Toelichting bij COM(2023)589 - Standpunt EU in het bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels opgerichte Gemengd Comité over de wijziging van de conventie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (“het Gemengd Comité PEM”) is voornemens een besluit tot wijziging van de conventie vast te stellen. Dit voorstel voor een besluit van de Raad betreft het standpunt dat namens de Unie in het comité moet worden ingenomen

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane1 preferentiële oorsprongsregels bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.

Op grond van het systeem van pan-Euro-mediterrane cumulatie van de oorsprong mag diagonale cumulatie worden toegepast tussen de 25 partijen bij de conventie, te weten de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland, Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina2, Syrië, Tunesië, Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Noord-Macedonië, Montenegro, Servië, Kosovo*, de Faeröer, de Republiek Moldavië, Georgië en Oekraïne. Dit systeem vormt een multilateraal kader van oorsprongsregels voor een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten en vindt toepassing zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten zijn vastgelegd. De conventie is voor de Unie op 1 mei 2012 in werking getreden.

2.2. HET GEMENGD COMITÉ PEM

Het bij artikel 3, lid 1, van de conventie opgerichte Gemengd Comité PEM stelt wijzigingen van de conventie en haar aanhangsels vast en zorgt overeenkomstig artikel 4 van de conventie voor het beheer en een correcte uitvoering ervan. In overeenstemming met artikel 12 van het reglement van orde van het Gemengd Comité PEM worden besluiten van het comité aangenomen met eenparigheid van stemmen van de partijen waarvoor de conventie in werking is getreden en die op de vergadering van het comité aanwezig of vertegenwoordigd zijn.

De partijen waarvoor de conventie in werking is getreden, hebben stemrecht. Iedere partij heeft één stem.

2.3. De beoogde handeling van het Gemengd Comité PEM

Het proces om de conventie te wijzigen, is in 2012 van start gegaan en is uitgevoerd door de PEM-werkgroep die ten minste tweemaal per jaar is bijeengekomen. Tijdens dit proces zijn de lidstaten via verschillende fora (Groep douanedeskundigen - afdeling Oorsprong, Raadsgroep douane-unie, Comité handelspolitiek) regelmatig bij de werkzaamheden betrokken.

Met de beoogde handeling zal de herziening van de oorsprongsregels van de PEM-conventie worden afgerond. Na een eerste poging tijdens zijn 9e vergadering op 27 november 2019 heeft het Gemengd Comité PEM besloten de stemming uit te stellen om in een later stadium eenparigheid van stemmen te verkrijgen, gezien de voorbehouden die sommige partijen hadden gemaakt. De EU blijft proberen deze voorbehouden bilateraal weg te nemen en vóór de inwerkingtreding van de herziene conventie tot een akkoord te komen. Deze voorbehouden houden verband met de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor bepaalde beperkte afwijkingen van de oorsprongsregels.

Tegelijkertijd hebben andere partijen bij de conventie de inhoud van de herziening van de oorsprongsregels bij wijze van overgangsmaatregel opgenomen in hun bilaterale protocollen inzake oorsprongsregels, in afwachting van de vaststelling van de nieuwe oorsprongsregels van de PEM-conventie.

Het Gemengd Comité PEM zal op zijn 15e vergadering van 29 november 2023 een besluit vaststellen over de wijziging van de conventie (“de beoogde handeling”).

De beoogde handeling strekt ertoe de oorsprongsregels te wijzigen om deze beter aan de economische realiteit aan te passen. De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 4, lid 3, punt a), waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité stelt bij besluit wijzigingen op de conventie, ook van de aanhangsels, vast.” In artikel 4, lid 3, laatste zin, is het volgende bepaald: “De in dit lid bedoelde besluiten worden door de partijen bij de overeenkomst ten uitvoer gelegd overeenkomstig hun eigen wetgeving.”

