Overwegingen bij COM(2011)67 - Standpunt EU tijdens de vijfde bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP's) met betrekking tot het voorstel voor een wijziging van bijlage A

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
1. De bevordering van maatregelen op internationaal vlak om het hoofd te bieden aan mondiale milieuproblemen is overeenkomstig artikel 191 van het Verdrag een van de doelstellingen van het milieubeleid van de Europese Unie.

2. De Europese Unie heeft op 16 november 2004 het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen bekrachtigd (hierna 'het verdrag' genoemd) op basis van Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen[7].

3. De Europese Unie heeft de verplichtingen van het verdrag ten uitvoer gelegd door middel van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG[8] (hierna 'de POP-verordening' genoemd).

4. De Europese Unie wijst met klem op de noodzaak de bijlagen A, B en/of C van het verdrag geleidelijk uit te breiden met nieuwe stoffen die overeenkomstig het voorzorgsbeginsel als POP's moeten worden aangemerkt, teneinde te voldoen aan de doelstelling van het verdrag en de verbintenis die alle regeringen tijdens de Top van Johannesburg in 2002 zijn aangegaan om vóór 2020 de schadelijke effecten van chemische stoffen zoveel mogelijk te beperken.

5. Overeenkomstig artikel 22 van het verdrag worden wijzigingen aan de bijlagen A, B en C van het verdrag bij besluit van de Conferentie van de Partijen (COP) aangenomen en treden zij een jaar na de datum van mededeling van een wijziging door de depositaris in werking, behalve voor de partijen die hiervan uitgesloten wensen te blijven.

6. Na de ontvangst van de aanmelding van endosulfan door de Europese Unie in 2007 heeft de bij het verdrag opgerichte Toetsingscommissie persistente organische verontreinigende stoffen zijn werkzaamheden afgerond inzake endosulfan. De toetsingscommissie is tot het besluit gekomen dat endosulfan aan de criteria van het verdrag voldoet. De geplande Conferentie van de Partijen bij het verdrag wordt gevraagd een besluit te nemen betreffende de opneming van technisch endosulfan, aanverwante isomeren en endosulfansulfaat in bijlage A van het Verdrag. Er kunnen specifieke vrijstellingen (tijdelijke vrijstellingen voor bepaalde partijen) worden gevraagd en de EU moet zich tijdens COP5 over dergelijke verzoeken kunnen uitspreken.

7. Endosulfan maakt het voorwerp uit van de Beschikking van de Commissie van 2 december 2005 betreffende de niet-opneming van endosulfan in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen[9] en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten[10].

8. De wijziging van bijlage A bij het Verdrag door de toevoeging van technisch endosulfan, aanverwante isomeren en endosulfansulfaat vergt een wijziging van de POP-verordening. Krachtens artikel 14, lid 1, van de verordening gelden, wanneer stoffen aan het verdrag worden toegevoegd, voor wijzigingen aan de bijlagen bij de verordening de normale comitéprocedures zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

9. De voorgestelde wijziging van bijlage A dient derhalve te worden gesteund.