Overwegingen bij COM(2018)438 - Connecting Europe Facility

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2018)438 - Connecting Europe Facility.
document COM(2018)438 NLEN
datum 7 juli 2021
 
(1)Om slimme, duurzame en inclusieve groei te creëren en de jobcreatie te bevorderen, heeft de Unie behoefte aan een moderne, hoogwaardige vervoers-, energie- en telecommunicatie-infrastructuur die alle regio’s van de Unie met elkaar verbindt en integreert. Die verbindingen moeten het vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten ten goede komen. De trans-Europese netwerken moeten grensoverschrijdende verbindingen faciliteren, voor een sterkere economische, maatschappelijke en territoriale cohesie zorgen en bijdragen aan een meer concurrerende sociale markteconomie en aan de strijd tegen de klimaatverandering.

(2)De Connecting Europe Facility (CEF, 'het programma') heeft tot doel de investeringen in trans-Europese netwerken te versnellen en via een hefboomeffect financiële middelen uit de publieke en particuliere sector aan te trekken; tegelijk moet de CEF meer rechtszekerheid bieden en het beginsel van technologische neutraliteit in acht nemen. Het programma moet ervoor zorgen dat synergieën tussen de vervoers-, energie- en digitale sector optimaal worden benut, waardoor het EU-optreden meer effect sorteert en de uitvoeringskosten kunnen worden geoptimaliseerd.

(3)Het programma moet gericht zijn op de ondersteuning van de klimaatverandering, milieuvriendelijke en sociaal duurzame projecten en, in voorkomend geval, acties voor matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering. Met name de bijdrage van het programma aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, de voorgestelde klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de langetermijndoelstelling op het gebied van decarbonisatie moet worden versterkt.

(4)Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, moeten klimaatmaatregelen in deze verordening worden geïntegreerd met het oog op de algemene doelstelling om 25 % van de EU-begroting te spenderen aan maatregelen die bijdragen tot de klimaatdoelstellingen 18 . Acties in het kader van dit programma moeten ertoe bijdragen dat 60 % van de begroting van het programma wordt besteed aan klimaatdoelstellingen, onder meer op basis van de volgende Rio-indicatoren: i) 100 % van de uitgaven voor spoorweginfrastructuur, alternatieve brandstoffen, schoon stadsvervoer, transport en opslag van elektriciteit, slimme netwerken, CO2-transport en hernieuwbare energie; ii) 40 % van de uitgaven voor de binnenvaart en multimodaal vervoer, en gasinfrastructuur die meer mogelijkheden creëert om gebruik te maken van hernieuwbare waterstof of biomethaan. De betrokken acties zullen tijdens de voorbereiding en de uitvoering van het programma worden vastgesteld en opnieuw worden beoordeeld in het kader van de relevante evaluatie- en herzieningsprocedures. Om te voorkomen dat infrastructuur kwetsbaar is voor de langetermijneffecten van de klimaatverandering en ervoor te zorgen dat in de economische evaluatie van een project rekening wordt gehouden met de kosten van broeikasgasemissies die dat project genereert, moeten door het programma gesteunde projecten aan een klimaattoets worden onderworpen overeenkomstig richtsnoeren die door de Commissie moeten worden ontwikkeld in samenhang met de voor andere EU-programma’s opgestelde richtsnoeren.

(5)Om te voldoen aan de rapportageverplichtingen van artikel 11, onder c) van Richtlijn (EU) 2016/2284 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG, met betrekking tot de besteding van EU-middelen voor de ondersteuning van de maatregelen om aan de doelstellingen van die richtlijn te voldoen, wordt een overzicht bijgehouden van de uitgaven voor het terugdringen van de uitstoot of luchtverontreiniging in het kader van deze richtlijn.

(6)Een belangrijke doelstelling van dit programma is meer synergieën tot stand brengen tussen de vervoers-, energie- en digitale sector. Daartoe moet het programma voorzien in de vaststelling van sectoroverschrijdende werkprogramma’s met een focus op specifieke gebieden zoals geconnecteerde en geautomatiseerde mobiliteit of alternatieve brandstoffen. Voorts zou het programma binnen elke sector moeten toestaan dat aanvullende componenten uit een andere sector in aanmerking worden genomen wanneer een dergelijke aanpak ervoor zorgt dat de investering meer sociaaleconomische voordelen oplevert. Synergieën tussen sectoren moeten worden aangemoedigd door de gunningscriteria voor de selectie van acties.

