Overwegingen bij COM(2023)366 - Betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Sinds de vaststelling van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad29 heeft de markt voor retailbetalingsdiensten aanzienlijke veranderingen ondergaan, die grotendeels verband hielden met het toenemende gebruik van betaalkaarten en andere digitale betaalmiddelen, het afnemende gebruik van contant geld en de groeiende aanwezigheid van nieuwe spelers en diensten, waaronder digitale portemonnees en contactloos betalen. De COVID-19-pandemie en de veranderingen die deze met zich meebracht op het gebied van consumptie en betalingspraktijken, hebben het belang van veilige en efficiënte digitale betalingen vergroot.

(2) In de mededeling van de Commissie over een strategie voor retailbetalingen voor de EU30 werd een uitgebreide evaluatie van de toepassing en het effect van Richtlijn (EU) 2015/2366 aangekondigd, “die een algemene beoordeling moet omvatten van de vraag of de richtlijn nog geschikt is voor het beoogde doel, rekening houdend met de marktontwikkelingen”.

(3) Richtlijn (EU) 2015/2366 was erop gericht om belemmeringen voor nieuwe soorten betalingsdiensten aan te pakken en de consumentenbescherming en -veiligheid te verbeteren. Bij het evalueren van het effect en de toepassing van Richtlijn (EU) 2015/2366 door de Commissie is gebleken dat Richtlijn (EU) 2015/2366 met betrekking tot veel van de doelstellingen ervan succesvol is geweest, maar zijn ook bepaalde gebieden vastgesteld waarvoor de doelstellingen van de richtlijn niet volledig zijn verwezenlijkt. De evaluatie bracht met name problemen aan het licht in verband met de uiteenlopende uitvoering en handhaving van Richtlijn (EU) 2015/2366, die rechtstreeks van invloed zijn geweest op de mededinging tussen betalingsdienstaanbieders, doordat zij tot verschillende daadwerkelijke regelgevingsvoorwaarden in de lidstaten hebben geleid vanwege de uiteenlopende interpretatie van de regels, wat regelgevingsarbitrage in de hand heeft gewerkt.

(4) Er mag geen ruimte zijn voor “forumshopping”, waarbij betalingsdienstaanbieders die lidstaten waar de toepassing van de Unieregels inzake betalingsdiensten voor hen voordeliger is als land van herkomst kiezen en grensoverschrijdende diensten verlenen in andere lidstaten die de regels strikter interpreteren of een actiever handhavingsbeleid toepassen op aldaar gevestigde betalingsdienstaanbieders. Deze praktijk verstoort de mededinging. De Unieregels inzake betalingsdiensten moeten worden geharmoniseerd door regels inzake de verrichting van betalingsdiensten op te nemen in een verordening en deze los te koppelen van de regels inzake vergunningverlening aan en toezicht op betalingsinstellingen, die onder deze richtlijn (PSD3) moeten vallen – en niet langer onder de thans geldende richtlijn (PSD2).

(5) Hoewel de uitgifte van elektronisch geld onder Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad31 valt, wordt het gebruik van elektronisch geld om betalingstransacties te financieren voor een zeer groot deel geregeld in Richtlijn (EU) 2015/2366. De rechtskaders die van toepassing zijn op instellingen voor elektronisch geld en betalingsinstellingen zijn dus al, in het bijzonder wat de gedragsregels betreft, grotendeels op elkaar afgestemd. In de loop der jaren hebben de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld praktische moeilijkheden ondervonden bij het duidelijk afbakenen van beide regelingen en bij het maken van onderscheid tussen elektronischgeldproducten en -diensten enerzijds en door betalingsinstellingen aangeboden betalings- en elektronischgelddiensten anderzijds. Dit heeft geleid tot bezorgdheid over regelgevingsarbitrage en een ongelijk speelveld, en over problemen in verband met de omzeiling van de vereisten van Richtlijn 2009/110/EG, waarbij betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven profiteren van de overeenkomsten tussen betalingsdiensten en elektronischgelddiensten en een vergunning als betalingsinstelling aanvragen. Het is dan ook passend om de vergunnings- en toezichtregeling die van toepassing is op instellingen voor elektronisch geld verder af te stemmen op de regeling voor betalingsinstellingen. De vergunningsvereisten, in het bijzonder die inzake het aanvangskapitaal en het eigen vermogen, en een aantal belangrijke basisbegrippen die van toepassing zijn op de sector voor elektronisch geld, waaronder de uitgifte, de distributie en de terugbetaalbaarheid van elektronisch geld, verschillen echter van de diensten die door betalingsinstellingen worden aangeboden. Het is daarom passend om deze specifieke kenmerken te behouden wanneer de bepalingen van Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG worden samengevoegd.

(6) Zoals blijkt uit de door de Commissie uitgevoerde evaluatie, en gelet op de ontwikkeling van de respectieve markten, ondernemingen en aan de activiteiten verbonden risico’s, moet de prudentiële regeling voor betalingsinstellingen — met inbegrip van die welke elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten aanbieden — worden bijgewerkt door één enkele vergunning te eisen voor aanbieders van betalingsdiensten en elektronischgelddiensten die geen deposito’s in ontvangst nemen. Aangezien in artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad32 is bepaald dat e-money-tokens worden geacht elektronisch geld te zijn, moet het vergunningstelsel voor betalingsinstellingen, die de instellingen voor elektronisch geld zullen vervangen, ook worden toegepast op uitgevers van e-money-tokens. De prudentiële regeling die van toepassing is op betalingsinstellingen moet gebaseerd zijn op een aan een reeks strikte en alomvattende voorwaarden onderworpen vergunning voor rechtspersonen die betalingsdiensten aanbieden wanneer zij geen deposito’s in ontvangst nemen. De prudentiële regeling die van toepassing is op betalingsinstellingen moet ervoor zorgen dat in de gehele Unie dezelfde voorwaarden gelden voor het aanbieden van betalingsdiensten.

(7) Het is passend om diensten waarmee contant geld van een betaalrekening kan worden opgenomen los te koppelen van de activiteit van het beheer van een betaalrekening, aangezien de aanbieders van diensten voor het opnemen van contanten mogelijk geen betaalrekeningen beheren. De diensten van uitgifte van betaalinstrumenten en acceptatie van betalingstransacties, die in punt 5 van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2015/2366 nog samen worden vermeld, alsof de ene niet zonder de andere kon worden aangeboden, moeten als twee afzonderlijke betalingsdiensten worden gepresenteerd. De afzonderlijke vermelding van uitgifte- en acceptatiediensten moet, samen met afzonderlijke definities van elke dienst, duidelijk maken dat de uitgifte- en acceptatiediensten afzonderlijk door betalingsdienstaanbieders kunnen worden aangeboden.

(8) Gelet op de snelle ontwikkeling van de markt voor retailbetalingen en het feit dat er voortdurend nieuwe betalingsdiensten en betalingsoplossingen worden aangeboden, is het passend om sommige definities van Richtlijn (EU) 2015/2366, zoals de definitie van betaalrekening, geldmiddelen en betaalinstrument, aan te passen aan de situatie op de markt teneinde ervoor te zorgen dat de Uniewetgeving geschikt blijft voor het beoogde doel en technologieneutraal blijft.

