Toelichting bij COM(2023)701 - Standpunt EU in de ministerraad van de Energiegemeenschap (Wenen, Oostenrijk, 14 december 2023)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ONDERWERP VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de ministerraad van de Energiegemeenschap in verband met een aantal handelingen waarvan de vaststelling door dit lichaam gepland staat voor 14 december 2023. Voorafgaand aan die vergadering komt op 13 december 2023 de permanente groep op hoog niveau van de Energiegemeenschap bijeen om de in de ministerraad aan te nemen punten te bespreken en goed te keuren. Het voorstel bevat ter informatie ook agendapunten van deze beide lichamen die niet onder het toepassingsgebied van artikel 218, lid 9, VWEU vallen.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap

Het doel van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap1 (“het verdrag”) is de totstandbrenging van een stabiel regelgevingskader en marktklimaat en een gemeenschappelijke regelgevingsruimte voor de handel in netenergie waarbij de partijen die geen lid zijn van de EU overeengekomen delen van het EU-acquis op energiegebied toepassen. Het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap is op 1 juli 2006 in werking getreden. De Europese Unie is partij bij het verdrag2. In het verdrag worden de negen partijen die geen lid zijn van de EU “verdragsluitende partijen” genoemd.

2.2. Ministerraad en permanente groep op hoog niveau van de Energiegemeenschap

De ministerraad ziet erop toe dat de in het verdrag genoemde doelstellingen worden verwezenlijkt en bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de verdragsluitende partijen en twee vertegenwoordigers van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 47 van het verdrag stelt hij algemene richtsnoeren voor het beleid vast, treft hij maatregelen (besluiten of aanbevelingen) en neemt hij procedurele besluiten aan. Iedere partij heeft één stem en de stemprocedure in de ministerraad verschilt naargelang het behandelde onderwerp. De EU is een van de tien partijen en heeft in voorkomend geval één stem, naargelang het behandelde onderwerp. Overeenkomstig artikel 78 van het verdrag kan de ministerraad alleen maatregelen vaststellen wanneer twee derde van de partijen vertegenwoordigd is. Stemonthoudingen worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.

Wat betreft de beoogde handelingen die hieronder zijn vermeld in deel 2.3, punt 1 (artikel 97 van het verdrag) en deel 2.3, punt 2 (artikel 100, i) en iii), van het verdrag) is eenparigheid van stemmen vereist.

Wat betreft de beoogde handeling die is vermeld in deel 2.3, punt 3 (artikelen 66, 83 en 87 van het verdrag) is een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist, met inbegrip van de positieve stem van de Europese Unie.

Wat betreft de beoogde handeling die is vermeld in deel 2.3, punt 4 (artikel 91, lid 1, punt a), van het verdrag) is een gewone meerderheid van stemmen vereist. Wat betreft de beoogde handeling die hieronder is vermeld in deel 2.4, besluit de ministerraad bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen (artikel 81 van het verdrag) of bij consensus.

De permanente groep op hoog niveau is een hulporgaan van de ministerraad. Overeenkomstig artikel 53, punt a), van het verdrag bereidt de permanente groep op hoog niveau de werkzaamheden van de ministerraad voor, met inbegrip van zijn agenda en de door de ministerraad vast te stellen handelingen. De groep bestaat uit een vertegenwoordiger van elk van de verdragsluitende partijen en twee vertegenwoordigers van de Europese Unie. De EU heeft één stem. Overeenkomstig artikel 78 van het verdrag kan de permanente groep op hoog niveau alleen maatregelen vaststellen wanneer twee derde van de partijen vertegenwoordigd is. Stemonthoudingen worden niet tot de uitgebrachte stemmen gerekend.


2.3. Beoogde handelingen van de ministerraad

Dit voorstel voor een besluit krachtens artikel 218, lid 9, VWEU betreft het namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de volgende beoogde handelingen van de ministerraad, die zijn uiteengezet in bijlage 1 bij het voorgestelde besluit van de Raad:

Besluit 2023/…/MC-EnC tot wijziging van Besluit 2023/…/MC-EnC op grond van artikel 97 van het verdrag tot verlenging van de looptijd van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap;

Besluit 2023/…/MC-EnC tot wijziging van artikel 2, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap;

Procedureel besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de zetel van het Gasforum van de Energiegemeenschap;

Besluiten op grond van artikel 91, lid 1, punt a), van het verdrag waarbij voor de volgende zaken een inbreuk op het verdrag wordt vastgesteld:

(a) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door de Republiek Noord-Macedonië van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-7/21;

(b) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo*3 van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-8/21;

(c) Besluit 2023/.../MC-EnC betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-9/21;

(d) Besluit 2023/.../MC-EnC betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-10/23;

(e) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-11/23;

(f) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door de Republiek Moldavië van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-12/23;

(g) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Montenegro van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-15/21.