(7)In de bij Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad 19 vastgestelde TEN-T-richtsnoeren (hierna: de TEN-T-richtsnoeren) is beschreven welke infrastructuur tot het TEN-T behoort, is gespecificeerd aan welke eisen moet worden voldaan en zijn tenuitvoerleggingsmaatregelen vastgesteld. Die richtsnoeren voorzien met name in de voltooiing van het kernnetwerk tegen 2030 door middel van de aanleg van nieuwe infrastructuur en een ingrijpende opwaardering en rehabilitatie van de bestaande infrastructuur.

(8)Met het oog op de verwezenlijking van de in de TEN-T-richtsnoeren vastgestelde doelstellingen moet prioriteit worden gegeven aan steun voor grensoverschrijdende verbindingen en missing links en moet, indien van toepassing, worden gewaarborgd dat de gefinancierde acties consistent zijn met de werkplannen voor de corridors die zijn vastgesteld op grond van artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 en met de algemene ontwikkeling van het netwerk op het gebied van prestaties en interoperabiliteit.

(9)Om in te spelen op de groeiende vervoersstromen en de ontwikkeling van het netwerk, moeten de afbakening van de kernnetwerkcorridors en de vooraf geselecteerde delen daarvan worden aangepast. Die aanpassingen moeten evenredig zijn om de samenhang en de efficiency van de corridorontwikkeling en -coördinatie te waarborgen. Om die reden mag de lengte van de kernnetwerkcorridors niet met meer dan 15 % toenemen.

(10)Investeringen in slimme, duurzame, inclusieve, veilige en beveiligde mobiliteit in de hele Unie moeten worden gepromoot. In 2017 heeft de Commissie „Europa in beweging” 20 voorgesteld, een breed scala aan initiatieven om het verkeer veiliger te maken, slimme kilometerheffingen aan te moedigen, de CO2 -uitstoot, luchtvervuiling en congestie terug te dringen, geconnecteerde en autonome mobiliteit te promoten en correcte arbeidsvoorwaarden en rusttijden voor werknemers te waarborgen. Waar relevant moet voor die initiatieven in het kader van dit programma EU-steun worden verleend.

(11)In de herziene TEN-T-richtsnoeren is met betrekking tot nieuwe technologieën en innovatie voorgeschreven dat het TEN-T de decarbonisatie van alle vervoerswijzen mogelijk moet maken door energie-efficiëntie en het gebruik van alternatieve brandstoffen te stimuleren. Bij Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad 21 is een gemeenschappelijk kader met maatregelen voor de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in de Unie gecreëerd teneinde de olieafhankelijkheid van vervoersmiddelen te minimaliseren en de milieu-impact van vervoer te beperken en zijn de lidstaten verplicht tegen 31 december 2025 openbare laad- en tankstations beschikbaar te stellen. Zoals de Commissie in haar voorstellen van november 2017 22 heeft toegelicht, is er behoefte aan een uitgebreid pakket maatregelen om emissieluwe mobiliteit te promoten, met financiële steun voor situaties waarin de markt onvoldoende stimulansen biedt.

(12)In het kader van haar mededeling over duurzame mobiliteit voor Europa: veilig, schoon en geconnecteerd 23 , heeft de Commissie benadrukt dat voertuigen dankzij automatisering en geavanceerde connectiviteitssystemen veiliger, gemakkelijker te delen en toegankelijker zullen worden voor alle burgers, ook voor hen die op dit moment geen toegang hebben tot mobiliteitsdiensten, zoals ouderen of gehandicapten. In dit kader heeft de Commissie ook een „Strategisch Actieplan Verkeersveiligheid” en een herziening van Richtlijn 2008/96/EG inzake het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur voorgesteld.