(9) Gelet op de uiteenlopende standpunten die de Commissie in haar evaluatie van de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/2366 heeft vastgesteld en waarop de Europese Bankautoriteit (EBA) in haar advies van 23 juni 2022 inzake de herziening van Richtlijn (EU) 2015/2366 heeft gewezen, moet de definitie van betaalrekening worden verduidelijkt. Het bepalende criterium om een rekening als betaalrekening aan te merken is de mogelijkheid om dagelijkse betalingstransacties te verrichten vanaf een dergelijke rekening. De mogelijkheid om van een rekening betalingstransacties aan derden te verrichten of om dergelijke transacties van derden te ontvangen is een wezenlijk kenmerk van het begrip betaalrekening. Een betaalrekening moet daarom worden gedefinieerd als een rekening die wordt gebruikt om geldmiddelen naar derden te verzenden en van derden te ontvangen. Elke rekening die deze kenmerken bezit, moet als betaalrekening worden beschouwd en moet toegankelijk zijn voor het verlenen van betalingsinitiatie- en rekeninginformatiediensten. Situaties waarin een andere tussenrekening nodig is om betalingstransacties van of naar derden te verrichten, mogen niet onder de definitie van betaalrekening vallen. Spaarrekeningen worden niet gebruikt voor het ontvangen en verzenden van geldmiddelen van of naar een derde en zijn dus uitgesloten van de definitie van betaalrekening.

(10) Gelet op de opkomst van nieuwe soorten betaalinstrumenten en de onzekerheid op de markt over de juridische kwalificatie van die instrumenten, moet in de definitie van “betaalinstrument” nader worden gespecificeerd wat al dan niet een betaalinstrument is, rekening houdend met het beginsel van technologieneutraliteit.

(11) Hoewel Near-Field Communication (NFC) het mogelijk maakt om betalingstransacties te initiëren, zou het enige problemen opleveren als NFC als volwaardig “betaalinstrument” zou worden beschouwd, bijvoorbeeld voor de toepassing van sterke cliëntauthenticatie voor contactloze betalingen in het verkooppunt en de aansprakelijkheidsregeling voor betalingsdienstaanbieders. NFC moet daarom eerder worden beschouwd als een functionaliteit van een betaalinstrument en niet als betaalinstrument als zodanig.

(12) In de definitie van “betaalinstrument” in Richtlijn (EU) 2015/2366 werd verwezen naar “gepersonaliseerd(e) instrument(en)”. Aangezien er prepaidkaarten bestaan waarbij de naam van de houder van het instrument niet op de kaart is gedrukt, zouden die kaarten buiten het toepassingsgebied van de definitie van betaalinstrument vallen. De definitie van “betaalinstrument” moet daarom worden gewijzigd opdat zij verwijst naar “geïndividualiseerde” in plaats van naar “gepersonaliseerde” instrumenten, waarbij moet worden gespecificeerd dat prepaidkaarten waarbij de naam van de houder van het instrument niet op de kaart is gedrukt betaalinstrumenten zijn.

(13) Zogenaamde digitale “pass-through wallets”, waarbij bestaande betaalinstrumenten, waaronder betaalkaarten, worden getokeniseerd, moeten als technische diensten worden beschouwd en derhalve worden uitgesloten van de definitie van betaalinstrument, aangezien een token op zichzelf niet als betaalinstrument kan worden beschouwd, maar alleen als betalingsapplicatie in de zin van artikel 2, punt 21, van Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad33. Sommige andere categorieën van digitale portemonnees, met name prepaid elektronische portemonnees, zoals “staged wallets”, waar gebruikers geld kunnen opslaan voor toekomstige onlinetransacties, moeten echter wel als betaalinstrument worden beschouwd, en de uitgifte ervan moet als betalingsdienst worden beschouwd.

(14) Geldtransfers zijn een betalingsdienst, doorgaans op basis van contanten die, zonder dat er een betaalrekening op naam van de betaler of de begunstigde wordt geopend, door een betaler worden verstrekt aan een betalingsdienstaanbieder die het overeenkomstige bedrag overmaakt aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder. In sommige lidstaten bieden supermarkten, handelaren en andere detailhandelaren het publiek een dienst aan die cliënten in staat stelt hun rekeningen van nutsbedrijven en andere terugkerende huishoudelijke rekeningen te voldoen. Deze diensten voor het betalen van rekeningen moeten worden behandeld als geldtransferdiensten.

(15) De definitie van geldmiddelen moet betrekking hebben op alle vormen van centralebankgeld dat voor retailgebruik wordt uitgegeven, waaronder bankbiljetten en munten, evenals eventuele toekomstige digitale centralebankmunten, elektronisch geld en commerciëlebankgeld. Centralebankgeld dat is uitgegeven voor gebruik tussen de centrale bank en commerciële banken, bv. voor wholesalegebruik, mag niet onder deze definitie vallen.

(16) In Verordening (EU) 2023/1114 van 31 mei 2023 is bepaald dat e-money-tokens worden geacht elektronisch geld te zijn. E-money-tokens moeten daarom als elektronisch geld in de definitie van geldmiddelen worden opgenomen.

(17) Uit de evaluatie van de uitvoering van Richtlijn (EU) 2015/2366 is niet gebleken dat de voorwaarden voor het verlenen en handhaven van vergunningen als betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld zoals voorgeschreven bij respectievelijk Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad34 en Richtlijn 2015/2366/EU, enerzijds, en Richtlijn 2009/110/EG, anderzijds, aanzienlijk moesten worden gewijzigd. Die voorwaarden omvatten nog steeds prudentiële vereisten die in verhouding staan tot de operationele en financiële risico’s die betalingsinstellingen, met inbegrip van instellingen die elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten aanbieden, lopen bij de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit. Het is passend om aan de vereiste documentatie ter ondersteuning van een aanvraag voor een vergunning als betalingsinstelling een afwikkelingsplan voor een eventueel faillissement toe te voegen, dat in verhouding moet staan tot het bedrijfsmodel van de toekomstige betalingsinstelling; dat afwikkelingsplan moet geschikt zijn om een gecontroleerde afwikkeling van de activiteiten op grond van het toepasselijke nationale recht te ondersteunen, met inbegrip van de continuïteit of het herstel van kritieke activiteiten die worden uitgevoerd door dienstverleners, agenten of distributeurs waaraan die activiteiten zijn uitbesteed. Om te vermijden dat vergunningen worden verleend voor diensten die niet daadwerkelijk door een betalingsinstelling worden verricht, moet worden gespecificeerd dat een betalingsinstelling niet verplicht mag worden een vergunning te verkrijgen voor betalingsdiensten die zij niet voornemens is te verrichten.