2.4. Overige punten op de agenda

Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat er, naast de beoogde handelingen in deel 2.3, een punt op de agenda van de ministerraad staat waarover overeenkomstig artikel 80 van het verdrag alleen wordt gestemd door de verdragsluitende partijen:

(a) Besluit 2023/6183/MC-EnC tot wijziging van bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap met het oog op de aanpassing van Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur aan de Energiegemeenschap en de aanneming van die verordening door de Energiegemeenschap.

1.

Voorts zal de ministerraad:


(b) zijn goedkeuring hechten aan het jaarverslag betreffende de activiteiten van de Energiegemeenschap, dat het secretariaat van de Energiegemeenschap krachtens artikel 67 van het verdrag aan de ministerraad heeft voorgelegd.

De Commissie is voornemens de goedkeuring van deze punten te steunen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

3.1. Besluit 2023/…/MC-EnC tot verlenging van de looptijd van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap

Het verdrag is op 25 oktober 2005 ondertekend en op 1 juli 2006 in werking getreden, voor een initiële looptijd van tien jaar. De ministerraad heeft de looptijd in 2013 al met tien jaar verlengd (tot 2026).

Voorgesteld wordt dat de ministerraad de looptijd van het verdrag met nog eens tien jaar verlengt (tot 2036), overeenkomstig artikel 97 van het verdrag.

De Energiegemeenschap blijft een efficiënt kader bieden voor regionale samenwerking op energiegebied en dient nog steeds haar doel, namelijk het bevorderen van de integratie van de energiemarkten tussen de Europese Unie en de verdragsluitende partijen. Het rechtskader voor dergelijke integratie is onlangs versterkt, met name met de goedkeuring van het integratiepakket voor de elektriciteitssector, het stappenplan voor decarbonisatie en het pakket schone energie. De door de verdragsluitende partijen aangegane verbintenissen in dit kader vergen een lange uitvoeringsperiode die tot ver na 2026 zal voortduren.

Het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt moet dus zijn dat het ontwerpbesluit tot verlenging van de looptijd van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap moet worden goedgekeurd.


3.2. Besluit 2023/…/MC-EnC tot wijziging van artikel 2, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap

Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur4 is aangepast aan en aangenomen door de Energiegemeenschap bij Besluit 2015/09/MC-EnC van de ministerraad van 16 oktober 2015. Op 30 mei 2022 heeft de Europese Unie Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/20135 vastgesteld, waarin de verwachte toenemende rol van hernieuwbare en koolstofarme waterstof – ook met betrekking tot infrastructuur – wordt erkend. Daarnaast onderkent zij dat er infrastructuur voor koolstofdioxide moet worden ontwikkeld om de resterende maar onvermijdelijke emissies van dat gas te verminderen, bij gebrek aan redelijke alternatieven.

Overeenkomstig artikel 100, i) en iii), van het verdrag en met het oog op de aanpassing aan en aanneming door de Energiegemeenschap van Verordening (EU) 2022/869, moet het in artikel 2, lid 2, van het verdrag vastgestelde toepassingsgebied van “netenergie” worden uitgebreid tot de sectoren waterstof en koolstofdioxide.

Het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt moet dus zijn dat het ontwerpbesluit tot uitbreiding van het toepassingsgebied van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap moet worden goedgekeurd.


3.3. Procedureel besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de zetel van het Gasforum van de Energiegemeenschap

Overeenkomstig Procedureel Besluit 2007/03/2/PHLG/EnC van 17 oktober 2007 betreffende de zetel van het Gasforum moet het Gasforum in Slovenië bijeenkomen en in samenwerking met de bevoegde Sloveense autoriteiten worden opgezet.

Op 15 december 2022 heeft de ministerraad het belang van Oekraïne voor de energiezekerheid van Europa onderkend, alsook het belang van de verdere integratie van zijn gasmarkten en -systemen – onder meer voor koolstofvrije gassen en waterstof – in de Europese Unie.

De Sloveense autoriteiten hebben hun solidariteit met Oekraïne betuigd en aangeboden de zetel van het Gasforum vanaf 2023 op te geven.

Bij het voorgestelde procedureel besluit wordt bepaald dat het secretariaat van de Energiegemeenschap, in samenwerking met het voorzitterschap en het vicevoorzitterschap, tijdig vóór de beoogde datum van de desbetreffende bijeenkomst van het Gasforum beoordeelt of de omstandigheden het houden van bijeenkomsten van het Gasforum in Oekraïne toelaten. Totdat de omstandigheden het toelaten om het Gasforum in Oekraïne te houden, vindt het plaats in Wenen (Oostenrijk).