(13)Om bij te dragen aan de voltooiing van vervoersprojecten in de minder ontwikkelde delen van het netwerk, moeten toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds aan het programma worden overgedragen ter financiering van vervoersprojecten in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds. In een eerste fase en tot maximum 70 % van de overgedragen middelen, moeten bij de selectie van projecten die voor financiering in aanmerking komen, de nationale toewijzingen in het kader van het Cohesiefonds in acht worden genomen. De resterende 30 % van de overgedragen middelen moet op concurrerende basis worden toegewezen aan projecten in de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds, met voorrang voor grensoverschrijdende verbindingen en missing links. De Commissie dient de lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds te ondersteunen bij hun inspanningen om een adequate geschikte projectenpijplijn te ontwikkelen, met name door de institutionele capaciteit van de betrokken overheden te versterken.

(14)Na de gezamenlijke mededeling van 10 november 2017 over de verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie 24 , werd er in het actieplan voor militaire mobiliteit dat de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid 25 op 28 maart 2018 hebben aangenomen, op gewezen dat het EU-beleid inzake vervoersinfrastructuur duidelijke kansen biedt om de synergieën tussen de defensiebehoeften en het TEN-T te versterken. In het Actieplan wordt de Raad opgeroepen tegen medio 2018 de militaire eisen inzake vervoersinfrastructuur te onderzoeken en te valideren en wordt aangekondigd dat de diensten van de Commissie uiterlijk in 2019 zullen bepalen welke delen van het trans-Europees vervoersnet geschikt zijn voor militair vervoer, met inbegrip van de nodige aanpassingen van bestaande infrastructuur. EU-financiering voor de uitvoering van projecten voor tweeërlei gebruik moet door het programma ten uitvoer worden gelegd op basis van specifieke werkprogramma’s met vermelding van de toepasselijke eisen als gedefinieerd in het kader van het actieplan.

(15)In haar mededeling „Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU” 26 heeft de Commissie gewezen op de specifieke vervoersbehoeften van de ultraperifere regio’s en gesteld dat EU-middelen moeten worden vrijgemaakt om daarop in te spelen, onder meer via dit programma.

(16)Gezien de omvang van de investeringsbehoeften voor de voltooiing van het TEN-T-kernnetwerk tegen 2030 (geraamd op 350 miljard EUR in de periode 2021-2027) en van het uitgebreide TEN-T-netwerk tegen 2050, en voor investeringen in decarbonisatie, digitalisering en stedelijke mobiliteit (geraamd op 700 miljard EUR in de periode 2021-2027), moeten de verschillende financieringsprogramma’s en -instrumenten van de Unie zo efficiënt mogelijk worden benut en moet worden gestreefd naar een maximale toegevoegde waarde van de door de Unie ondersteunde investeringen. Dit kan worden bereikt door het investeringsproces te stroomlijnen zodat de projectpijplijnen zichtbaar en voor coherentie tussen EU- programma’s van de Unie wordt gezorgd, met name tussen de Connecting Europe Facility, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en InvestEU. Er moet met name rekening worden gehouden met de randvoorwaarden als bepaald in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. XXX [Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel en migratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor grensbeheer en visa („VGB”)].

(17)In Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad 27 zijn de prioriteiten inzake trans-Europese energie-infrastructuur vastgesteld, die ten uitvoer moeten worden gelegd om de doelstellingen van de Unie inzake energie en klimaat te kunnen verwezenlijken; in die verordening zijn ook de projecten van gemeenschappelijk belang vastgesteld voor de uitvoering van die prioriteiten en zijn maatregelen vastgesteld op het gebied van het verlenen van vergunningen, publieke betrokkenheid en regelgeving om de uitvoering van deze projecten te versnellen en/of vlotter te laten verlopen, inclusief criteria om te bepalen of dergelijke projecten in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie.

(18)In Richtlijn [herschikking van de richtlijn hernieuwbare energie] wordt gewezen op de behoefte aan een kader dat een intensiever gebruik van EU-middelen begunstigd en wordt expliciet verwezen naar faciliterende acties om grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie te ondersteunen.