(18) In de collegiale toetsing van de EBA inzake vergunningen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/236635, die in januari 2023 is gepubliceerd, is geconcludeerd dat tekortkomingen in het vergunningsproces hebben geleid tot een situatie waarin aanvragers in de hele Unie worden onderworpen aan uiteenlopende toezichtverwachtingen ten aanzien van de vereisten voor vergunning als betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld, en dat het proces voor het verlenen van een vergunning soms buitensporig lang duurt. Om een gelijk speelveld en een geharmoniseerd proces voor het verlenen van een vergunning aan ondernemingen die een vergunning als betalingsinstelling aanvragen te garanderen, is het passend om de bevoegde autoriteiten te binden aan een maximumtermijn van drie maanden na ontvangst van alle voor het besluit vereiste informatie waarbinnen de vergunningsprocedure moet worden afgerond.

(19) Om voor meer samenhang in de aanvraagprocedure voor betalingsinstellingen te zorgen, is het passend om de EBA te machtigen tot het ontwikkelen van ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake vergunningverlening, onder meer met betrekking tot de gegevens die in een vergunnings- of registratieaanvraag voor betalingsinstellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt, een gebruikelijke methode voor de beoordeling van de vergunningverlening of registratie, wat kan worden beschouwd als een met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering vergelijkbare waarborg, en met betrekking tot de criteria die moeten worden toegepast bij het vaststellen van het minimumbedrag dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de vergelijkbare waarborg moet dekken. De EBA moet daarbij rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van haar richtsnoeren over de gegevens die in een vergunnings- of registratieaanvraag door aanvragende betalingsdienstaanbieders aan de nationale bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt, en van haar richtsnoeren inzake de toepassing van de criteria voor de vaststelling van het minimumgeldbedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of andere vergelijkbare waarborg.

(20) Het prudentiële kader dat van toepassing is op betalingsinstellingen moet blijven berusten op de premisse dat het deze instellingen verboden is om deposito’s van betalingsdienstgebruikers te aanvaarden en dat zij van betalingsdienstgebruikers ontvangen geldmiddelen alleen mogen gebruiken om betalingsdiensten te verlenen. De prudentiële vereisten voor betalingsinstellingen moeten derhalve weerspiegelen dat betalingsinstellingen meer gespecialiseerde en beperktere activiteiten ontplooien dan kredietinstellingen, waardoor zij onderhevig zijn aan geringere en makkelijker te volgen en te controleren risico’s dan die welke aan het hele gamma van activiteiten van kredietinstellingen verbonden zijn.

(21) Bevoegde autoriteiten moeten bij de behandeling van aanvragen voor een vergunning als betalingsinstelling bijzondere aandacht besteden aan het governanceplan dat in het kader van die aanvraag wordt ingediend. Betalingsinstellingen moeten de mogelijk schadelijke gevolgen van onvolkomen vormgegeven governanceregelingen voor een degelijk risicobeheer aanpakken door op alle niveaus een gezonde risicocultuur toe te passen. Bevoegde autoriteiten moeten toezien op de toereikendheid van interne governanceregelingen. Het is passend dat de EBA richtsnoeren inzake interne governanceregelingen vaststelt, rekening houdend met de verschillen in omvang en in bedrijfsmodel tussen betalingsinstellingen en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

(22) Hoewel de vergunningsvereisten specifieke regels inzake ICT-beveiligingscontroles en risicobeperking met het oog op het verkrijgen van een vergunning voor het verrichten van betalingsdiensten bevatten, moeten deze vereisten worden afgestemd op de vereisten van Verordening (EU) 2022/2554 van het Europees Parlement en de Raad36.

(23) Betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders die deze diensten aanbieden, houden geen geldmiddelen van de cliënt aan. Bijgevolg zou het niet evenredig zijn om aan deze marktspelers eigenvermogensvereisten op te leggen. Niettemin is het belangrijk ervoor te zorgen dat betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders aan hun verplichtingen in verband met hun activiteiten kunnen voldoen. Om te verzekeren dat de risico’s die zijn verbonden aan betalingsinitiatie- of rekeninginformatiediensten naar behoren zijn gedekt, is het passend om van betalingsinstellingen die deze diensten aanbieden te verlangen dat zij beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een vergelijkbare waarborg en om nader te specificeren welke risico’s moeten worden gedekt, gelet op de bepalingen inzake aansprakelijkheid in Verordening XXX [verordening betalingsdiensten]. Gelet op de problemen waarmee de aanbieders van rekeninginformatiediensten en betalingsinitiatiediensten worden geconfronteerd bij het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die de risico’s van hun activiteit dekt, is het passend om te voorzien in de mogelijkheid voor deze instellingen om, in plaats van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, te opteren, zij het uitsluitend in de vergunnings- of registratiefase, voor het aanhouden van 50 000 EUR aan aanvangskapitaal. Die flexibiliteit voor rekeninginformatie- en betalingsinitiatiedienstaanbieders in de vergunnings- of registratiefase mag geen afbreuk doen aan de verplichting voor die aanbieders om, nadat zij hun vergunning of registratie hebben verkregen, onverwijld een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

(24) Om de risico’s van de verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een betalingsinstelling in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad37 aan te pakken, is het passend om te vereisen dat de betrokken bevoegde autoriteit van de verwerving in kennis wordt gesteld.

(25) Om de risico’s van hun activiteiten te ondervangen, moeten betalingsinstellingen naast hun eigen vermogen voldoende aanvangskapitaal aanhouden. Gelet op de mogelijkheid dat betalingsinstellingen een brede waaier aan onder deze richtlijn vallende activiteiten kunnen uitvoeren, is het passend om het niveau van het aanvangskapitaal voor individuele diensten aan te passen aan de risico’s die aan deze diensten verbonden zijn.

(26) Gelet op het feit dat de initiële vereisten voor betalingsinstellingen niet meer zijn aangepast sinds de vaststelling van Richtlijn 2007/64/EG, is het passend om deze vereisten te corrigeren voor inflatie. Aangezien de kapitaalvereisten voor betalingsinstellingen die alleen betalingsinitiatiediensten aanbieden pas sinds de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2015/2366 worden toegepast en er geen aanwijzingen zijn dat deze vereisten ongeschikt zouden zijn, mogen deze vereisten niet worden gewijzigd.

(27) De grote verscheidenheid aan bedrijfsmodellen in de sector voor retailbetalingen rechtvaardigt de mogelijkheid om verschillende methoden toe te passen voor de berekening van het eigen vermogen, dat echter niet lager mag zijn dan het desbetreffende aanvangskapitaal.

