het cohesiebeleid of het Solidariteitsfonds van de Europese Unie. Het is noodzakelijk de verantwoordelijkheden van de lidstaten nader te omschrijven en de specifieke vereisten voor de aangewezen organen vast te stellen.

(17) Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad 14 , Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad 15 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 16 moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, in voorkomend geval, het opleggen van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17  en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad 18 . Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(18) De lidstaten moeten de bewustwording met betrekking tot de bijdrage van de Unie uit de reserve vergroten en het publiek dienovereenkomstig informeren, aangezien activiteiten op het gebied van transparantie, communicatie en zichtbaarheid essentieel zijn om ervoor te zorgen dat het optreden van de Unie in de praktijk zichtbaar is. Deze activiteiten moeten gebaseerd zijn op nauwkeurige en bijgewerkte informatie.

(19) Om de transparantie over het gebruik van de bijdrage van de Unie te vergroten, moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eindverslag indienen met betrekking tot de uitvoering van de reserve.

(20) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor het bepalen van de voor elke lidstaat beschikbare financiële middelen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.

(21) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 19 en heeft op [… 20 ] een advies uitgebracht.

(22) De doelstellingen van deze verordening zijn de economische, sociale en territoriale samenhang in stand te houden en te voorzien in een solidariteitsinstrument voor de lidstaten bij de aanpak van de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, die de Unie als geheel, maar niet alle regio’s en sectoren even zwaar treffen. Deze doelstellingen kunnen niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, maar kunnen gezien de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. De Unie kan derhalve maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(23) Deze verordening moet met het oog op de snelle toepassing van de hierin opgenomen maatregelen met spoed in werking treden.