(19)Hoewel de voltooiing van netwerkinfrastructuur prioritair blijft voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie, weerspiegelt de toevoeging van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie de aanpak die is gekozen in het kader van het initiatief Schone energie voor alle Europeanen, met een collectieve verantwoordelijkheid om de ambitieuze doelstelling op het gebied van hernieuwbare energie in 2030 te bereiken en de gewijzigde beleidscontext met ambitieuze langetermijndoelstellingen op het gebied van decarbonisatie.

(20)Innovatieve infrastructuurtechnologieën die het pad effenen voor een transitie naar koolstofarme mobiliteitssystemen en een grotere voorzieningszekerheid zijn essentieel in het licht van de decarbonisatieagenda van de Unie. In haar „Mededeling over het versterken van de energienetten van Europa” 28 van 23 november 2017 heeft de Commissie benadrukt dat de rol van elektriciteit, wanneer in 2030 de helft van de elektriciteitsproductie afkomstig zal zijn van hernieuwbare bronnen, steeds meer gericht zal zijn op het koolstofarm maken van sectoren die tot nu toe worden gedomineerd door fossiele brandstoffen, zoals vervoer, industrie en verwarming en koeling, en dat dienovereenkomstig de focus in het kader van de trans-Europese energie-infrastructuur steeds meer op elektriciteitsinterconnecties, elektriciteitsopslag en slimme netwerken ligt. Om de decarbonisatiedoelstellingen van de Unie te ondersteunen moet voldoende aandacht en prioriteit worden gegeven aan technologieën en projecten die bijdragen aan de transitie naar een koolstofarme economie. De Commissie zal ernaar streven via het programma meer projecten voor grensoverschrijdende slimme netwerken, innovatieve opslag en CO2-transport te financieren.

(21)De verwezenlijking van de digitale eengemaakte markt vergt een onderliggende infrastructuur voor digitale connectiviteit. De digitalisering van het Europese bedrijfsleven en de modernisering van sectoren zoals vervoer, energie, gezondheidszorg en de overheid hangen af van universele toegang tot betrouwbare, betaalbare en hoogwaardige netwerken met een zeer hoge capaciteit. Digitale connectiviteit is uitgegroeid tot een doorslaggevende factor om economische, sociale en territoriale verschillen te overbruggen en draagt bij aan de modernisering van lokale economieën en de diversificatie van de economische activiteiten. De reikwijdte van de steun van het programma voor infrastructuur voor digitale connectiviteit moet worden aangepast in het licht van het groeiende belang van connectiviteit voor de economie en de samenleving in het algemeen. Daarom moet worden vastgesteld welke infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van digitale connectiviteit noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de digitale eengemaakte markt van de Unie te verwezenlijken en moet Verordening (EU) nr. 283/2014 van het Europees Parlement en de Raad 29 worden ingetrokken.

(22)In de mededeling „Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” 30 (de strategie voor de gigabit-samenleving) zijn de strategische doelstellingen voor 2025 vastgesteld met het oog op een optimalisering van de investeringen in infrastructuur voor digitale connectiviteit. Richtlijn (EU) 2018/XXX [Europees wetboek voor elektronische communicatie] beoogt onder meer de totstandbrenging van een regelgevingskader dat particuliere investeringen in digitale netwerken stimuleert. Het is echter duidelijk dat de uitrol van netwerken in talrijke gebieden van de Unie commercieel niet levensvatbaar zal blijven, onder meer door de afgelegen ligging en specifieke territoriale of geografische kenmerken, de lage bevolkingsdichtheid en diverse sociaaleconomische factoren. Het programma moet daarom worden aangepast om bij te dragen aan de verwezenlijking van die in de strategie voor de gigabitmaatschappij vastgestelde strategische doelstellingen, in aanvulling op de steun voor de uitrol van netwerken met een zeer hoge capaciteit door andere programma’s en met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en de InvestEU-fonds.