(28) In deze richtlijn wordt dezelfde aanpak gevolgd als in Richtlijn (EU) 2015/2366, die de mogelijkheid bood verschillende methoden te gebruiken om de gecombineerde eigenvermogensvereisten te berekenen, met een zekere marge voor de toezichthouders teneinde te garanderen dat alle betalingsdienstaanbieders ten aanzien van dezelfde risico’s dezelfde behandeling kregen. Het gebruik van het betalingsvolume van de betalingsinstelling gedurende het voorgaande jaar om de eigenvermogensvereisten voor die instelling te berekenen, is voor de meeste bedrijfsmodellen de meest passende en vaakst toegepaste methode om het eigen vermogen te berekenen. Daarom, en om de samenhang te vergroten en een gelijk speelveld te waarborgen, is het passend om van de nationale bevoegde autoriteiten te verlangen dat zij het gebruik van die methode voorschrijven. De nationale bevoegde autoriteiten moeten echter van dat beginsel kunnen afwijken en kunnen verlangen dat betalingsinstellingen andere methoden toepassen voor bedrijfsmodellen die resulteren in een beperkt aantal transacties die evenwel een hoge waarde hebben. Om de rechtszekerheid te waarborgen en zo veel mogelijk duidelijkheid te bieden met betrekking tot dergelijke bedrijfsmodellen, is het dienstig om de EBA op te dragen ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen.

(29) Onverminderd de doelstelling om de prudentiële vereisten voor betalingsinstellingen die respectievelijk betalingsdiensten en elektronischgelddiensten aanbieden op elkaar af te stemmen, is het passend om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de uitgifte van elektronisch geld en het verrichten van activiteiten op het gebied van elektronisch geld als werkzaamheden, en om betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten verlenen de mogelijkheid te bieden een geschiktere methode voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten toe te passen.

(30) Wanneer een betalingsinstelling een betalingstransactie uitvoert voor zowel de betaler als de begunstigde en aan de betaler een kredietlijn wordt verleend, is het passend om, zodra de geldmiddelen een vordering van de begunstigde ten opzichte van de betalingsinstelling vormen, deze middelen ten voordele van de begunstigde te beschermen.

(31) Gelet op de problemen waarmee betalingsinstellingen worden geconfronteerd bij het openen en aanhouden van betaalrekeningen bij kredietinstellingen, moet een extra optie worden geboden voor de bescherming van de geldmiddelen van gebruikers, te weten de mogelijkheid om die geldmiddelen bij een centrale bank aan te houden. Die mogelijkheid mag echter geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor een centrale bank om die optie niet aan te bieden op basis van haar organieke wetgeving. Gelet op het feit dat de geldmiddelen van gebruikers moeten worden beschermd en dat moet worden vermeden dat deze middelen worden gebruikt voor andere doeleinden dan het aanbieden van betalingsdiensten, is het passend te verlangen dat de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers gescheiden worden gehouden van het eigen vermogen van de betalingsinstelling. Om een gelijk speelveld tussen betalingsinstellingen die betalingsdiensten aanbieden en betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten verlenen te waarborgen, is het passend om de regelingen die van toepassing zijn op de bescherming van geldmiddelen van gebruikers zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van elektronisch geld. Het concentratierisico is een aanzienlijk risico waarmee betalingsinstellingen worden geconfronteerd, in het bijzonder wanneer de middelen in één enkele kredietinstelling worden veiliggesteld. Het is dan ook belangrijk ervoor te zorgen dat betalingsinstellingen het concentratierisico zo veel mogelijk vermijden. Daartoe moet de EBA de opdracht krijgen om technische reguleringsnormen te ontwikkelen inzake het vermijden van risico’s bij het beschermen van geldmiddelen van cliënten.

(32) Betalingsinstellingen moeten de mogelijkheid hebben om andere activiteiten te verrichten dan die welke onder deze richtlijn vallen, met inbegrip van het verrichten van operationele en nauw daarmee samenhangende nevendiensten en het exploiteren van betalingssystemen of andere bedrijfsactiviteiten die onder het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht vallen.

(33) Gelet op de hogere risico’s van de inontvangstneming van deposito’s, is het passend om betalingsinstellingen die betalingsdiensten aanbieden te verbieden deposito’s van gebruikers in ontvangst te nemen en van hen te verlangen dat zij van gebruikers ontvangen geldmiddelen uitsluitend gebruiken om betalingsdiensten te verlenen. Geldmiddelen die betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden van betalingsdienstgebruikers ontvangen, zijn geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van het publiek in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EG van het Europees Parlement en de Raad38.

(34) Om het risico te beperken dat betaalrekeningen voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor de uitvoering van betalingstransacties, is het passend om te specificeren dat betalingsinstellingen, wanneer zij overgaan tot het aanbieden van een of meer betalingsdiensten of elektronischgelddiensten, altijd betaalrekeningen moeten aanhouden die uitsluitend voor betalingstransacties wordt gebruikt.

(35) Betalingsinstellingen moeten krediet kunnen verlenen, maar deze activiteit moet worden onderworpen aan een aantal strikte voorwaarden. Het is dan ook passend om het verlenen van krediet door betalingsinstellingen in de vorm van kredietlijnen en de uitgifte van kredietkaarten te reguleren, voor zover die diensten betalingsdiensten faciliteren en het krediet wordt verleend voor een periode die niet meer dan twaalf maanden bedraagt, inclusief op hernieuwbare basis. Het is passend om betalingsinstellingen toe te staan kortlopende kredieten te verstrekken met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten, op voorwaarde dat deze hoofdzakelijk worden gefinancierd met eigen vermogen van de betalingsinstelling en andere geldmiddelen van de kapitaalmarkten, en niet met de geldmiddelen die voor rekening van cliënten worden aangehouden voor betalingsdiensten. Die mogelijkheid mag evenwel geen afbreuk doen aan Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad39, ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen betreffende de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten. Aangezien diensten voor uitgesteld betalen hoofdzakelijk de aard van een lening hebben, mogen zij niet worden beschouwd als betalingsdiensten. Deze diensten vallen onder de nieuwe richtlijn consumentenkrediet, die Richtlijn 2008/48/EG zal vervangen.

(36) Om te verzekeren dat het bewijs van naleving van de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen gedurende een redelijke termijn wordt bewaard, is het passend om van betalingsinstellingen te verlangen dat zij alle nodige gegevens ten minste vijf jaar bewaren. Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig is om dit doel te waarborgen, en wanneer een vergunning is ingetrokken, mogen die gegevens niet langer dan tot vijf jaar na die intrekking worden bewaard.

(37) Om te verzekeren dat een onderneming geen betalingsdiensten of elektronischgelddiensten zonder vergunning verleent, is het passend om te verlangen dat alle ondernemingen die voornemens zijn betalingsdiensten of elektronischgelddiensten te verlenen een vergunning aanvragen, behalve wanneer in deze richtlijn is voorzien in registratie in plaats van vergunningverlening. Teneinde de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel en de betalingssystemen te waarborgen en de consumenten te beschermen, moeten dergelijke ondernemingen bovendien in een lidstaat zijn gevestigd en effectief onder toezicht staan. Dit vereiste moet ook gelden voor betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven, gelet op de aanzienlijke nieuwe prudentiële risico’s die zijn verbonden aan de mogelijkheid voor instellingen voor elektronisch geld om ook e-money-tokens uit te geven. De vestiging van een rechtspersoon in de EU moet verplicht worden voor uitgevers van elektronisch geld teneinde doeltreffend toezicht op deze entiteiten mogelijk te maken en de afstemming op Verordening 2023/1114/EU te verzekeren. E-money-tokens zijn een vorm van cryptoactiva die aanzienlijk kan toenemen in omvang en die risico’s met zich meebrengt voor de financiële stabiliteit, de monetaire soevereiniteit en het monetaire beleid.

