Overwegingen bij COM(2022)120 - Wijzigen verordening 909/2014 wat betreft een aantal maatregelen en voorzieningen aangaande centrale effectenbewaar­instellingen van derde landen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad 37 is op 28 augustus 2014 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en is op 17 september 2014 in werking getreden. Bij deze verordening worden de vereisten voor de afwikkeling van financiële instrumenten en regels voor de organisatie en het gedrag van centrale effectenbewaarinstellingen (central securities depositories — CSD’s) gestandaardiseerd teneinde veilige, efficiënte en vlotte afwikkeling te bevorderen. Daartoe voorziet de verordening in kortere afwikkelingstermijnen, maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline, strikte organisatorische, gedrags- en prudentiële vereisten voor CSD’s, strengere prudentiële en toezichtvereisten voor CSD’s en andere instellingen die ondersteunende bancaire diensten voor effectenafwikkeling verlenen, en een regeling die CSD’s met een vergunning in staat stelt hun diensten overal in de Unie aan te bieden.

(1) Een vereenvoudiging van de vereisten op bepaalde gebieden die onder Verordening (EU) nr. 909/2014 vallen, en een meer evenredige benadering van die gebieden, is in overeenstemming met het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit), waarin de nadruk ligt op de noodzaak van kostenreductie en vereenvoudiging, zodat het beleid van de Unie zijn doelstellingen op de meest efficiënte manier verwezenlijkt, en is met name gericht op het verminderen van de regelgevings- en administratieve lasten.

(2) Efficiënte en veerkrachtige posttransactie-infrastructuren zijn essentiële elementen voor een goed werkende kapitaalmarktenunie en verdiepen de inspanningen om investeringen, groei en het scheppen van banen te ondersteunen, in overeenstemming met de beleidsprioriteiten van de Commissie. Daarom is de herziening van Verordening (EU) nr. 909/2014 een van de kernacties van het in 2020 vastgestelde actieplan voor de kapitaalmarktenunie 38 van de Commissie.

(3) In 2019 heeft de Commissie een gerichte raadpleging over de toepassing van Verordening (EU) nr. 909/2014 gehouden. De Commissie heeft ook input ontvangen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (“ESMA”) en het Europees Stelsel van centrale banken (“ESCB”). Uit de raadplegingen kwam naar voren dat belanghebbenden de doelstellingen van die verordening, te weten het bevorderen van een veilige, efficiënte en soepele afwikkeling van financieringsinstrumenten, steunen en relevant achten, en dat er geen grondige herziening nodig was. Op 1 juli 2021 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 75 van Verordening (EU) nr. 909/2014 een toetsingsverslag 39 vastgesteld. Hoewel nog niet alle bepalingen van die verordening volledig van toepassing zijn, worden in het verslag gebieden genoemd waar gerichte actie nodig is om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de verordening op meer evenredige, efficiënte en doeltreffende wijze worden bereikt.

(4) Verordening (EU) nr. 909/2014 heeft regels inzake afwikkelingsdiscipline ingevoerd om mislukte afwikkelingen van effectentransacties te voorkomen en te corrigeren en op die manier de veiligheid van de afwikkeling van transacties te waarborgen. Die regels omvatten met name verslagleggingsvereisten, een sanctieregeling met geldboetes en verplichte buy-ins. Ondanks het ontbreken van ervaring met de toepassing van die regels heeft de verdere ontwikkeling en specificatie van het kader in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 40 van de Commissie alle belanghebbende partijen in staat gesteld de regeling en de uitdagingen die de toepassing ervan met zich mee zou kunnen brengen beter te begrijpen. In dit verband moet het toepassingsgebied van de geldboetes en de verplichte buy-ins als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 909/2014 worden verduidelijkt, met name door te specificeren welke categorieën transacties zijn uitgesloten. Die uitsluitingen moeten inzonderheid betrekking hebben op transacties die zijn mislukt om redenen die niet aan de deelnemers kunnen worden toegeschreven en op transacties waarbij niet twee handelspartijen betrokken zijn, waarvoor de toepassing van geldboetes of verplichte buy-ins niet uitvoerbaar zou zijn of tot nadelige gevolgen voor de markt zou kunnen leiden, zoals voor bepaalde transacties in de primaire markt, beheersdaden (“corporate actions”), reorganisaties, de creatie en terugbetaling van rechten van deelnemingen in fondsen en herschikkingen. De Commissie moet de bevoegdheid worden verleend om Verordening (EU) nr. 909/2014 aan te vullen door de details van die uitsluitingen nader te specificeren door middel van een gedelegeerde handeling.