(23)Terwijl alle digitale netwerken die op het internet zijn aangesloten een intrinsieke trans-Europese dimensie hebben, met name vanwege de werking van de toepassingen en diensten die zij mogelijk maken, moet via steun uit het programma voorrang worden verleend aan acties waarvan de grootste impact op de digitale eengemaakte markt wordt verwacht, onder meer door de afstemming daarvan op de doelstellingen van de mededeling inzake de strategie voor de gigabitmaatschappij en op de digitale transformatie van de economie en de samenleving, rekening houdend met de geconstateerde markttekortkomingen en -belemmeringen.

(24)Scholen, universiteiten, bibliotheken, plaatselijke, regionale en nationale overheden, de belangrijkste aanbieders van openbare diensten, ziekenhuizen en medische centra, vervoersknooppunten en ondernemingen die grotendeels digitaal werken kunnen een belangrijke invloed hebben op de sociaaleconomische ontwikkelingen in de regio waar zij zijn gevestigd. Dergelijke sociaaleconomische actoren moeten het voortouw nemen op het gebied van gigabitconnectiviteit om de Europese burgers, het bedrijfsleven en lokale gemeenschappen toegang te bieden tot de best mogelijke diensten en toepassingen. Het programma dient de toegang tot gigabitconnectiviteit voor deze sociaaleconomische actoren te ondersteunen teneinde hun positieve overloopeffect op de rest van de economie en de samenleving te maximaliseren, onder meer door de vraag naar connectiviteit en diensten op te drijven.

(25)Voortbouwend op het succes van het initiatief WiFi4EU, moet het programma steun blijven verlenen voor de verstrekking van gratis hoogwaardige lokale draadloze connectiviteit in lokale centra van het openbare leven, waaronder entiteiten met een openbare opdracht, zoals overheidsdiensten en openbare-dienstverleners, en voor het publiek toegankelijke openbare plaatsen in open lucht, om de digitale visie van de Unie bij lokale gemeenschappen te promoten.

(26)De levensvatbaarheid van de volgende generatie digitale diensten, zoals het internet der dingen en toepassingen waarvan in verschillende sectoren en voor de samenleving als geheel aanzienlijke voordelen worden verwacht, vereist een ononderbroken grensoverschrijdende 5G-dekking, met name om ervoor te zorgen dat gebruikers en toestellen onderweg verbonden blijven. Er blijft onduidelijkheid bestaan over de scenario’s voor kostendeling voor de uitrol van 5G in deze sectoren en de vermeende risico’s van commerciële uitrol in bepaalde belangrijke domeinen zijn zeer groot. De wegcorridors en treinverbindingen zullen naar verwachting cruciaal zijn voor de eerste fase van de nieuwe toepassingen op het gebied van geconnecteerde mobiliteit en zijn derhalve belangrijke grensoverschrijdende projecten voor financiering in het kader van dit programma.

(27)In de hele Unie zijn er nog, soms zelfs centraal gelegen, slecht verbonden gebieden die een bottleneck en onbenut potentieel vormen voor de digitale eengemaakte markt. Toegang tot hoogwaardig internet kan in de meeste landelijke en afgelegen gebieden een essentiële rol spelen om te vermijden dat een digitale kloof ontstaat en dat deze gebieden geïsoleerd raken en ontvolken, aangezien internetverbindingen de levering van goederen en diensten goedkoper maken en de afgelegen ligging deels goedmaken. Hoogwaardige internetconnectiviteit is noodzakelijk voor nieuwe economische kansen, zoals precisielandbouw of de ontwikkeling van een bio-economie in plattelandsgebieden. Het programma dient bij te dragen tot de beschikbaarheid van vaste en draadloze connectiviteit met een zeer hoge capaciteit voor alle Europese huishoudens, zowel in de stad als op het platteland, met een focus op situaties waarin een zekere mate van marktfalen wordt waargenomen en die kunnen worden aangepakt met subsidies met een geringe intensiteit. Hierbij moet het programma streven naar een volledige dekking van alle huishoudens en regio’s, aangezien het niet rendabel is om leemtes in een reeds gedekt gebied in een later stadium aan te pakken.