(38) Teneinde misbruik van het recht van vestiging te voorkomen en te vermijden dat betalingsinstellingen zich in een lidstaat vestigen zonder dat zij voornemens zijn daar enige activiteit te verrichten, is het passend om van betalingsinstellingen die een vergunning in een lidstaat aanvragen te verlangen dat zij ten minste een deel van hun betalingsdienstverlening in die lidstaat verrichten. De verplichting voor een instelling om een deel van haar werkzaamheden in haar land van herkomst uit te oefenen, die reeds was ingesteld bij Richtlijn (EU) 2015/2366, is op zeer uiteenlopende wijze geïnterpreteerd, waarbij sommige landen van herkomst voorschrijven dat het grootste deel van de werkzaamheden in hun land moet plaatsvinden. Een “deel” moet minder dan het merendeel van de werkzaamheden van de instelling inhouden teneinde het “nuttig effect” van de vrijheid van een betalingsinstelling om grensoverschrijdende diensten te verlenen te behouden.

(39) Een betalingsinstelling mag andere activiteiten verrichten dan het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten. Om een adequaat toezicht op de betalingsinstelling te waarborgen, is het passend om de nationale bevoegde autoriteiten toe te staan zo nodig de oprichting van een afzonderlijke entiteit voor het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten te verlangen. Bij een dergelijk besluit van de bevoegde autoriteit moet rekening worden gehouden met de mogelijke negatieve effecten van een gebeurtenis die van invloed is op de andere bedrijfsactiviteiten op de financiële soliditeit van de betalingsinstelling, of met de mogelijke negatieve effecten van een situatie waarin de betalingsinstelling niet in staat zou zijn een afzonderlijke rapportage over het eigen vermogen in verband met haar betalings- en elektronischgeldactiviteiten en haar andere activiteiten te verstrekken.

(40) Om een adequaat permanent toezicht op betalingsinstellingen en de beschikbaarheid van nauwkeurige, actuele informatie te verzekeren, is het passend om van betalingsinstellingen te verlangen dat zij de nationale bevoegde autoriteiten in kennis stellen van eventuele wijzigingen in hun activiteiten die van invloed zijn op de nauwkeurigheid van de informatie die wordt verstrekt in verband met de vergunning, ook met betrekking tot extra agenten of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. De bevoegde autoriteiten moeten in geval van twijfel verifiëren of de ontvangen informatie correct is.

(41) Om te zorgen voor een samenhangend vergunningenstelsel voor betalingsinstellingen in de gehele Unie, is het passend om geharmoniseerde voorwaarden vast te stellen waaronder de nationale bevoegde autoriteiten een aan een betalingsinstelling verleende vergunning kunnen intrekken.

(42) Met het oog op een transparantere werking van betalingsinstellingen die een vergunning hebben gekregen van of in een register zijn ingeschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, met inbegrip van hun agenten, distributeurs en bijkantoren, en om in de Unie een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, moet de lijst van de betalingsdienstverlenende ondernemingen, met de daaraan gerelateerde merken, gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt voor het publiek en in een openbaar nationaal register worden opgenomen.

(43) Om te waarborgen dat informatie over vergunninghoudende of geregistreerde betalingsinstellingen of entiteiten die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om betalings- of elektronischgelddiensten aan te bieden, in de gehele Unie beschikbaar is in een centraal register, moet de EBA het beheer voeren over een dergelijk register, met inbegrip van een lijst met de namen van de ondernemingen waaraan een vergunning is verleend of die zijn geregistreerd om betalingsdiensten en elektronischgelddiensten aan te bieden. Wanneer daarbij persoonsgegevens worden verwerkt, is de bekendmaking op Unieniveau van informatie over natuurlijke personen die als agent of distributeur optreden noodzakelijk om te waarborgen dat alleen gemachtigde agenten en distributeurs op de interne markt actief zijn en is deze bekendmaking derhalve in het belang van de goede werking van de interne markt voor betalingsdiensten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de gegevens die zij over de betrokken ondernemingen en hun agenten, distributeurs en bijkantoren verstrekken nauwkeurig en actueel zijn en onverwijld aan de EBA worden doorgegeven, indien mogelijk op geautomatiseerde wijze. De EBA moet daarom ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen om de methoden en regelingen voor de doorgifte van dergelijke informatie te specificeren. Die ontwerpen van technische reguleringsnormen moeten een hoge mate van granulariteit en consistentie van de informatie waarborgen. Bij de ontwikkeling van die technische reguleringsnormen moet de EBA rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/411 van de Commissie40. Teneinde de transparantie te verhogen, is het passend dat de doorgegeven informatie de merken van alle aangeboden betalings- en elektronischgelddiensten omvat. De bekendmaking van persoonsgegevens moet geschieden volgens de geldende regels inzake gegevensbescherming. Wanneer persoonsgegevens worden bekendgemaakt, moeten passende waarborgen op het gebied van gegevensbescherming worden toegepast die verdere onbedoelde verspreiding van de informatie verhinderen.

(44) Om de transparantie van en het bewustzijn van de door aanbieders van betalingsinitiatie- en rekeninginformatiediensten aangeboden diensten te vergroten, is het passend dat de EBA een machineleesbare lijst bijhoudt met basisinformatie over dergelijke ondernemingen en de door hen verleende diensten. De informatie in deze lijst moet het mogelijk maken om de betalingsinitiatie- en rekeninginformatiedienstaanbieders ondubbelzinnig te identificeren.

(45) Teneinde het bereik van hun diensten uit te breiden, moeten betalingsinstellingen mogelijk een beroep doen op entiteiten die namens hen betalingsdiensten aanbieden, met inbegrip van agenten of, in het geval van elektronischgelddiensten, distributeurs. Betalingsinstellingen kunnen hun recht van vestiging ook uitoefenen in een andere lidstaat van ontvangst dan de lidstaat van herkomst – via bijkantoren. In dergelijke gevallen is het passend dat de betalingsinstelling de nationale bevoegde autoriteit alle relevante gegevens over agenten, distributeurs en bijkantoren verstrekt en nationale bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis stelt van eventuele wijzigingen. Om te transparantie ten aanzien van eindgebruikers te waarborgen, is het ook passend dat agenten, distributeurs of bijkantoren die namens een betalingsinstelling optreden de betalingsdienstgebruiker daarvan in kennis stellen.