(5) Het overkoepelende doel van de regeling inzake afwikkelingsdiscipline is om de efficiëntie van de afwikkeling binnen de Unie te verbeteren. De marktvolatiliteit in 2020 heeft de zorgen over de mogelijke negatieve effecten van de regels inzake verplichte buy-ins, zowel in normale als in gespannen marktomstandigheden, echter vergroot. De toepassing van die regels moet daarom worden onderworpen aan een geschiktheidsbeoordeling door de Commissie in het licht van de ontwikkeling van de afwikkelingsefficiëntie in de Unie. Geldboetes en rapportagevereisten moeten echter van toepassing blijven om het effect ervan op de verbetering van de afwikkelingsefficiëntie in de Unie te kunnen beoordelen. Gezien de mogelijke gevolgen van de regels inzake verplichte buy-ins mogen dergelijke regels alleen van toepassing zijn wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, namelijk wanneer de toepassing van geldboetes niet heeft geleid tot een voortdurende vermindering van het aantal mislukte afwikkelingen in de Unie op lange termijn, wanneer de afwikkelingsefficiëntie in de Unie niet het gewenste niveau heeft bereikt ten opzichte van de situatie op de kapitaalmarkten van derde landen die vergelijkbaar zijn qua omvang, liquiditeit, verhandelde instrumenten en soorten transacties die op die markten worden uitgevoerd, of wanneer het niveau van mislukte afwikkeling in de Unie een negatief effect heeft, of waarschijnlijk zal hebben, op de financiële stabiliteit van de Unie. Wanneer de Commissie van oordeel is dat aan een van die voorwaarden is voldaan en dat de toepassing van verplichte buy-ins evenredig is om het niveau van mislukte afwikkeling in de Unie te verlagen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om een uitvoeringshandeling vast te stellen waarin wordt bepaald op welke financiële instrumenten of categorieën transacties de regels inzake verplichte buy-ins van toepassing moeten zijn. De in artikel 7, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 909/2014 bedoelde geldboetes moeten op dagelijkse basis worden berekend voor elke werkdag dat een transactie niet wordt afgewikkeld tot het einde van het buy-inproces of tot de dag van de feitelijke afwikkeling, naargelang welke datum eerder valt.

(6) Om een veelvoud aan buy-ins voor transacties in hetzelfde financiële instrument langs een keten van tegenpartijen te voorkomen, hetgeen tot onnodige dubbele kosten zou kunnen leiden en de liquiditeit van het financiële instrument nadelig zou kunnen beïnvloeden, moet een “mechanisme voor het doorgeven van voordelen” beschikbaar zijn voor deelnemers aan zulke transacties. Elke deelnemer die betrokken is bij de transactieketen moet een buy-inkennisgeving kunnen doorgeven aan de jegens hem falende deelnemer totdat de kennisgeving de oorspronkelijk falende deelnemer bereikt.

(7) Verplichte buy-ins en procedures voor geldelijke schadevergoeding maken het mogelijk dat de betaling van het verschil tussen de buy-inprijs en de oorspronkelijke handelsprijs door de verkoper aan de koper alleen plaatsvindt indien die buy-inprijs of de referentieprijs voor de geldelijke vergoeding hoger is dan de oorspronkelijke handelsprijs. Deze asymmetrie met betrekking tot de betaling van het verschil zou een onbillijke correctie kunnen creëren die ten onrechte ten goede zou komen aan de koper wanneer de buy-in- of referentieprijs lager is dan de oorspronkelijke handelsprijs. De betaling van het verschil tussen de buy-inprijs en de oorspronkelijke handelsprijs moet daarom in beide richtingen worden toegepast om ervoor te zorgen dat de handelspartijen terugkeren naar de economische voorwaarden die zouden zijn ontstaan indien de oorspronkelijke transactie had plaatsgevonden.