De wijzigingen van de conventie moeten 1 januari 2025 in werking treden.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De voorgestelde wijzigingen van de conventie zorgen voor meer flexibiliteit en bieden een aantal moderniseringen. Deze wijzigingen zijn in overeenstemming met de wijzigingen die de Unie reeds is overeengekomen in andere recente vrijhandelsovereenkomsten (de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK, de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Nieuw-Zeeland, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika of preferentiële regelingen (SAP)). De verbeteringen bestaan uit de invoering van regels die door de bank genomen flexibeler, actueler en eenvoudiger zijn, waardoor bedrijven in de EU de oorsprongsvereisten kunnen naleven en zo hun exportpositie kunnen versterken. De gewijzigde tekst laat de institutionele bepalingen van de huidige conventie onverlet.

3.1. Nadere informatie over de gewijzigde oorsprongsregels

1.

a) Afwijkende bepalingen


De gewijzigde conventie codificeert en introduceert meer transparantie in de huidige praktijk waarbij partijen bilateraal regels kunnen overeenkomen die afwijken van de gemeenschappelijke regels van de conventie, namelijk door te eisen dat kennis wordt gegeven van dergelijke afwijkende bepalingen (artikel 1, lid 3, van de herziene PEM-conventie). De reeds bestaande afwijkingen blijven gelden en vallen niet onder de kennisgevingsverplichting (nieuw artikel 1, lid 2, van de herziene PEM-conventie).

b) Geheel en al verkregen producten – voorwaarden inzake “schepen”

De voorwaarden inzake “schepen” in de gewijzigde regels zijn eenvoudiger en zorgen voor meer flexibiliteit (artikel 3, lid 2). In vergelijking met de huidige tekst zijn bepaalde voorwaarden geschrapt (d.w.z. specifieke eisen voor de bemanning); andere zijn gewijzigd met het oog op een verdere versoepeling (d.w.z. eigendom).

c) Toereikende be- of verwerking – op basis van gemiddelden

Met de gewijzigde regels kan de exporteur de douaneautoriteiten toestemming vragen om de prijs af fabriek van een product en de waarde van gebruikte niet-oorsprongsmaterialen te mogen berekenen op basis van een gemiddelde om rekening te houden met schommelingen in kosten en wisselkoersen (artikel 4, leden 3-6). Dit moet exporteurs meer voorspelbaarheid bieden.

2.

d) Tolerantie


De huidige tolerantie is vastgesteld op 10 % in waarde van de prijs af fabriek van het product (artikel 5).

De voorgestelde tekst voorziet voor landbouwproducten in een tolerantie van 15 % van het nettogewicht van het product en voor industrieproducten in een tolerantie van 15 % in waarde van de prijs af fabriek van het product (artikel 5).

Met de tolerantie in gewicht wordt een objectiever criterium ingevoerd en een drempel van 15 % zou voldoende soepelheid moeten bieden. Dit zorgt er ook voor dat internationale prijsschommelingen van grondstoffen geen gevolgen hebben voor de oorsprong van landbouwproducten.

3.

e) Cumulatie


In de voorgestelde tekst (artikel 7) blijft de bestaande diagonale cumulatie van oorsprongsmaterialen voor alle producten behouden.

Verder voorziet de tekst in een veralgemeende diagonale volledige cumulatie voor alle producten, met uitzondering van textiel en kleding in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem (GS).

Voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 voorziet de voorgestelde tekst uitsluitend in bilaterale volledige cumulatie. Tot slot zullen de partijen bij de conventie over de mogelijkheid beschikken overeen te komen dat de veralgemeende diagonale volledige cumulatie voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 geldt.

4.

f) Gescheiden boekhouding


Volgens de huidige regels (artikel 20) kunnen de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding toestaan wanneer “het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden”. De gewijzigde regel (artikel 12) bepaalt dat de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding mogen toestaan indien “zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden gebruikt”.

Een exporteur die een vergunning voor een gescheiden boekhouding aanvraagt, hoeft niet langer te motiveren dat het aanhouden van afzonderlijke voorraden aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich meebrengt; het zal volstaan om aan te geven dat onderling vervangbare materialen worden gebruikt.

Van oorsprong en niet van oorsprong zijnde voorraden suiker hoeven niet langer fysiek gescheiden te worden gehouden, ongeacht of de suiker een materiaal of een eindproduct is.