(46) Bij het verrichten van hun werkzaamheden kan het zijn dat betalingsinstellingen operationele functies van een deel van hun activiteiten moeten uitbesteden. Om ervoor te zorgen dat dit niet ten koste gaat van de verdere naleving door een betalingsinstelling van de vereisten inzake haar vergunning of andere toepasselijke vereisten uit hoofde van deze richtlijn, is het passend om van betalingsinstellingen te verlangen dat zij de nationale bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis stellen wanneer zij voornemens zijn operationele functies uit te besteden, alsook van elke wijziging met betrekking tot het gebruik van entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

(47) Om te zorgen voor een passende beperking van de risico’s die de uitbesteding van operationele functies met zich mee kan brengen, is het passend om te verlangen dat betalingsinstellingen redelijke maatregelen treffen om te waarborgen dat een dergelijke uitbesteding niet in strijd is met de voorschriften van deze richtlijn. Betalingsinstellingen moeten volledig aansprakelijk blijven voor alle handelingen van hun werknemers en van agenten, distributeurs of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

(48) Om de doeltreffende handhaving van de bepalingen van nationaal recht die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld te waarborgen, moeten de lidstaten bevoegde autoriteiten aanwijzen die belast zijn met de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen. De lidstaten moeten erop toezien dat de bevoegde autoriteiten worden uitgerust met de nodige bevoegdheden en middelen, waaronder personele middelen, om hun taken naar behoren uit te voeren.

(49) Teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen naar behoren toezicht te houden op betalingsinstellingen, is het passend om die autoriteiten onderzoeks- en toezichtbevoegdheden te verlenen en de mogelijkheid te bieden de administratieve sancties en maatregelen op te leggen die nodig zijn om hun taken uit te voeren. Om dezelfde reden is het passend om de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te verlenen om informatie op te vragen, inspecties ter plaatse uit te voeren en aanbevelingen, richtsnoeren en bindende administratieve besluiten uit te vaardigen. De lidstaten moeten nationale bepalingen met betrekking tot de schorsing of intrekking van de vergunning van een betalingsinstelling vaststellen. De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid verlenen om administratieve sancties en maatregelen op te leggen die specifiek zijn bedoeld om een einde te maken aan inbreuken op bepalingen betreffende het toezicht op of de uitoefening van betalingsdiensten.

(50) Omdat er in de betalingssector zo veel verschillende soorten bedrijfsmodellen bestaan, is het passend om de toezichthouders enige marge te bieden teneinde te waarborgen dat alle risico’s dezelfde behandeling krijgen.

(51) Bij het toezicht op de naleving van de verplichtingen door betalingsinstellingen moeten de bevoegde autoriteiten hun toezichtbevoegdheden uitoefenen met inachtneming van grondrechten, met inbegrip van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onverminderd de controle door een onafhankelijke autoriteit (de nationale gegevensbeschermingsautoriteit) en overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dienen de lidstaten te voorzien in adequate en doeltreffende bescherming ingeval de uitoefening van die bevoegdheden kan leiden tot misbruik of willekeur die aanleiding geeft tot een ernstige inperking van deze rechten, onder meer, indien passend, door middel van voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteit van de lidstaat in kwestie.

(52) Teneinde de bescherming van individuele en zakelijke rechten te waarborgen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle personen die voor de bevoegde autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest gebonden zijn aan het beroepsgeheim.

(53) De activiteit van betalingsinstellingen kan grensoverschrijdend zijn en daardoor relevant zijn voor verschillende bevoegde autoriteiten en voor de EBA, de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken in hun hoedanigheid van monetaire en toezichthoudende autoriteiten. Het is dan ook passend om te voorzien in een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie tussen deze autoriteiten. Regelingen voor de uitwisseling van informatie moeten steeds volledig in overeenstemming zijn met de gegevensbeschermingsregels van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad41 en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad42.

(54) Wanneer er onenigheid ontstaat in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, moeten die bevoegde autoriteiten bijstand kunnen vragen aan de EBA, die onverwijld een besluit moet nemen. De EBA moet de bevoegde autoriteiten ook op eigen initiatief kunnen bijstaan bij het bereiken van overeenstemming.

(55) Een betalingsinstelling die het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting uitoefent, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst alle relevante informatie met betrekking tot haar activiteiten verstrekken en die bevoegde autoriteit in kennis stellen van de lidstaat of lidstaten waarin zij voornemens is activiteiten te verrichten, of zij voornemens is gebruik te maken van bijkantoren, agenten of distributeurs en of zij voornemens is gebruik te maken van uitbesteding.

(56) Om de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en een doeltreffend toezicht op betalingsinstellingen in het kader van het gebruik van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting te vergemakkelijken, is het passend dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst informatie meedelen aan de lidstaat van ontvangst. In situatie van zogeheten “triangular passporting”, waarbij een betalingsinstelling waarin in land A een vergunning is verleend een tussenpersoon, zoals een agent, distributeur of bijkantoor, in land B gebruikt om betalingsdiensten aan te bieden in een ander land C, moet de lidstaat van ontvangst worden beschouwd als de lidstaat waar de diensten aan eindgebruikers worden aangeboden. Gelet op de uitdagingen bij de grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, is het passend dat de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake samenwerking en informatie-uitwisseling ontwikkelt, rekening houdend met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2055 van de Commissie43.

(57) De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben om te bepalen dat de betalingsinstellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn en waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, periodiek verslag aan hen moeten uitbrengen over de activiteiten die op hun grondgebied plaatsvinden, zulks voor informatie- of statistische doeleinden. Indien deze betalingsinstellingen op grond van het recht van vestiging werkzaam zijn, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten van ontvangst kunnen bepalen dat deze informatie ook voor het monitoren van de naleving van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] wordt gebruikt. Hetzelfde moet gelden wanneer er geen vestiging is in de lidstaat of lidstaten van ontvangst en de betalingsinstelling in de lidstaat of lidstaten van ontvangst diensten verleent op grond van het vrij verrichten van diensten. Om het toezicht op netwerken van agenten, distributeurs of bijkantoren door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, is het passend dat de lidstaten waar agenten, distributeurs of bijkantoren actief zijn de mogelijkheid hebben om van de moederbetalingsinstelling te verlangen dat zij op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijst. De EBA moet ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen betreffende de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer het passend is om een centraal contactpunt aan te wijzen en welke taken dit contactpunt dient te hebben. Daarbij moet de EBA rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2021/172244 en 2020/142345 van de Commissie. De verplichting om een centraal contactpunt aan te wijzen dient in verhouding te staan tot de doelstelling van adequate communicatie en verslaglegging over het naleven van de relevante bepalingen van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] in de lidstaat van ontvangst.

(58) In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, waaronder fraude op grote schaal, moet het voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mogelijk zijn om, parallel aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de lidstaat van herkomst en in afwachting van maatregelen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, voorzorgsmaatregelen te nemen. Deze voorzorgsmaatregelen dienen passend, evenredig met de doelstelling ervan, niet-discriminerend en tijdelijk van aard te zijn. De maatregelen dienen naar behoren te worden gemotiveerd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de desbetreffende betalingsinstelling en de andere betrokken autoriteiten, waaronder de Commissie en EBA, dienen vooraf in kennis te worden gesteld, of, wanneer dat vanwege de noodsituatie niet mogelijk is, zonder onnodige vertraging.