(8) De in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 909/2014 vastgestelde regeling inzake afwikkelingsdiscipline mag niet van toepassing zijn op een falende deelnemer die een centrale tegenpartij (CTP) in de zin van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad 41 is. Voor transacties die door een CTP worden aangegaan waarbij deze zich niet tussen tegenpartijen opstelt, zoals bij het toegestane gebruik van zekerheden voor beleggingsdoeleinden, moet de CTP echter, zoals elke andere deelnemer, aan de regeling inzake afwikkelingsdiscipline worden onderworpen.

(9) Wanneer de verplichte buy-ins van toepassing zijn, moet de Commissie de toepassing ervan in bepaalde uitzonderlijke situaties tijdelijk kunnen opschorten. Een dergelijke opschorting moet mogelijk zijn voor specifieke categorieën financiële instrumenten indien dat nodig is om een ernstige bedreiging voor de financiële stabiliteit of voor de ordelijke werking van de financiële markten in de Unie te voorkomen of aan te pakken. Een dergelijke opschorting moet in verhouding staan tot die doelstellingen.

(10) Om onbedoelde effecten op de niet-falende deelnemer te voorkomen, door eventuele negatieve prikkels om te falen die zich kunnen voordoen in een lage of negatieve renteomgeving weg te nemen, moet de context van negatieve rentetarieven in de gedelegeerde handeling in aanmerking worden genomen voor de berekening van geldboetes.

(11) De ESMA moet ontwerpen van reguleringsnormen opstellen om de bestaande technische reguleringsnormen te herzien teneinde rekening te houden met de wijzigingen die in Verordening (EU) nr. 909/2014 zijn aangebracht om de Commissie in staat te stellen de nodige correcties of wijzigingen aan te brengen tot verduidelijking van de vereisten van die technische reguleringsnorm, zoals de voorwaarden waaronder deelnemers hun eigen buy-ins kunnen uitvoeren.

(12) Indien een centrale effectenbewaarinstelling (CSD) vóór het begin van de vergunningsprocedure geen afwikkelingsactiviteit verricht, moet in de criteria om te bepalen welke relevante autoriteiten bij die vergunningsprocedure moeten worden betrokken, rekening worden gehouden met de verwachte afwikkelingsactiviteit, om ervoor te zorgen dat de standpunten van alle relevante autoriteiten die mogelijk belang hebben bij de activiteiten van die CSD in aanmerking worden genomen.

(13) Hoewel Verordening (EU) nr. 909/2014 nationale toezichthouders verplicht samen te werken met de relevante autoriteiten en deze erbij te betrekken, zijn nationale toezichthouders niet verplicht om deze relevante autoriteiten te informeren of en hoe hun standpunten in de uitkomst van de vergunningsprocedure in aanmerking zijn genomen en of er tijdens de jaarlijkse toetsingen en evaluaties aanvullende kwesties aan het licht zijn gekomen. De relevante autoriteiten moeten bijgevolg in staat zijn met redenen omklede adviezen uit te brengen over de vergunningverlening aan CSD’s en het toetsings- en evaluatieproces. De bevoegde autoriteiten dienen rekening te houden met dergelijke adviezen of in een met redenen omkleed besluit uit te leggen waarom dergelijke adviezen niet zijn gevolgd.

(14) Regelmatige toetsingen en evaluaties van CSD’s door bevoegde autoriteiten zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat CSD’s passende regelingen, strategieën, processen en mechanismen in stand houden om de risico’s te evalueren waaraan de CSD blootstaat of blootgesteld zou kunnen worden of die een bedreiging kunnen vormen voor de vlotte werking van de effectenmarkten. De ervaring leert echter dat een jaarlijkse toetsing en evaluatie onevenredig belastend is voor zowel de CSD’s als de bevoegde autoriteiten en een beperkte toegevoegde waarde heeft. Daarom moet een beter gekalibreerde periodiciteit worden vastgesteld om deze last te verlichten en overlap van informatie van de ene toetsing met de andere te voorkomen. De toezichtcapaciteiten van de bevoegde autoriteiten en de doelstelling om de financiële stabiliteit te waarborgen, mogen evenwel niet worden ondermijnd.