5.

g) Territorialiteitsbeginsel


Volgens de huidige regels (artikel 11) mogen bepaalde be- of verwerkingen onder bepaalde voorwaarden buiten het grondgebied plaatsvinden, behalve voor producten in de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63. In de voorgestelde regels (artikel 13) wordt textiel niet langer van deze mogelijkheid uitgesloten.

6.

h) Niet-wijziging


De voorgestelde niet-wijzigingsregel (artikel 14) vervangt de bepalingen inzake rechtstreeks vervoer. De regel versoepelt verder het verkeer van oorsprongsproducten tussen de partijen. Dit moet voorkomen dat producten waarvan de oorsprong niet ter discussie staat, worden uitgesloten van het preferentiële tarief bij invoer, omdat niet is voldaan aan de formele eisen van de bepaling inzake rechtstreeks vervoer.

7.

i) Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten


Volgens de huidige regels (artikel 14) is het algemene beginsel van verbod op teruggave van toepassing op materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van om het even welk product. In de gewijzigde regels (artikel 16) wordt het verbod afgeschaft voor alle producten, met uitzondering van materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van producten die onder het toepassingsgebied van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen (textiel en kleding). De tekst bevat echter ook enkele uitzonderingen op het verbod op teruggave van douanerechten voor deze producten.

8.

j) Bewijs van oorsprong


De gewijzigde regels (artikel 17, lid 1) introduceren één type bewijs van oorsprong (EUR.1 of oorsprongsverklaring) in plaats van de bestaande dubbele aanpak met EUR.1 en EUR-MED. Dit vereenvoudigt het systeem aanzienlijk. Het moet bovendien voor een betere naleving door marktdeelnemers zorgen en het beheer door de douaneautoriteiten vergemakkelijken. Tegelijkertijd zou dit geen invloed mogen hebben op de mogelijkheid om oorsprongsbewijzen te controleren, die onveranderd blijft.

De gewijzigde regels (artikel 17, lid 3) bevatten ook de mogelijkheid om overeen te komen dat een systeem van geregistreerde exporteurs (REX) wordt toegepast. Deze in een gemeenschappelijke databank geregistreerde exporteurs zullen zelf een attest van oorsprong moeten opstellen zonder daartoe de procedure van de toegelaten exporteur te doorlopen. Het attest van oorsprong zal dezelfde juridische waarde hebben als de oorsprongsverklaring of het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1. De gewijzigde regels voorzien ook in de mogelijkheid om in de toekomst gebruik te maken van elektronisch afgegeven certificaten van oorsprong (artikel 17, lid 4).

9.

k) Geldigheid van een bewijs van oorsprong


Er wordt voorgesteld om de geldigheidsduur van een bewijs van oorsprong te verlengen van vier tot tien maanden (artikel 23). De regel versoepelt bovendien het verkeer van oorsprongsproducten tussen de partijen.

3.2. Nadere informatie over de gewijzigde lijstregels

3.2.1. Landbouwproducten

10.

a) Waarde en gewicht


De limiet van niet-oorsprongsmaterialen werd alleen uitgedrukt in waarde. De nieuwe drempels zijn uitgedrukt in gewicht om prijs- en wisselkoersschommelingen te vermijden (bv. ex hoofdstukken 19, 20, 2105 en 2106) en bepaalde limieten voor niet van oorsprong zijnde suiker zijn geschrapt (bv. hoofdstuk 8 of GS 2202).

De gewijzigde regels verhogen de maximale gewichtsdrempel voor niet-oorsprongsmaterialen (van 20 % tot 40 %) en introduceren de mogelijkheid voor marktdeelnemers om voor bepaalde posten tussen een waarde- of gewichtsdrempel te kiezen. De wijziging heeft met name betrekking op de GS-hoofdstukken en -posten ex-1302, 1704 (keuzeregel gewicht of waarde), 1806 (keuzeregel gewicht of waarde) en 1901.

11.

b) Aanpassing aan inkooppatronen


Voor andere landbouwproducten (d.w.z. plantaardige oliën, noten, tabak) gelden flexibelere regels die zijn aangepast aan de economische realiteit, met name voor de GS-hoofdstukken 14, 15, 20 (met inbegrip van post 2008), 23 en 24. De gewijzigde regels zorgen voor een evenwicht tussen regionale en mondiale toelevering (GS-hoofdstukken 9 en 12). De regels zijn ook vereenvoudigd (minder uitzonderingen) in de GS-hoofdstukken 4, 5, 6, 8, 11 en ex 13.

