Toelichting bij COM(2023)950 - Standpunt EU in de Partnerschapsraad die is opgericht bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk betreffende de productspecifieke oorsprongsregels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen in de overgangsperiode

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Partnerschapsraad die is opgericht bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds. Het besluit heeft betrekking op de beoogde vaststelling van een besluit tot wijziging van de productspecifieke regels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen in de overgangsperiode in bijlage 5 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK om de toepassingsperiode van de productspecifieke regels in afdeling 1 van bijlage 5 te verlengen tot en met 31 december 2026 en de toepassing van de productspecifieke regels in afdeling 2 te beëindigen. Voorts wordt de werkingssfeer van artikel 68 gewijzigd om te verduidelijken dat het gaat om een eenmalige verlenging van de productspecifieke regels en een eenmalige wijziging van de inhoud van deze regels voor producten die vallen onder bijlage 5.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

Bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK”), worden onder meer de regels voor de handel tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vastgesteld. Hieronder vallen ook oorsprongsregels waarmee wordt bepaald onder welke voorwaarden een product kan worden aangemerkt als van oorsprong uit de Unie dan wel het Verenigd Koninkrijk. Alleen producten van oorsprong uit een partij bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK komen in aanmerking voor de preferentiële regeling van de overeenkomst.

De overeenkomst is op 1 mei 2021 in werking getreden.

2.2. De Partnerschapsraad

De bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK opgerichte Partnerschapsraad ziet toe op de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst en houdt toezicht op en faciliteert de uitvoering en toepassing ervan. De Partnerschapsraad bestaat uit vertegenwoordigers van de Unie en het Verenigd Koninkrijk en stelt zijn besluit in onderlinge overeenstemming vast.

Artikel 68 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK verleent de Partnerschapsraad de bevoegdheid om bepalingen inzake oorsprongsregels te wijzigen.

2.3. De beoogde handeling van de Partnerschapsraad

De Partnerschapsraad stelt via een schriftelijke procedure een besluit vast over oorsprongsregels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen (“de beoogde handeling”).

1.

Bij de beoogde handeling worden bijlage 5 en artikel 68 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK gewijzigd om ervoor te zorgen dat:


- de toepassingsperiode van de productspecifieke oorsprongsregels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen in de overgangsperiode die gelden tot en met 31 december 2023 wordt verlengd tot en met 31 december 2026, en

- de oorsprongsregels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen in de bijlagen 3 en 5 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK niet nogmaals kunnen worden gewijzigd door de Partnerschapsraad.

Overeenkomstig artikel 10 van de overeenkomst zal de beoogde handeling voor de partijen bindend zijn: “De besluiten die door de Partnerschapsraad [...] worden vastgesteld, zijn bindend voor de Partijen en voor alle bij deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten opgerichte organen [...]”.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Bijlage 5 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziet in een geleidelijke inwerkingtreding van oorsprongsregels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen.

De mondiale context op het vlak van veiligheid, economie en handel, met inbegrip van de Russische agressie tegen Oekraïne, de COVID-19-pandemie en de concurrentie van internationale subsidieregelingen, alsook de gevolgen daarvan (stijgende energiekosten, hoge inflatie), hebben geleid tot uitstel van bepaalde investeringen in het Europese ecosysteem voor batterijen. Dit heeft geresulteerd in een onderaanbod van elektrische batterijen die nodig zijn voor in de EU geproduceerde elektrische voertuigen.

Als gevolg daarvan heeft de EU-sector zich bezorgd getoond dat de uitvoer van de Europese auto-industrie naar het Verenigd Koninkrijk niet zal voldoen aan de nieuwe oorsprongsregels, die volgens de planning vanaf 1 januari 2024 van toepassing worden, waardoor deze uitvoer aan tarieven zou worden onderworpen en op de markt van het VK aan concurrentievermogen zou inboeten.

De beoogde handeling heeft tot doel de industrie te voorzien van een overbruggingsmechanisme dat het mogelijk maakt de toepassing van de huidige, minder strenge oorsprongsregels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen voort te zetten tot en met 31 december 2026.

Deze oorsprongsregels hebben echter uiteindelijk tot doel de investeringen in productiecapaciteit voor batterijen in de EU en het Verenigd Koninkrijk te stimuleren. Met ingang van 1 januari 2027 worden daarom de productspecifieke oorsprongsregels van bijlage 3 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst van toepassing, zoals oorspronkelijk was gepland.

De nieuwe regels mogen ook niet verder worden uitgesteld. De beoogde handeling neemt daarom de mogelijkheid weg om de toepassingsperiode van de voorlopige productspecifieke oorsprongsregels via dezelfde procedure te verlengen. Bovendien neemt de beoogde handeling de mogelijkheid weg om de inhoud van de productspecifieke regels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen te wijzigen.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt1.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De Partnerschapsraad is een lichaam dat is opgericht bij een overeenkomst, namelijk de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds.

De door de Partnerschapsraad vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 10 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is daarom artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.


5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Partnerschapsraad artikel 68 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK en bijlage 5 (Productspecifieke regels voor elektrische accu’s en elektrische voertuigen in de overgangsperiode) bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst EU-VK wijzigt, is het passend die handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.