(28)De uitrol van digitale backbonecommunicatienetwerken, met onder meer onderzeese kabels die Europese regio’s verbinden met derde landen op andere continenten of die Europese eilanden en overzeese gebieden verbinden met het vasteland, is nodig om voor alle vitale infrastructuur de nodige redundantie te creëren en de capaciteit en weerbaarheid van de digitale netwerken van de Unie te versterken. Dergelijke projecten zijn echter zonder overheidssteun vaak niet commercieel levensvatbaar.

(29)Acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van infrastructuur voor digitale connectiviteit moeten gebruik maken van de voor een specifiek project meest geschikte technologie, met een optimaal evenwicht tussen geavanceerde technologieën op het gebied van de gegevensstroomcapaciteit, de beveiliging van de overdracht, de weerbaarheid van het netwerk en kostenefficiëntie, en moeten worden geprioriteerd door middel van werkprogramma’s, rekening houdend met de in deze verordening bepaalde criteria. De uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit kan ook passieve infrastructuur omvatten, met het oog op maximale sociaaleconomische en milieuvoordelen. Ten slotte moet bij het prioriteren van de acties rekening worden gehouden met de potentiële positieve overloopeffecten op het gebied van connectiviteit, bijvoorbeeld voor projecten die bijdragen aan de rendabiliteit van toekomstige investeringen die zorgen voor een betere dekking van het grondgebied en de bevolking in streken waar nog geen dekking is.

(30)De Unie heeft een eigen PNT-technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling per satelliet (EGNOS/Galileo) en een eigen systeem voor aardobservatie (Copernicus) ontwikkeld. Zowel EGNOS/Galileo als Copernicus leveren geavanceerde diensten die publieke en private gebruikers belangrijke economische voordelen bieden. Daarom moet alle vervoer-, energie- en digitale infrastructuur die door het programma wordt gefinancierd, en die gebruik maakt van PNT-systemen of aardobservatiediensten, technisch compatibel zijn met EGNOS/Galileo en Copernicus.

(31)De positieve resultaten van de blendingoproep die in 2017 in het kader van het huidige programma is gelanceerd, bevestigen de relevantie en toegevoegde waarde van EU-subsidies met het oog op blending met financiering van de Europese Investeringsbank, nationale stimuleringsbanken, andere ontwikkelingsbanken en openbare financiële instellingen alsmede van particuliere financiële instellingen en investeerders uit de particuliere sector, al dan niet via publiek-private partnerschappen. Het programma moet dan ook blijven werken met specifieke oproepen waarbij EU-subsidies met andere bronnen van financiering worden gecombineerd.

(32)De doelstellingen van dit programma worden mede gerealiseerd door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidsonderdelen [...] van het InvestEU-Fonds. De acties van het programma moeten worden gebruikt om markttekortkomingen of suboptimale investeringsvoorwaarden op evenredige wijze aan te pakken, zonder overlapping met of verdringing van particuliere financiering en met een duidelijke Europese toegevoegde waarde.

(33)Om een geïntegreerde ontwikkeling van de innovatiecyclus te stimuleren, moet de complementariteit worden gewaarborgd tussen innovatieve oplossingen die zijn ontwikkeld in het kader van de EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en innovatieve oplossingen die met CEF-steun worden ingevoerd. Daartoe zullen synergieën met Horizon Europe ervoor zorgen dat: a) de onderzoeks- en innovatiebehoeften op het gebied van vervoer, energie en de digitale sector binnen de EU worden geïnventariseerd en vastgesteld tijdens het strategische planningsproces van Horizon Europa; b) de Connecting Europe Facility steun verleent voor de grootschalige invoering en toepassing van innovatieve technologieën en oplossingen op het gebied van vervoer, energie en digitale infrastructuur, die met name het resultaat zijn van Horizon Europa; c) de uitwisseling van informatie en gegevens tussen Horizon Europa en de Connecting Europe Facility wordt gefaciliteerd, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op marktklare technologieën uit Horizon Europa die verder via de Connecting Europe Facility kunnen worden uitgerold.

(34)In deze verordening worden de financiële middelen voor de hele periode 2021-2027 vastgesteld als het voornaamste referentiebedrag als bedoeld in [verwijzing toevoegen naar het nieuwe Interinstitutioneel akkoord: punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer 31 voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure].