(59) Het is belangrijk ervoor te zorgen dat alle entiteiten die betalingsdiensten aanbieden in een bepaald minimumkader van wet- en regelgeving worden ondergebracht. Het is derhalve wenselijk om te bepalen dat de identiteit en de verblijfplaats van alle personen die betalingsdiensten aanbieden, met inbegrip van entiteiten die niet aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning als betalingsinstelling kunnen voldoen, waaronder een aantal kleine betalingsinstellingen, moet worden geregistreerd. Deze aanpak is in overeenstemming met de opzet van aanbeveling 14 van de Financiële-actiegroep, namelijk om te voorzien in een mechanisme waarbij betalingsdienstaanbieders die niet aan alle in die aanbeveling vastgestelde voorwaarden kunnen voldoen, niettemin als betalingsinstelling kunnen worden behandeld. Te dien einde moeten de lidstaten ook entiteiten die zijn vrijgesteld van alle of bepaalde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning inschrijven in het register van betalingsinstellingen. Het is evenwel van essentieel belang dat de mogelijkheid tot vrijstelling van vergunning wordt gebonden aan strikte eisen wat betreft de waarde van de betalingstransacties. Entiteiten die een vrijstelling van vergunning genieten, mogen niet het recht van vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten genieten en mogen deze rechten niet indirect uitoefenen wanneer zij lid van een betalingssysteem zijn.

(60) Om de transparantie met betrekking tot mogelijke vrijstellingen voor kleine betalingsinstellingen te waarborgen, is het passend om van de lidstaten te verlangen dat zij dergelijke besluiten aan de Commissie meedelen.

(61) In het licht van de specifieke aard van de uitgevoerde activiteit en de aan het aanbieden van rekeninginformatiediensten verbonden risico’s, is het passend om te voorzien in een specifieke prudentiële regeling voor rekeninginformatiedienstaanbieders, zonder dat daarvoor een volwaardig vergunningstelsel nodig is, maar met een lichtere registratieplicht, in combinatie met documentatie en informatie om de bevoegde autoriteit bij te staan bij het uitoefenen van toezicht. Rekeninginformatiedienstaanbieders moeten diensten kunnen aanbieden op grensoverschrijdende basis, in het kader van de “paspoort”-regeling.

(62) Om de toegang tot contanten te verbeteren, hetgeen een prioriteit is voor de Commissie, moeten detailhandelaren de mogelijkheid krijgen om in fysieke winkels diensten voor de verstrekking van contanten aan te bieden, ook zonder dat een klant een aankoop heeft verricht en zonder dat zij daarvoor een vergunning of registratie als betalingsdienstaanbieder nodig hebben of agent of betalingsinstelling hoeven te zijn. Die diensten voor de verstrekking van contanten moeten echter worden onderworpen aan de verplichting om eventuele aan de klant in rekening gebrachte vergoedingen bekend te maken. Deze diensten moeten op vrijwillige basis door detailhandelaren worden verricht en moeten afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van contant geld bij de detailhandelaar. Ter voorkoming van oneerlijke mededinging tussen exploitanten van geldautomaten die geen betaalrekeningen beheren en detailhandelaren die geldopnamen zonder aankoop aanbieden, en om te waarborgen dat winkels niet snel zonder contanten komen te zitten, is het passend om een maximum van 50 EUR per transactie op te leggen.

(63) In Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn (EU) 2015/2366 is voorzien in de voorwaardelijke uitsluiting van het toepassingsgebied van die richtlijnen van betalingsdiensten die worden aangeboden door exploitanten van geldautomaten. Die uitsluiting heeft in verscheidene lidstaten, vooral in dunner bevolkte gebieden, de groei van geldautomaatdiensten bevorderd, als aanvulling op de geldautomaten van banken. Deze uitsluiting is echter moeilijk toepasbaar gebleken, omdat onvoldoende duidelijk was welke entiteiten eronder vielen. Om dat probleem te verhelpen, is het passend om uitdrukkelijk te bepalen dat de exploitanten van geldautomaten die voorheen waren uitgesloten, de exploitanten zijn die geen betaalrekeningen beheren. Gelet op de beperkte risico’s die gepaard gaan met de activiteiten van dergelijke exploitanten van geldautomaten, is het passend om hen niet volledig van het toepassingsgebied uit te sluiten, maar in plaats daarvan te onderwerpen aan een specifieke prudentiële regeling die is aangepast aan deze risico’s, waarbij alleen een registratieregeling nodig is.

(64) Dienstaanbieders die gebruik wilden maken van een uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2015/2366, hadden vaak hun instanties niet geraadpleegd om na te gaan of hun activiteiten onder die richtlijn vielen dan wel daarvan waren uitgesloten, maar vertrouwden vaak op hun eigen oordeel. Dat heeft geleid tot verschillen tussen de lidstaten bij de toepassing van bepaalde uitsluitingen. Voorts lijkt het erop dat betalingsdienstaanbieders een aantal uitsluitingen hebben aangegrepen om hun bedrijfsmodel aan te passen en op die manier de aangeboden betalingsactiviteiten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden. Dat kan ertoe leiden dat betalingsdienstgebruikers meer risico lopen en dat de voorwaarden waaronder betalingsdienstaanbieders op de interne markt actief zijn, uiteenlopen. Betalingsdienstaanbieders moeten daarom verplicht worden de relevante activiteiten bij de bevoegde autoriteiten aan te melden, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen of aan de voorschriften van de desbetreffende bepalingen is voldaan en om te garanderen dat de regels overal in de interne markt op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd. Met name voor alle uitsluitingen waarvoor een drempel in acht moet worden genomen, dient een aanmeldingsprocedure te worden ingesteld om de naleving van de specifieke voorschriften te waarborgen. Voorts is het van belang om te bepalen dat potentiële betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteiten in kennis moeten stellen van de activiteiten die ze binnen een beperkt netwerk aanbieden op basis van de criteria in Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] ingeval de waarde van de betalingstransacties een bepaalde drempel overschrijdt. De bevoegde autoriteiten dienen te onderzoeken of de aldus aangemelde activiteiten kunnen worden aangemerkt als activiteiten die in het kader van een beperkt netwerk worden verricht, om na te gaan of zij uitgesloten moeten blijven van het toepassingsgebied.

(65) De bevoegdheid om handelingen vast te stellen om eventuele bedragen te corrigeren voor inflatie moet overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(66) Met het oog op een consequente toepassing van de toepasselijke vereisten moet de Commissie gebruik kunnen maken van de deskundigheid en ondersteuning van de EBA, die tot taak moet krijgen om richtsnoeren en ontwerpen van technische reguleringsnormen op te stellen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen. Deze specifieke taken zijn volledig in overeenstemming met de rol en de verantwoordelijkheden van de EBA zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad46.