Het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt moet dus zijn dat het procedureel besluit betreffende de zetel van het Gasforum van de Energiegemeenschap moet worden goedgekeurd.


3.4. Besluiten op grond van artikel 91, lid 1, punt a), van het verdrag waarbij voor de volgende zaken een inbreuk op het verdrag wordt vastgesteld:

Overeenkomstig artikel 91, lid 1, punt a), van het verdrag kan de ministerraad bij gewone meerderheid vaststellen of er sprake is van een inbreuk door een partij op verplichtingen uit hoofde van titel II van het verdrag, met betrekking tot de omzetting en/of uitvoering van een door de lichamen van de Energiegemeenschap vastgestelde handeling. De geschillenbeslechtingsprocedures zijn opgenomen in titel III, hoofdstuk 1, en titel IV, hoofdstuk 1, van het reglement voor geschillenbeslechting in het kader van het verdrag6.

Zaken betreffende inbreuken op verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2001/80/EG:

2.

vier besluiten met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2001/80/EG door respectievelijk drie verdragsluitende partijen worden ter vaststelling aan de ministerraad voorgelegd:


(a) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door de Republiek Noord-Macedonië van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-7/21;

(b) Besluit 2023/.../MC-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-8/21;

(c) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-9/21, en

(d) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Montenegro van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-15/21.


Wat de eerste drie zaken betreft, heeft de ministerraad op 24 oktober 2013 Besluit 2013/05/MC-EnC vastgesteld betreffende de uitvoering van Richtlijn 2001/80/EG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (“Richtlijn 2001/80/EG”). Besluit 2013/05/MC-EnC bood de verdragsluitende partijen de mogelijkheid om een nationaal emissiereductieplan vast te stellen en uit te voeren als instrument om de totale jaarlijkse emissies van de onder Richtlijn 2001/80/EG vallende verontreinigende stoffen door bestaande installaties (zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof) te verminderen. Het besluit is op 1 januari 2018 in werking getreden in de Energiegemeenschap.

Op 16 maart 2021 heeft het secretariaat van de Energiegemeenschap (“het secretariaat”) overeenkomstig artikel 12, lid 2, van het reglement voor geschillenbeslechting een inleidende brief gestuurd naar de Republiek Noord-Macedonië, Kosovo* en Bosnië en Herzegovina over de systematische en voortdurende niet-naleving van de in het nationale emissiereductieplan vastgestelde emissieplafonds voor de verslagjaren 2018 en 2019, en over het ontbreken van doeltreffende en afschrikkende sancties om de naleving in de komende jaren te waarborgen.

Op 21 februari 2022 heeft het secretariaat een met redenen omkleed advies ingediend bij de Republiek Noord-Macedonië, Kosovo* en Bosnië en Herzegovina, waarin het concludeerde dat laatstgenoemd land de artikelen 12 en 16 van het verdrag, in samenhang met artikel 4, leden 3 en 6, en artikel 16 van Richtlijn 2001/80/EG, niet had nageleefd. Deze verdragsluitende partijen hadden zich niet gehouden aan de emissieplafonds (voor zwaveldioxide en stof afkomstig van hun respectieve grote stookinstallaties) die waren vastgesteld in de nationale emissiereductieplannen voor de verslagjaren 2018 en 2019.

Bijgevolg heeft het secretariaat op 13 juli 2023 bij de ministerraad een met redenen omkleed verzoek ingediend ten aanzien van de Republiek Noord-Macedonië in zaak ECS-7/21, Kosovo* in zaak ECS-8/21 en Bosnië en Herzegovina in zaak ECS-9/21.

Wat de vierde zaak betreft, heeft de ministerraad op 24 oktober 2013 Besluit 2013/06/MC-EnC betreffende de uitvoering van hoofdstuk III en artikel 72, leden 3 en 4, van en bijlage V bij Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies (“Besluit 2013/06/MC-EnC”) vastgesteld.

Op 14 oktober 2016 heeft de ministerraad Besluit 2016/19/MC-EnC vastgesteld, waarbij bepaalde installaties vrijstelling wordt verleend van de inachtneming van de emissiegrenswaarden van Richtlijn 2001/80/EG, ter aanvulling van de opt-outregeling van artikel 4, lid 4, van de richtlijn. Die opt-outregeling voorziet in een verjaard uitvoeringsalternatief om aan de richtlijn te voldoen. De thermische centrale van Pljevlja in Montenegro, de enige grote stookinstallatie die in die verdragsluitende partij wordt geëxploiteerd, staat op de bij Besluit 2016/19/MC-EnC vastgestelde lijst.