(15) Een CSD moet voorbereid zijn op scenario’s die mogelijk verhinderen dat zij haar kritieke bedrijfsactiviteiten en diensten kan blijven verrichten en moet de doeltreffendheid beoordelen van een volledig scala van opties voor herstel of een ordelijke afbouw. Bij Verordening (EU) nr. 909/2014 zijn in dit verband vereisten ingevoerd, waarbij met name is bepaald dat een bevoegde autoriteit de CSD ertoe moet verplichten een toereikend herstelplan in te dienen en ervoor moet zorgen dat voor elke CSD een toereikend afwikkelingsplan wordt opgesteld en in stand gehouden. Momenteel bestaat er echter geen geharmoniseerde afwikkelingsregeling waarop een afwikkelingsplan zou kunnen worden gebaseerd. Hoewel CSD’s waaraan een vergunning is verleend om bancaire nevendiensten aan te bieden, binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad 42 vallen, bestaan er geen specifieke bepalingen voor CSD’s die geen vergunning hebben om dergelijke diensten te verrichten en die bijgevolg uit hoofde van Richtlijn 2014/59/EU niet als kredietinstellingen worden beschouwd met de verplichting om herstel- en afwikkelingsplannen te hebben. Er moeten bijgevolg verduidelijkingen worden ingevoerd met het oog op een betere afstemming van de vereisten die voor CSD’s gelden, rekening houdend met het ontbreken van een Uniekader voor het herstel en de afwikkeling van alle CSD’s.

(16) Indien een nieuwe CSD een vergunning aanvraagt en de naleving van bepaalde vereisten niet kan worden beoordeeld omdat de CSD nog niet operationeel is, moet de bevoegde autoriteit in staat zijn de vergunning te verlenen op voorwaarde dat aan die vereisten wordt voldaan wanneer de CSD haar activiteiten daadwerkelijk aanvangt.

(17) De in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 909/2014 vastgestelde procedure betreffende het verrichten door CSD’s van notariële diensten en centrale diensten voor het aanhouden van effectenrekeningen met betrekking tot de financiële instrumenten waarvan de uitgifte wordt beheerst door het recht van een andere lidstaat dan die waarin hun vergunning is verleend, is omslachtig gebleken en sommige van de vereisten ervan zijn onduidelijk. Dit heeft geleid tot een onevenredig dure en langdurige procedure voor CSD’s. De procedure moet bijgevolg worden vereenvoudigd om de belemmeringen voor grensoverschrijdende afwikkeling beter op te heffen zodat vergunninghoudende CSD’s ten volle kunnen profiteren van de vrijheid om binnen de Unie diensten te verrichten.

(18) Verordening (EU) nr. 909/2014 vereist de samenwerking van autoriteiten die een belang hebben bij de bedrijfsactiviteiten van de CSD’s die diensten verrichten met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van meerdere lidstaten wordt beheerst. Niettemin blijven de toezichtregelingen versnipperd en kunnen zij leiden tot verschillen in de toewijzing en de aard van de toezichtbevoegdheden naar gelang van de betrokken CSD. Dit leidt op zijn beurt tot belemmeringen voor de grensoverschrijdende verrichting van CSD-diensten in de Unie, bestendigt de resterende inefficiënties in de afwikkelingsmarkt van de Unie en heeft negatieve gevolgen voor de stabiliteit van de financiële markten van de Unie. Ondanks de mogelijkheid om colleges op te richten overeenkomstig artikel 24, lid 4, van die verordening, is van die mogelijkheid nauwelijks gebruikgemaakt. Met het oog op een doeltreffende en efficiënte coördinatie van het toezicht door de bevoegde autoriteiten dient het vereiste om verplichte colleges op te richten in twee gevallen te gelden. Ten eerste voor CSD’s die notariële diensten en centrale diensten voor het aanhouden van effectenrekeningen aanbieden met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van meerdere lidstaten wordt beheerst (de “paspoortcolleges”) en ten tweede voor CSD’s die tot dezelfde groep behoren (de “colleges op groepsniveau”). Om de administratieve lasten voor de aan colleges deelnemende autoriteiten te verminderen, moet, wanneer een CSD die grensoverschrijdende diensten aanbiedt ook deel uitmaakt van een groep CSD’s, de voorzitter van het college kunnen besluiten dat voor die CSD slechts één college wordt opgericht. Indien de andere CSD’s in de groep ook grensoverschrijdende diensten aanbieden, mag de voorzitter van het college die beslissing alleen kunnen nemen indien de bevoegde autoriteiten van die andere CSD’s daarmee instemmen. In dat geval zou er voor alle CSD’s binnen de groep slechts één college zijn dat de aan de colleges op paspoort- en groepsniveau toegewezen taken zou uitoefenen. Die colleges moeten zorgen voor het delen van informatie over de betrokken CSD’s.