(67) Aangezien de verdere integratie van een interne markt voor betalingsdiensten niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, wat beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de onderhavige richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(68) Deze richtlijn bevat geen vergunningsvereisten voor betalingssystemen, betalingsschema’s en betalingsregelingen, gezien de noodzaak van het voorkomen van overlapping te met het toezichtkader van het Eurosysteem voor retailbetalingssystemen, met inbegrip van systeemrelevante betalingssystemen en andere systemen, en het nieuwe PISA-kader van het Eurosysteem, en met het toezicht door nationale centrale banken. Deze richtlijn is evenmin van toepassing op de verlening van technische diensten, waaronder de verwerking of de exploitatie van digitale portemonnees. Gelet op het tempo van de innovatie in de betalingssector en het mogelijke ontstaan van nieuwe risico’s, is het echter nodig dat de Commissie bij haar toekomstige herziening van deze richtlijn bijzondere aandacht besteedt aan die ontwikkelingen en beoordeelt of het toepassingsgebied van de richtlijn moet worden uitgebreid naar nieuwe diensten en entiteiten.

(69) Ter wille van de rechtszekerheid is het wenselijk om overgangsregelingen te treffen op grond waarvan entiteiten die overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2015/2366 vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn de werkzaamheden van betalingsinstellingen hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven voortzetten.

(70) Ter wille van de rechtszekerheid is het aangewezen om overgangsregelingen te treffen op grond waarvan het instellingen voor elektronisch geld die overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG hun werkzaamheden hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven uitoefenen. Deze periode dient langer te zijn voor instellingen voor elektronisch geld die onder de ontheffing van artikel 9 van Richtlijn 2009/110/EG vallen.

(71) Betalingsinstellingen zijn niet opgenomen in de lijst van entiteiten die onder de definitie van “instellingen” van artikel 2, punt b), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad47 vallen. Bijgevolg wordt het betalingsinstellingen in feite verhinderd om deel te nemen aan betalingssystemen die door de lidstaten overeenkomstig die richtlijn zijn aangewezen. Dat gebrek aan toegang tot bepaalde essentiële betalingssystemen kan betalingsinstellingen beletten om hun cliënten op doeltreffende en concurrerende wijze een volledig scala van betalingsdiensten aan te bieden. Daarom is het gerechtvaardigd om betalingsinstellingen op te nemen in de definitie van “instellingen” in die richtlijn , maar alleen voor betalingssystemen en niet voor effectenafwikkelingssystemen. Betalingsinstellingen moeten voldoen aan de vereisten en moeten de regels van betalingssystemen naleven om aan die systemen te mogen deelnemen. Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] bevat vereisten voor exploitanten van betalingssystemen met betrekking tot de toelating van nieuwe aanvragers van deelname, onder meer met betrekking tot een beoordeling van de relevante risico’s. Aangezien zo snel mogelijk een gelijk speelveld tussen banken en “niet-banken” moet worden hersteld, en gelet op de effecten van de huidige situatie op de mededinging in de betalingsmarkten, is het noodzakelijk om de lidstaten een kortere omzettings- en toepassingstermijn toe te kennen voor deze nieuwe bepaling in Richtlijn 98/26/EG dan voor de overige bepalingen van deze richtlijn. Het is daarom passend om de lidstaten te verplichten tot het omzetten van die nieuwe bepaling in hun nationale recht binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn, in plaats van binnen de termijn van 18 maanden die geldt voor de overige bepalingen van deze richtlijn.

(72) De vermelding dat deelnemers kunnen optreden als centrale tegenpartij, afwikkelende instantie of clearing house of alle of een deel van deze taken kunnen uitvoeren, moet opnieuw in Richtlijn 98/26/EG worden opgenomen om te waarborgen dat de lidstaten dit op dezelfde manier interpreteren. Ook moet opnieuw worden bepaald dat de lidstaten, wanneer dit gerechtvaardigd is vanwege systeemrisico’s, de mogelijkheid moeten krijgen om een indirecte deelnemer te beschouwen als deelnemer aan het systeem en de bepalingen van Richtlijn 98/26/EG toe te passen op die indirecte deelnemer. Om ervoor te zorgen dat dit geen beperking inhoudt van de aansprakelijkheid van de deelnemer via welke de indirecte deelnemer overboekingsopdrachten aan het systeem doorgeeft, moet dit in die richtlijn duidelijk worden gemaakt teneinde de rechtszekerheid te waarborgen.

(73) Consumenten moeten het recht hebben om hun rechten met betrekking tot de bij Verordening (EU) 20../…. [verordening toegang tot financiële gegevens] van het Europees Parlement en de Raad48 aan gegevensgebruikers of gegevenshouders opgelegde verplichtingen te doen gelden door middel van representatieve vorderingen in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad49. Daartoe moet in deze richtlijn worden bepaald dat Richtlijn (EU) 2020/1828 van toepassing is op representatieve vorderingen die worden ingesteld tegen inbreuken door gegevensgebruikers of gegevenshouders op de bepalingen van Verordening (EU) 20../…. [verordening toegang tot financiële gegevens] die de collectieve belangen van consumenten schaden of kunnen schaden. De bijlage bij die richtlijn moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het staat aan de lidstaten ervoor te zorgen dat die wijziging wordt weerspiegeld in hun overeenkomstig Richtlijn (EU) 2020/1828 vastgestelde omzettingsmaatregelen.

(74) In overeenstemming met de beginselen van betere regelgeving moeten de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze richtlijn bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan worden geëvalueerd, zoals uiteengezet in de begeleidende effectbeoordeling. Die evaluatie moet voldoende lang na de inwerkingtreding plaatsvinden om deze te kunnen baseren op afdoend bewijs. Vijf jaar wordt beschouwd als een passende periode. Hoewel de evaluatie de gehele richtlijn moet bestrijken, moet bijzondere aandacht worden besteed aan bepaalde thema’s, zoals het toepassingsgebied en de bescherming van de geldmiddelen van betalingsinstellingen, waarop regels van invloed kunnen zijn die op 18 april 202350 door de Commissie zijn voorgesteld en die, wanneer zij worden vastgesteld, een wijziging van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels inhouden. Wat het toepassingsgebied van deze richtlijn betreft, is het echter dienstig om de evaluatie vroeger te laten plaatsvinden, te weten drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn, gelet op het belang dat hieraan in Verordening (EU) 2022/2554 wordt gehecht. Bij die evaluatie van het toepassingsgebied moet worden gekeken naar zowel de mogelijke uitbreiding van de lijst van onder de richtlijn vallende betalingsdiensten naar diensten zoals die welke door betalingssystemen en betalingsschema’s worden verricht, als de mogelijke opname in het toepassingsgebied van een aantal technische diensten die momenteel zijn uitgesloten.

(75) Gezien het aantal wijzigingen dat in Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG moet worden aangebracht, is het dienstig om beide richtlijnen in te trekken en te vervangen door deze richtlijn.

(76) De eventuele verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725. De toezichthoudende autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725 zijn daarom verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nationale wetgeving passende waarborgen inzake gegevensbescherming bevat voor de verwerking van persoonsgegevens.

(77) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en heeft op [XX 2023] een advies uitgebracht,