Op 20 april 2021 heeft het secretariaat een inleidende brief aan Montenegro gestuurd, waarin het tot de voorlopige conclusie kwam dat Montenegro niet had voldaan aan de bepalingen van de richtlijn inzake de afwijking wegens beperkte levensduur, op grond waarvan een installatie die onder artikel 4, lid 4, valt, alleen in bedrijf mag blijven als zij na 1 januari 2018 niet langer dan 20 000 bedrijfsuren in bedrijf is. Op basis van Besluit 2013/06/MC-EnC kan de installatie ook in bedrijf blijven als zij voldoet aan de strengere emissienormen van de richtlijn industriële emissies. In het geval van de thermische centrale van Pljevlja voert het secretariaat aan dat aan geen van deze criteria was voldaan. Na het verstrijken van de opt-outtermijn in de loop van verslagjaar 2020 was de thermische centrale van Pljevlja niet buiten bedrijf gesteld en voldeed zij ook niet aan de emissiegrenswaarden die krachtens Richtlijn 2010/75/EU voor een nieuwe installatie gelden.

Het secretariaat is van oordeel dat Montenegro zich niet aan de artikelen 12 en 16 van het verdrag, in samenhang met artikel 4, lid 4, van Richtlijn 2001/80/EG, heeft gehouden. Tegen deze achtergrond heeft het secretariaat op 9 februari 2023 een met redenen omkleed advies ten aanzien van Montenegro uitgebracht wegens niet-naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de afwijking wegens beperkte levensduur in het geval van de thermische centrale van Pljevlja. Toen deze inbreuk bleef voortduren, heeft het secretariaat op 13 juli 2023 ook een met redenen omkleed verzoek ingediend bij de ministerraad in zaak ECS-15/21.

In alle vier bovenstaande zaken heeft het raadgevend comité van de Energiegemeenschap nog geen advies uitgebracht.

Het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt moet dus zijn dat de ontwerpbesluiten moeten worden goedgekeurd, mits het raadgevend comité van de Energiegemeenschap tijdig – d.w.z. vóór de vergadering van de ministerraad – een advies uitbrengt waarin de bevindingen van het secretariaat worden ondersteund.


Zaken betreffende inbreuken op verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2004/35/EG:

3.

drie besluiten met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2004/35/EG door respectievelijk drie verdragsluitende partijen worden ter vaststelling aan de ministerraad voorgelegd:


(a) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Bosnië en Herzegovina van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-10/23;

(b) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door Kosovo* van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-11/23, en

(c) Besluit 2023/…/MC-EnC betreffende de niet-naleving door de Republiek Moldavië van het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap in zaak ECS-12/23.

In april 2004 heeft de Europese Unie Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (“Richtlijn 2004/35/EG”) vastgesteld, die is aangepast aan en aangenomen door de Energiegemeenschap bij Besluit 2016/14/MC-EnC van de ministerraad van 14 oktober 2016. Krachtens dat besluit waren de verdragsluitende partijen verplicht Richtlijn 2004/35/EG om te zetten en uit te voeren en het secretariaat daarvan uiterlijk 1 januari 2021 in kennis te stellen.

In het licht van de door het secretariaat uiteengezette feiten hebben Bosnië en Herzegovina, Kosovo* en de Republiek Moldavië nagelaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en toe te passen om aan Richtlijn 2004/35/EG te voldoen, en hebben zij tevens de artikelen 6, 12 en 89 van het verdrag en artikel 3, leden 1 en 2, van Besluit 2016/14/MC-EnC van de ministerraad geschonden.

Op 13 juli 2023 heeft het secretariaat overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Procedureel Besluit 2015/04/MC-EnC rechtstreeks een met redenen omkleed verzoek bij de ministerraad ingediend ten aanzien van Bosnië en Herzegovina, Kosovo* en de Republiek Moldavië, zonder een prejudiciële procedure te doorlopen.

Het raadgevend comité van de Energiegemeenschap heeft nog geen advies uitgebracht.

Het namens de Unie in de ministerraad in te nemen standpunt moet dus zijn dat de ontwerpbesluiten moeten worden goedgekeurd, mits het raadgevend comité van de Energiegemeenschap tijdig – d.w.z. vóór de vergadering van de ministerraad – een advies uitbrengt waarin de bevindingen van het secretariaat worden ondersteund.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Volgens artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) “[stelt d]e Raad [...], op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, een besluit vast tot schorsing van de toepassing van een overeenkomst en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”7.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De ministerraad is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap.

De handelingen die de ministerraad dient vast te stellen, zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn bindend op grond van internationaal recht overeenkomstig artikel 76 van het verdrag, op grond waarvan een besluit juridisch bindend is voor degenen tot wie het is gericht.

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.


4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling waarover namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Indien de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.


4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handelingen hebben in de eerste plaats betrekking op energie. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194, lid 1, VWEU.


4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.


2023/0395 (NLE)