Overwegingen bij COM(2021)445 - Machtiging van Duitsland af te wijken van artikel 193 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Krachtens artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG is de belastingplichtige die goederen levert of diensten verricht, in de regel ook de persoon die tot voldoening van de btw is gehouden.

(2) Bij brief van 15 maart 2021 heeft Duitsland bij de Commissie een verzoek ingediend om machtiging tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de tot voldoening van de btw gehouden persoon in het geval van overdracht van emissierechten die in een nationaal handelssysteem worden verhandeld in het kader van de wet op de brandstofemissierechtenhandel 4 (BEHG) van 12 december 2019 (hierna “het verzoek” genoemd).

(3) Bij brief van 7 april 2021 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG het verzoek aan de andere lidstaten toegezonden en bij brief van 8 april 2021 heeft zij Duitsland meegedeeld dat ze over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(4) Artikel 199 bis, lid 1, punten a) en b), van Richtlijn 2006/112/EG staat de lidstaten toe om belastingplichtigen aan wie broeikasgasemissierechten als omschreven in artikel 3 van Richtlijn 2003/87/EG 5 van de Raad, alsook andere eenheden die door exploitanten kunnen worden gebruikt om aan die richtlijn te voldoen, worden overgedragen, als de tot voldoening van de btw gehouden persoon aan te wijzen (hierna “de verleggingsregeling” genoemd). Deze bepalingen zijn bij Richtlijn 2010/23/EU 6 van de Raad opgenomen in Richtlijn 2006/112/EG ten behoeve van de strijd tegen de btw-fraude. De toepassing van de verleggingsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 199 bis, lid 1, punten a) en b), van Richtlijn 2006/112/EG is beperkt tot rechten die onder het EU-emissiehandelssysteem (hierna “het EU-ETS” genoemd) worden verhandeld.

(5) Met de BEHG heeft Duitsland een wettelijk kader voor een nationaal emissiehandelssysteem gecreëerd, dat betrekking heeft op emissies die niet onder het EU-ETS vallen. Daarom biedt artikel 199 bis, lid 1, punten a) en b), van Richtlijn 2016/112/EG geen rechtsgrondslag voor de toepassing van de verleggingsregeling op de handel in het kader van de BEHG.

(6) Volgens Duitsland is de handel in emissierechten zeer gevoelig voor btw-fraude. Bij de handel in brandstofemissierechten in het kader van de BEHG kan op dezelfde manier worden gefraudeerd als bij de emissiehandel in het kader van het EU-ETS. Emissierechten kunnen snel, meermaals en vlot worden uitgewisseld. De frequente en snelle eigendomsoverdrachten van deze emissierechten maken het voor de autoriteiten zeer lastig om na te gaan of en te garanderen dat het juiste bedrag aan belastingen wordt geheven. De koper van de rechten, een belastingplichtige met recht op aftrek, kan de voorbelasting aftrekken zonder dat de verkoper de door hem in rekening gebrachte btw afdraagt aan de belastingautoriteiten. Met name wanneer er in de leveringsketen sprake is van “ploffers”, die snel verdwijnen of geen activa hebben, kan de ontdoken belasting niet door de autoriteiten worden geïnd, met de daaruit voortvloeiende negatieve gevolgen voor de begroting. Om dit verlies aan overheidsinkomsten te ondervangen, vraagt Duitsland om te mogen afwijken van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG en de verleggingsregeling te mogen invoeren voor de overdracht van emissierechten.

(7) Als de belastingplichtige afnemer in die specifieke gevallen wordt aangewezen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon, zal de belastinginning worden vereenvoudigd en belastingontduiking en -ontwijking worden voorkomen. Daarom moet Duitsland worden gemachtigd de verleggingsregeling toe te passen op de overdracht van emissierechten die worden verhandeld in een nationaal handelssysteem in het kader van de BEHG.

(8) De bijzondere maatregel moet in de tijd worden beperkt. Daarom moet Duitsland worden gemachtigd de maatregel toe te passen tot en met 31 december 2024.

(9) Gezien het toepassingsgebied en de nieuwheid van de bijzondere maatregel is het zaak het effect ervan te evalueren. Indien Duitsland de maatregel dus na 2024 wil verlengen, moet het de Commissie uiterlijk 31 maart 2024 een verslag voorleggen met daarin ook een evaluatie van de bijzondere maatregel samen met het verzoek om verlenging. In dat verslag moet worden beoordeeld welk effect de maatregel heeft gesorteerd op de strijd tegen btw-fraude en worden vermeld hoeveel ondernemers en transacties onder de maatregel vielen.

(10) De derogatiemaatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.