Overwegingen bij COM(2012)130 - Uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren in de context van de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het recht om collectieve actie te voeren, als logisch uitvloeisel van het recht op collectieve onderhandelingen, wordt erkend zowel in verschillende internationale instrumenten waaraan de lidstaten hebben meegewerkt of waartoe zij zijn toegetreden, zoals het op 18 oktober 1961 te Turijn ondertekende Europees Sociaal Handvest en de Verdragen nr. 87 en nr. 98 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht respectievelijk betreffende het recht collectief te onderhandelen, als in door de lidstaten op EU-niveau uitgewerkte instrumenten, zoals het tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad te Straatsburg op 9 december 1989 aangenomen Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden en het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, als aangenomen op 12 december 2007 te Straatsburg, dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft. Dit recht geniet tevens in een aantal lidstaten grondwettelijke bescherming.

(2) Het recht op collectieve onderhandelingen en om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en die te sluiten, is inherent aan het recht van vereniging, zoals neergelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ("het EVRM")[48].

(3) Het recht om collectieve actie te voeren is ook door het Hof van Justitie erkend als grondrecht dat integraal deel uitmaakt van de algemene beginselen van het recht van de Unie waarvan het Hof de eerbiediging verzekert[49]. Het stakingsrecht is evenwel niet absoluut en aan de uitoefening daarvan kunnen bepaalde beperkingen worden gesteld, die ook kunnen voortvloeien uit nationale grondwettelijke bepalingen, wettelijke voorschriften en praktijken.

(4) Zoals opnieuw is verklaard in artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vindt het recht om collectieve actie te voeren bescherming overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.

(5) Ingevolge artikel 152 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de rol van de sociale partners op het niveau van de Unie worden erkend en bevorderd, en moet hun onderlinge dialoog worden bevorderd, daarbij rekening houdend met de verschillen tussen de nationale stelsels en met inachtneming van de autonomie van de sociale partners.

(6) Het staat de lidstaten vrij om de voorwaarden voor het bestaan van de betrokken sociale rechten en de wijze van uitoefening daarvan vast te stellen. Zij moeten die bevoegdheid evenwel uitoefenen in overeenstemming met het recht van de Unie, in het bijzonder de bepalingen van het Verdrag inzake de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting, die in het Verdrag verankerde fundamentele beginselen van de Unie zijn.

(7) Die vrijheden mogen alleen worden beperkt wanneer met de beperking een legitiem doel wordt nagestreefd dat verenigbaar is met het Verdrag en die beperking wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang. In dit verband moet de beperking geschikt zijn ter bereiking van het ermee nagestreefde doel en mag zij niet verder gaan dan met het oog daarop noodzakelijk is.

(8) De bescherming van werknemers, in het bijzonder hun sociale bescherming en de bescherming van hun rechten tegen sociale dumping, en het vermijden van verstoringen op de arbeidsmarkt zijn erkend als dwingende redenen van algemeen belang die beperkingen van de uitoefening van een van de in het recht van de Unie verankerde fundamentele vrijheden rechtvaardigen.

(9) Vakbonden moeten de mogelijkheid behouden om collectieve actie te voeren ter waarborging en bescherming van de belangen, arbeidsomstandigheden en rechten van werknemers, mits dit geschiedt in overeenstemming met het recht en de praktijk van de Unie en met de nationale wetgevingen en praktijken.

(10) Zowel de fundamentele economische vrijheden en de grondrechten als de doeltreffende uitoefening daarvan kunnen dus aan beperkingen worden gebonden.

(11) De uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid, en de voorschriften betreffende de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting moeten dus eventueel met elkaar in overeenstemming worden gebracht overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, wat vaak ingewikkelde beoordelingen van de nationale autoriteiten vereist of inhoudt.

(12) Beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

(13) Het juiste evenwicht tussen grondrecht en fundamentele vrijheid is in geval van botsing enkel gewaarborgd wanneer een beperking van een fundamentele vrijheid door een grondrecht niet verder mag gaan dan ter verwezenlijking van het grondrecht geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Omgekeerd kan een beperking van een grondrecht door een fundamentele vrijheid niet verder gaan dan ter verwezenlijking van de fundamentele vrijheid geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Om de nodige rechtszekerheid te bieden, onduidelijkheid te vermijden en te voorkomen dat oplossingen eenzijdig op nationaal niveau worden gezocht, moet opheldering worden verschaft omtrent een aantal aspecten die met name verband houden met de uitoefening van het recht om collectieve actie te voeren, met inbegrip van het stakingsrecht of de stakingsvrijheid, alsmede omtrent de kwestie in hoeverre vakbonden de rechten van werknemers in grensoverschrijdende situaties kunnen verdedigen en beschermen.

(14) De sleutelrol die de sociale partners sinds geruime tijd spelen als belangrijkste actoren bij de beslechting van geschillen op het gebied van de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers, moet als zodanig worden erkend. Daarnaast moet ook de rol van buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsregelingen, zoals bemiddeling, verzoening en/of arbitrage, waarin een aantal lidstaten voorziet, worden erkend en in stand worden gehouden.

(15) Een kennisgevings- en waarschuwingsmechanisme moet een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie mogelijk maken in situaties die de goede werking van de interne markt ernstig verstoren en/of de betrokken particulieren of organisaties grote schade toebrengen.

(16) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in het bijzonder de vrijheid van vergadering en vereniging (artikel 12), de vrijheid van beroep en het recht te werken (artikel 15), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16), het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve actie (artikel 28), rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden (artikel 31) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47), en moet worden toegepast in overeenstemming met deze rechten en beginselen.