Overwegingen bij COM(2021)532 - Standpunt EU tijdens de zevende zitting van de vergadering van partijen bij het Verdrag van Aarhus inzake naleving in het kader van de zaken ACCC/C/2008/32 en ACCC/C/2015/128

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Op 17 februari 2005 is het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (“het Verdrag van Aarhus”) 15 namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad 16 .

(2) Ingevolge artikel 10, lid 2, van het Verdrag van Aarhus kan de vergadering van de verdragsluitende partijen besluiten betreffende de naleving van het Verdrag vaststellen.

(3) De partijen bij het Verdrag van Aarhus zullen tijdens hun zevende zitting van 18‑20 oktober 2021 Besluit VII.8f betreffende de naleving door de Europese Unie van haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, met inbegrip van de bevindingen in zaak ACCC/C/2008/32 en zaak ACCC/C/2015/128, vaststellen.

(4) Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen bij het Verdrag van Aarhus, aangezien Besluit VII.8f betreffende de naleving door de Europese Unie van haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag voor de Unie bindend zal zijn.

(5) Wat de instellingen en organen van de Unie betreft, zijn de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Aarhus uitgevoerd, met name bij Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (“de Aarhusverordening”).

(6) Krachtens artikel 15 van het Verdrag van Aarhus is het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus (“het Comité”) opgericht dat bevoegd is voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van het Verdrag door de partijen. Overeenkomstig regel 37 van Besluit I/7 betreffende de toetsing van de naleving moeten de bevindingen van het Comité door de vergadering van de partijen worden bevestigd.

(7) Op 17 maart 2017 heeft de Unie bevindingen ontvangen in het kader van zaak ACCC/C/2008/32 inzake toegang tot de rechter op EU-niveau 17 . In punt 123 van zijn bevindingen was het Comité van oordeel dat “de betrokken partij niet voldoet aan artikel 9, leden 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus met betrekking tot toegang tot de rechter voor het publiek aangezien noch in de Aarhusverordening, noch in de rechtspraak van het HvJ-EU de verplichtingen die voortvloeien uit die leden worden uitgevoerd of nagekomen”.

(8) Middels hetgeen de EU bij de ondertekening van het Verdrag heeft verklaard en zoals zij bij de goedkeuring ervan heeft herhaald, zijn de organen van het Verdrag van Aarhus erop gewezen dat “de communautaire instellingen, binnen de institutionele en juridische context van de Gemeenschap, het Verdrag van Aarhus zullen toepassen in het kader van hun bestaande en toekomstige regelgeving inzake toegang tot documenten en andere relevante voorschriften van het Gemeenschapsrecht op het door dat Verdrag bestreken gebied”.

(9) De administratieve toetsingsprocedure uit hoofde van de Aarhusverordening vormt een aanvulling op het algemene stelsel van rechterlijke toetsing van de Unie dat het publiek in staat stelt administratieve handelingen rechtstreeks via een rechterlijke procedure op het niveau van de Unie te betwisten, namelijk op grond van artikel 263, lid 4, VWEU, en, overeenkomstig artikel 267 VWEU, via nationale rechterlijke instanties, die een integrerend deel uitmaken van het stelsel van de Unie uit hoofde van de Verdragen. De bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties om krachtens artikel 267 VWEU bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen, speelt in dit stelsel een essentiële rol. Overeenkomstig artikel 267 VWEU maken de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten een essentieel onderdeel uit van het stelsel van rechterlijke bescherming van de Unie als gewone rechterlijke instanties die het recht van de Unie toepassen 18 .

(10) Rekening houdend met de bezwaren van het Comité in zaak ACCC/C/2008/32, heeft de Commissie op 14 oktober 2020 een wetgevingsvoorstel 19 ingediend tot wijziging van de Aarhusverordening, waarover de medewetgevers tijdens een trialoog op 12 juli 2021 informeel overeenstemming hebben bereikt. De gewijzigde Aarhusverordening waarborgt nu dat het recht van de Unie in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, op een wijze die verenigbaar is met de grondbeginselen van het recht van de Unie en met het systeem van rechterlijke toetsing.

(11) De Commissie heeft het Comité op 16 juli 2021 in kennis gesteld van de details van het politieke akkoord, het Comité op 23 juli 2021 een geconsolideerde versie van de tekst verstrekt nadat deze in het Coreper was bevestigd, en het definitieve resultaat van de wetgevingsprocedure aan het Comité meegedeeld, met inbegrip van de tekst die op [xxx oktober 2021] in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt. Het besluit van de vergadering van de partijen moet daarom deze nieuwe maatregelen verwelkomen en erop wijzen dat zij, zodra zij van kracht zijn, volledig beantwoorden aan de bevindingen van het Comité in zaak ACCC/C/2008/32.

(12) In zaak ACCC/C/2015/128 20 , waarvan de bevindingen op 17 maart 2021 zijn bekendgemaakt, heeft het Comité vastgesteld dat de EU inbreuk maakte op het Verdrag omdat het publiek geen toegang heeft tot administratieve of gerechtelijke procedures om besluiten van de Europese Commissie over staatssteunmaatregelen aan te vechten.

(13) Als erkenning van de bezorgdheid en de bevindingen van het Comité in zaak ACCC/C/2015/128 heeft de Commissie in het kader van het compromis dat tot de vaststelling van de herziene Aarhusverordening heeft geleid, een verklaring afgelegd waarin zij zich ertoe verbindt “de implicaties van de bevindingen te analyseren en de beschikbare opties te beoordelen. De Commissie zal deze beoordeling uiterlijk eind 2022 voltooien en bekend maken. Indien van toepassing zal de Commissie tegen eind 2023 maatregelen voorstellen om dit probleem aan te pakken, in het licht van de verplichtingen van de EU en haar lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus en rekening houdend met de staatssteunregels van de Unie.”.

(14) De bevindingen in de zaken ACCC/C/2008/32 en ACCC/C/2015/128 zullen in vorm van Ontwerpbesluit VII.8f 21 aan de zevende zitting van de vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus worden voorgelegd die in oktober 2021 in Genève, Zwitserland, zal plaatsvinden, waarbij zij het statuut van officiële uitlegging van het Verdrag van Aarhus zouden verwerven en bijgevolg bindend zouden worden voor de overeenkomstsluitende partijen en de organen van het Verdrag.

(15) Wat zaak ACCC/C/2015/128 betreft, moet de Unie zich er echter, in overeenstemming met de bovengenoemde verklaring, toe verbinden de implicaties van de bevindingen te analyseren en de beschikbare opties binnen het kader en de specifieke kenmerken van de rechtsorde van de EU te beoordelen. Dit moet de Commissie dan in staat stellen de in de verklaring bedoelde beoordeling af te ronden en bekend te maken en zo nodig maatregelen voor te stellen om de door het Comité aan de orde gestelde kwestie aan te pakken, binnen de in de verklaring aangegeven termijnen en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de rechtsorde van de EU op het gebied van staatssteun. Daarom moet de Unie de vergadering van de partijen dan ook voorstellen om de bevestiging van de bevindingen in zaak ACCC/C/2015/128 uit te stellen tot de achtste zitting van de vergadering van de partijen, in plaats van deze te bekrachtigen.