Overwegingen bij COM(2023)328 - Machtiging van Frankrijk om te onderhandelen over een internationale overeenkomst inzake de veiligheids- en interoperabiliteitseisen op de vaste kanaalverbinding en deze te ondertekenen en te sluiten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1)Bij het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privé-concessionarissen van een vaste kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (“het Verdrag van Canterbury”), is een Intergouvernementele Commissie ingesteld om toe te zien op alle kwesties met betrekking tot de bouw en de exploitatie van de vaste kanaalverbinding.

(2)Sinds het einde van de overgangsperiode waarin voorzien is bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 5 , zijn de infrastructuurbeheerder van de vaste kanaalverbinding en de spoorwegondernemingen die op de vaste kanaalverbinding actief zijn, onderworpen aan twee afzonderlijke rechtskaders op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit.

(3)Bij brief van 16 juli 2020 heeft de Franse Republiek de Unie verzocht te worden gemachtigd om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een internationale overeenkomst inzake de veiligheids- en interoperabiliteitsvereisten op de vaste kanaalverbinding en deze overeenkomst te sluiten. Overeenkomstig dat verzoek heeft Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad 6 de Franse Republiek gemachtigd te onderhandelen over een overeenkomst om de uniforme en dynamische toepassing van het Unierecht te waarborgen, met name Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad 7 en Richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad 8 , op de volledige vaste kanaalverbinding. Bij Besluit (EU) 2020/1531 zijn ook de voorwaarden vastgesteld waaronder de Intergouvernementele Commissie de rol kan blijven vervullen van nationale veiligheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van de Franse Republiek valt.

(4)Aangezien de onderhandelingen onder de in dat besluit vastgestelde voorwaarden tot dusver niet tot een voor beide partijen aanvaardbare overeenkomst hebben geleid, heeft de Franse Republiek bij brief van 23 maart 2023 haar voornemen kenbaar gemaakt om over een andere overeenkomst te onderhandelen en deze te sluiten.

(5)Een internationale overeenkomst met een derde land inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in grensoverschrijdende situaties kan gevolgen hebben voor een gebied dat grotendeels wordt bestreken door het Unierecht, met name Richtlijnen (EU) 2016/798 9 en (EU) 2016/797 en Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad. Een dergelijke overeenkomst valt derhalve onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie. De lidstaten mogen alleen over een dergelijke overeenkomst onderhandelen en ze sluiten als zij daartoe overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door de Unie zijn gemachtigd. Aangezien de overeenkomst betrekking heeft op gebieden die onder het bestaande Unierecht op het gebied van vervoer vallen, is het noodzakelijk dat de wetgever van de Unie die bevoegdheid verleent overeenkomstig de in artikel 91 VWEU bedoelde wetgevingsprocedure.

(6)Gezien het unieke karakter van de vaste kanaalverbinding als spoorverbinding met één complexe technische structuur die gedeeltelijk op het grondgebied van de Franse Republiek en gedeeltelijk in een derde land is gelegen, is het passend de Franse Republiek te machtigen om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een internationale overeenkomst, deze te ondertekenen en te sluiten, teneinde de toepassing van coherente regels inzake veiligheid en interoperabiliteit op de vaste kanaalverbinding te waarborgen en de samenwerking te waarborgen tussen de Franse nationale veiligheidsinstantie, namelijk het Etablissement Public de Sécurité Ferroviaire (“EPSF”) en de nationale veiligheidsinstantie van het Verenigd Koninkrijk, namelijk het Office of Rail and Road (“ORR”).

(7)Het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van de Franse Republiek valt, moet onderworpen blijven aan het Unierecht. De beginselen van voorrang en, in voorkomend geval, rechtstreekse werking van het Unierecht en de respectieve bevoegdheden van de instellingen en organen van de Unie moeten worden gewaarborgd.

(8)Geschillen tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk over de toepassing van de overeenkomst mogen niet worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat is ingesteld bij artikel 19 van het Verdrag van Canterbury of aan enige andere vorm van juridisch bindende geschillenbeslechting.

(9)Overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) 2016/796 moet het Spoorwegbureau van de Europese Unie als enige verantwoordelijk blijven voor de taken en bevoegdheden die eraan worden opgedragen, en moet het EPSF overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn (EU) 2016/798 onafhankelijk blijven in zijn besluitvorming. Bijgevolg moet de rol van de Intergouvernementele Commissie en de krachtens het Verdrag van Canterbury opgerichte veiligheidsinstantie met betrekking tot de aangelegenheden die in de voorgestelde overeenkomst aan bod komen, beperkt blijven tot het coördineren van de activiteiten van het EPSF en het ORR. De regelgevingshandelingen van de Intergouvernementele Commissie en de veiligheidsinstantie of de gevolgen daarvan mogen geen afbreuk doen aan de besluitvormingsautonomie van het EPSF, in overeenstemming met het Unierecht.

(10)Om ervoor te zorgen dat het Unierecht te allen tijde correct wordt toegepast op het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van de Franse Republiek valt, en om ervoor te zorgen dat de Commissie, onder toezicht van het Hof van Justitie, toezicht kan houden op de toepassing ervan, ook in spoedeisende omstandigheden, moet de Franse Republiek het recht behouden om de overeenkomst eenzijdig op te schorten of te beëindigen.

(11)Om rekening te houden met mogelijke toekomstige wijzigingen van het Unierecht, met name van de Richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798, moet de overeenkomst ook voorzien in regels voor de wijziging ervan. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de Franse Republiek te machtigen de overeenkomst te wijzigen overeenkomstig de daarin vastgestelde wijzigingsprocedure, teneinde deze aan te passen aan wijzigingen in het Unierecht.

(12)Met het oog op mogelijke toekomstige ontwikkelingen mag deze bevoegdheid geen afbreuk doen aan de door de Unie bij Besluit (EU) 2020/1531 verleende machtiging.