(35)Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid is het kader op Unieniveau voor de vaststelling van nationale hervormingsprioriteiten en het toezicht op de uitvoering ervan. De lidstaten ontwikkelen hun eigen nationale meerjarige investeringsstrategieën ter ondersteuning van deze hervormingsprioriteiten. Die strategieën moeten samen met de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd als een manier om de prioritaire investeringsprojecten die nationale of Uniefinanciering moeten krijgen, vast te stellen en te coördineren. Die moeten een coherent gebruik van de EU-financiering waarborgen en er, voor zover relevant, voor zorgen dat de financiële steun die via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds, de Europese stabilisatiefunctie voor investeringen, InvestEU en de Connecting Europe Facility zal worden verleend, een maximale toegevoegde waarde genereert. Bij het gebruik van financiële steun moet, voor zover relevant, ook de coherentie worden gewaarborgd met energie- en klimaatplannen van de Unie en de lidstaten.

(36)De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.

(37)De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit moet mede omvatten dat het gebruik wordt overwogen van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

(38)Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Er moet een specifieke bepaling in deze verordening worden opgenomen ter verlening van de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.

(39)De regels inzake de toekenning van subsidies zijn vastgesteld in het Financieel Reglement. Om rekening te houden met het specifieke karakter van de door het programma gesteunde acties en om een consistente uitvoering in alle programmasectoren te waarborgen, moeten aanvullende regels inzake de selectie- en toewijzingscriteria worden vastgesteld.

(40)Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 32 , Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad 33 , Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad 34 en Verordening (EU) 2017/193 van de Raad 35 moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EMO) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad 36 . Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(41)Volgens [verwijzing dienovereenkomstig aan te passen volgens het nieuwe besluit inzake landen en gebieden overzee: artikel 94 van Besluit 2013/755/EU 37 van de Raad] komen in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

(42)De Unie dient te streven naar samenhang en synergieën met de EU-programma’s voor het extern beleid, inclusief pretoetredingssteun na de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de mededeling „Een geloofwaardig vooruitzicht op toetreding en een grotere EU-betrokkenheid bij de Westelijke Balkan” 38 .

(43)Wanneer derde landen en in derde landen gevestigde entiteiten deelnemen aan acties die bijdragen tot projecten van gemeenschappelijk belang of grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare energie, mag alleen financiële bijstand worden verleend wanneer die onontbeerlijk is om de doelstellingen van die projecten te verwezenlijken.

(44)Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 39 moet dit programma worden geëvalueerd op basis van door specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. De Commissie dient evaluaties en de resultaten daarvan mee te delen aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's teneinde de doeltreffendheid en doelmatigheid van de financiering te beoordelen en na te gaan welke de impact daarvan is op de algemene doelstellingen van het programma.

(45)Er moeten adequate monitoring- en verslagleggingsmaatregelen, met inbegrip van indicatoren, worden ingevoerd om verslag uit te brengen over de voortgang van het programma bij de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen die in deze verordening zijn vastgesteld. Het prestatieverslagleggingssysteem moet waarborgen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Aan ontvangers van EU-financiering moeten evenredige rapportageverplichtingen worden opgelegd om relevante gegevens te verzamelen voor het programma.

(46)Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor de vaststelling van werkprogramma’s. Die bevoegdheden dienen te worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 40 .

(47)Met het oog op de aanpassing, indien nodig, van de indicatoren voor de monitoring van het programma, van de indicatieve percentages van de begrotingsmiddelen die aan elke specifieke doelstelling in de vervoerssector zijn toegewezen en van de afbakening van de kernnetwerkcorridors, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd voor wijzigingen van de delen I, II en III van de bijlage bij de onderhavige verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(48)Ter wille van de duidelijkheid moeten Verordening (EG) nr. 1316/2013 en Verordening (EG) nr. 283/2014 worden ingetrokken. De rechtsgevolgen van artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1316/2013, tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad 41 wat de lijst van goederencorridors betreft, moeten evenwel worden gehandhaafd.

(49)Met het oog op de tijdige vaststelling van de uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze verordening, dient deze onmiddellijk bij de bekendmaking ervan in werking te treden.