(19) De ESMA en de bevoegde autoriteiten hebben momenteel om verschillende redenen beperkte informatie over de diensten die in een derde land gevestigde CSD’s aanbieden met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van een lidstaat wordt beheerst. Ten eerste vanwege de uitgestelde toepassing, zonder einddatum, van erkenningsvereisten voor CSD’s van derde landen die al vóór de datum van toepassing van Verordening (EU) nr. 909/2014 notariële diensten en centrale diensten voor het aanhouden van effectenrekeningen in de Unie verrichtten op grond van artikel 69, lid 4, van die verordening. Ten tweede is een CSD van een derde land die alleen de afwikkelingsdienst verricht, niet aan erkenningsvereisten onderworpen. Ten slotte, aangezien Verordening (EU) nr. 909/2014 niet vereist dat in een derde land gevestigde CSD’s de autoriteiten van de Unie in kennis stellen van hun activiteiten met betrekking tot de financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van een lidstaat wordt beheerst. Wegens dat gebrek aan informatie zouden noch de uitgevende instellingen, noch de overheden op nationaal en Unieniveau in staat zijn de activiteiten van die CSD’s in de Unie te beoordelen indien dat nodig zou zijn. Bijgevolg moeten in een derde land gevestigde CSD’s verplicht zijn de autoriteiten van de Unie in kennis te stellen van hun activiteiten met betrekking tot de financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van een lidstaat wordt beheerst.

(20) Artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) nr. 909/2014 vereist dat een CSD een leidinggevend orgaan heeft waarvan ten minste een derde van de leden, maar niet minder dan twee leden, onafhankelijk zijn. Dat begrip van onafhankelijkheid kan echter aanleiding geven tot uiteenlopende interpretaties en moet derhalve worden verduidelijkt, in overeenstemming met de definitie van “onafhankelijk lid” in artikel 2, punt 28, van Verordening (EU) nr. 648/2012.

(21) Om te zorgen voor een samenhangende interpretatie van de belangrijkste kwesties waarover de gebruikerscomités het leidinggevend orgaan moeten adviseren, moet nader worden verduidelijkt welke elementen onder het “dienstniveau” vallen.

(22) Gezien hun centrale rol met betrekking tot de veiligheid van transacties moeten de CSD’s niet alleen de risico’s in verband met de veilige bewaring en afwikkeling van transacties van effecten verminderen, maar moeten zij ernaar streven die risico’s tot een minimum te beperken.

(23) Onder bepaalde omstandigheden kan de uitgifte van de effecten worden beheerst door het vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht van de lidstaat. Dit is met name het geval voor schuldbewijzen waarvan de uitgevende instelling in één lidstaat is gevestigd en de uitgifte van de effecten kan worden beheerst door het recht van een andere lidstaat. In een dergelijk geval moeten zowel het nationale vennootschapsrecht als het vergelijkbare recht van toepassing blijven.

(24) Om ervoor te zorgen dat uitgevende instellingen die hun effecten bij een in een andere lidstaat gevestigde CSD laten vastleggen aan de relevante bepalingen van het vennootschapsrecht of vergelijkbaar recht van die lidstaten kunnen voldoen, moeten de lidstaten de door de ESMA gepubliceerde lijst van die nationale belangrijke relevante bepalingen regelmatig actualiseren.

