Overwegingen bij COM(2023)398 - Standpunt EU in de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (IOR) in verband met de toetreding van Bosnië en Herzegovina tot de Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1)De Internationale Overeenkomst van 2015 voor olijfolie en tafelolijven (“de overeenkomst”) is in overeenstemming met Besluit (EU) 2016/1892 van de Raad op 18 november 2016 namens de Unie ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum. De overeenkomst is op 1 januari 2017 voorlopig in werking getreden overeenkomstig artikel 31, lid 2, ervan en is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2019/848 van de Raad van 17 mei 2019 7 .

(2)Ingevolge artikel 29 van de overeenkomst bepaalt de Ledenraad van de Internationale Olijfraad (“de Ledenraad”) de voorwaarden voor toetreding van een regering tot de overeenkomst.

(3)De regering van Bosnië en Herzegovina heeft formeel verzocht om toetreding tot de overeenkomst. De Ledenraad moet daarom worden verzocht om tijdens een van zijn volgende zittingen dan wel in het kader van een procedure waarbij de Ledenraad besluiten aanneemt via een briefwisseling, de toetredingsvoorwaarden voor Bosnië en Herzegovina te bepalen met betrekking tot de aandelen in de IOR en de neerleggingstermijn voor het toetredingsinstrument.

(4)Aangezien Bosnië en Herzegovina aan een verdere vergroting van de consumptie in de olijfsectoren werkt en ook zijn productie wil vergroten, kan toetreding van het land onder bepaalde voorwaarden de IOR versterken en met name zorgen voor aansluiting van de nationale wetgeving bij de internationale wetgeving inzake de kenmerken van olijfproducten, waarmee handelsbelemmeringen worden voorkomen.

(5)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Ledenraad, aangezien de aan te nemen besluiten rechtsgevolgen hebben voor de Unie omdat ze van invloed zijn op de besluitvormingsverhoudingen binnen de Ledenraad in die gevallen waarin besluiten overeenkomstig artikel 10, lid 4, van de overeenkomst niet bij consensus worden aangenomen.