(25) Om afwikkelingsrisico’s ten gevolge van de insolventie van de afwikkelende instantie te vermijden, moet een CSD, wanneer dat praktisch en mogelijk is, de geldzijde van de effectentransactie afwikkelen via bij de centrale bank geopende rekeningen. Als deze optie niet praktisch en mogelijk is, inclusief wanneer een CSD niet voldoet aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot een andere centrale bank dan die van haar lidstaat van herkomst, moet die CSD in staat zijn de geldzijde van transacties in vreemde valuta’s af te wikkelen via rekeningen die zijn geopend bij instellingen waaraan een vergunning is verleend om bankdiensten te verrichten onder de voorwaarden waarin Verordening (EU) nr. 909/2014 voorziet. De efficiëntie van de afwikkelingsmarkt zou veeleer gebaat zijn bij het vergroten van de mogelijkheden voor CSD’s om afwikkeling in vreemde valuta te verrichten via rekeningen die zijn geopend bij instellingen waaraan een vergunning is verleend om bankdiensten te verrichten, binnen passende risicogrenzen, met het oog op het verdiepen van de kapitaalmarkten en het versterken van grensoverschrijdende afwikkeling. Te dien einde moeten CSD’s waaraan in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 909/2014 een vergunning is verleend om bancaire nevendiensten te verrichten en waarvoor de betrokken risico’s reeds worden bewaakt, in staat zijn die diensten aan te bieden aan andere CSD’s die niet over een dergelijke vergunning beschikken, ongeacht of deze laatste deel uitmaken van dezelfde groep van ondernemingen.

(26) Binnen een passend vastgestelde risicogrens moeten CSD’s waaraan geen vergunning is verleend om bancaire nevendiensten te verrichten, in staat zijn een toereikend bedrag aan afwikkeling in vreemde valuta aan te bieden via bij kredietinstellingen geopende rekeningen of via haar eigen rekening. De drempel waaronder een CSD een kredietinstelling mag aanwijzen om vanuit een afzonderlijke rechtspersoon alle bancaire nevendiensten te verrichten zonder aan de in titel IV van Verordening (EU) nr. 909/2014 vastgestelde voorwaarden te moeten voldoen, moet zodanig worden gekalibreerd dat de efficiëntie van de afwikkeling en het gebruik van bancaire nevendiensten worden bevorderd en tegelijkertijd de financiële stabiliteit wordt gewaarborgd. Aan de EBA, een instantie met gespecialiseerde deskundigheid inzake bancaire en kredietrisicokwesties, moet de ontwikkeling van ontwerpen van technische reguleringsnormen worden toevertrouwd om de passende drempels en, waar nodig, eventuele risicobeperkende vereisten vast te stellen. De EBA dient ook nauw samen te werken met de leden van het ESCB en met de ESMA. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) technische reguleringsnormen vast te stellen met betrekking tot de nadere elementen van de bepaling voor het verrichten van bancaire nevendiensten, de begeleidende nadere regels voor het risicobeheer en de kapitaalvereisten voor CSD’s en de prudentiële vereisten inzake krediet- en liquiditeitsrisico’s voor CSD’s en aangewezen kredietinstellingen die een vergunning hebben voor het verrichten van bancaire nevendiensten.

(27) CSD’s, inclusief die waaraan een vergunning is verleend om bancaire nevendiensten te verrichten, en aangewezen kredietinstellingen moeten relevante risico’s in hun risicobeheer- en prudentiële kaders, inclusief relevante salderingsovereenkomsten, afdekken. Instrumenten om die risico’s af te dekken, zijn onder meer het aanhouden van voldoende in aanmerking komende liquide middelen in alle relevante valuta’s en het garanderen dat stressscenario’s voldoende sterk zijn. CSD’s moeten er ook voor zorgen dat overeenkomstige liquiditeitsrisico’s worden beheerst en gedekt door zeer betrouwbare financieringsregelingen met kredietwaardige instellingen, ongeacht of die regelingen toegezegd zijn of een vergelijkbare betrouwbaarheid hebben. De EBA moet ontwerpen van technische reguleringsnormen indienen om de bestaande technische reguleringsnormen te herzien teneinde rekening te houden met deze wijzigingen in de prudentiële vereisten, zodat de Commissie de nodige wijzigingen kan aanbrengen ter verduidelijking van de vereisten die in deze technische reguleringsnormen zijn opgenomen, zoals die welke verband houden met het beheersen van potentiële liquiditeitstekorten.

(28) Een termijn van slechts één maand voor de betrokken autoriteiten en de bevoegde autoriteiten om een met redenen omkleed advies uit te brengen over de vergunning voor het verrichten van bancaire nevendiensten is te kort gebleken om deze autoriteiten in staat te stellen een gefundeerde analyse te maken. Daarom moet een langere periode van twee maanden worden vastgesteld.

(29) Om in de Unie of in derde landen gevestigde CSD’s voldoende tijd te geven om een vergunnings- en erkenningsaanvraag voor hun activiteiten in te dienen, werd de datum van toepassing van de vergunnings- en erkenningsvereisten van Verordening (EU) nr. 909/2014 aanvankelijk uitgesteld totdat een vergunnings- of erkenningsbesluit uit hoofde van die verordening was genomen. Er is voldoende tijd verstreken sinds de inwerkingtreding van die verordening. Daarom moeten die vereisten vanaf nu gelden om enerzijds te voorzien in een gelijk speelveld voor alle CSD’s die diensten aanbieden met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van een lidstaat wordt beheerst, en anderzijds ervoor te zorgen dat de autoriteiten op nationaal en Unieniveau over de noodzakelijke informatie beschikken om beleggersbescherming te waarborgen en financiële stabiliteit te monitoren.

(30) Verordening (EU) nr. 909/2014 schrijft momenteel voor dat de ESMA, in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten en de EBA, jaarverslagen over twaalf onderwerpen opstelt en deze verslagen bij de Commissie indient. Die eis is onevenredig gezien de aard van bepaalde onderwerpen die niet jaarlijks hoeven te worden geactualiseerd. De frequentie en het aantal van deze verslagen moeten derhalve worden bijgesteld om de lasten voor de ESMA en de bevoegde autoriteiten te verminderen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de Commissie de informatie krijgt die zij nodig heeft om de uitvoering van Verordening (EU) nr. 909/2014 te toetsen.

(31) Daarom moet Verordening (EU) nr. 909/2014 overeenkomstig worden gewijzigd.

(32) De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, moet aan de Commissie worden gedelegeerd om het gevolg te specificeren dat verzuim in een context van negatieve rentevoeten heeft op de getroffen tegenpartijen met betrekking tot de berekening van geldboetes of hun negatieve stimulansen om te verzuimen, de redenen voor mislukte afwikkelingsoperaties die geacht moeten worden niet toe te schrijven te zijn aan de deelnemers aan de transactie en de transacties die geacht moeten worden niet twee handelspartijen te omvatten, de werking van de colleges van toezichthouders, de informatie die door de CSD’s uit derde landen moet worden meegedeeld; en het maximumbedrag waaronder de CSD’s elke kredietinstelling mogen gebruiken om de betalingen in contanten af te wikkelen.

(33) Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze verordening, en met name met betrekking tot de toepassing en de opschorting van verplichte buy-invereisten wanneer die van toepassing zijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 43 .

(34) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het uitbreiden van grensoverschrijdende afwikkeling door CSD’s, het verminderen van de administratieve lasten en nalevingskosten en het waarborgen dat de autoriteiten over voldoende informatie beschikken om de risico’s te monitoren, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter, wegens de omvang en de gevolgen ervan, door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(35) De toepassing van het herziene toepassingsgebied van de voorschriften inzake geldboetes, de nieuwe vereisten betreffende de oprichting van colleges van toezichthouders, de indiening van een kennisgeving door CSD’s van derde landen van de kerndiensten die zij verrichten met betrekking tot financiële instrumenten waarvan de uitgifte door het recht van een lidstaat wordt beheerst, de herziene drempel waaronder kredietinstellingen mogen aanbieden de betalingen in contanten voor een deel van het effectenafwikkelingssysteem van de CSD af te wikkelen en de herziene prudentiële vereisten voor kredietinstellingen of CSD’s die een vergunning hebben verkregen voor het verrichten van bancaire nevendiensten uit hoofde van artikel 59 van Verordening (EU) nr. 909/2014 moeten worden uitgesteld om voldoende tijd te geven voor de vaststelling van de nodige gedelegeerde handelingen tot nadere specificatie van die vereisten.