3.2.2. Industrieproducten (behalve textiel)

Het voorgestelde compromis bevat aanzienlijke wijzigingen ten opzichte van de huidige PEM-regels om deze in overeenstemming te brengen met recente vrijhandelsovereenkomsten van de EU:

de huidige regel voor het hoofdstuk bevat een dubbele cumulatieve voorwaarde voor een aantal producten. Dit wordt nu één enkele voorwaarde (GS-hoofdstukken 74, 75, 76, 78 en 79);

een groot aantal specifieke regels die afwijken van de regel voor het hoofdstuk, zijn geschrapt (GS-hoofdstukken 28, 35, 37, 38 en 83). Deze horizontalere benadering zal het overzichtelijker maken voor de marktdeelnemers en de douanediensten;

de meeste regels zijn flexibeler gemaakt, zodat meer niet-oorsprongsinput aansluit bij de nieuwe economische realiteit en de geleidelijke integratie van de industrie van PEM-landen met mondiale waardeketens, en er tegelijkertijd een aanzienlijke verwerking in het PEM-gebied plaatsvindt. Voor industriële producten kunnen fabrikanten nu doorgaans tot 50 % van de niet-oorsprongsmaterialen betrekken, uitgedrukt als percentage van de prijs af fabriek van het product, in vergelijking met 25-40 % die op grond van de huidige PEM-conventie is toegestaan. De drempel voor niet-oorsprongsmaterialen voor auto’s is versoepeld van 40 naar 45 %;

verder zijn er alternatieve regels geïntroduceerd: doorgaans een wijziging van de indelingsregel en, in het geval van chemische producten, regels voor de verwerking. Hierdoor kan de oorsprong worden verkregen door één of twee of meer alternatieve criteria in acht te nemen, waardoor de exporteur meer keuzemogelijkheden krijgt om aan het oorsprongscriterium te voldoen (hoofdstukken 27, 28 tot en met 40, 42, 44, 70 en 83, 84 en 85).

Al deze wijzigingen leiden tot geactualiseerde en flexibelere regels die het marktdeelnemers, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, makkelijker zullen maken om de oorsprongsregels na te leven. De bovengenoemde mogelijkheid om gemiddelden over een bepaalde periode te gebruiken, kan ook een verdere vereenvoudiging voor exporteurs zijn.

3.2.3. Textiel

Voor textiel en kleding blijft het met de nieuwe regels mogelijk om de oorsprongsstatus te verkrijgen: zij zijn echter aangepast om rekening te houden met specifieke behandelingen. Er zijn nieuwe opties op het gebied van passieve veredeling en toleranties geïntroduceerd. Er zijn ook nieuwe oorsprongverlenende processen voor deze producten opgenomen, met name voor weefsels die daardoor gemakkelijker beschikbaar kunnen komen. Tot slot zal de volledige bilaterale cumulatie ook op deze producten van toepassing zijn. Met deze cumulatie zal bij het productieproces in de cumulatiezone rekening kunnen worden gehouden met de be- en verwerking van textielstoffen (d.w.z. weven, spinnen enz).

3.3 Inwerkingtreding

De wijzigingen van de conventie treden op 1 januari 2025 in werking of op de door het Gemengd Comité PEM vast te stellen datum.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”1.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité PEM is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels.

De door het Gemengd Comité PEM vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 4, lid 3, van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Gevolgen voor de begroting

Het uitgangspunt voor de wijzigingen van de PEM-conventie is dat de oorsprongsregels moeten worden gemoderniseerd om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe trends in de recente vrijhandelsovereenkomsten. De gewijzigde regels in de PEM-conventie bevatten voornamelijk elementen die de douaneprocedures vereenvoudigen of de regels moderniseren, zoals:

- toereikende be- of verwerking – op basis van gemiddelden: meer voorspelbaarheid voor exporteurs, omdat de prijs af fabriek en de waarde van niet-oorsprongsmaterialen zullen worden berekend op basis van gemiddelden, rekening houdend met marktschommelingen;

- bewijs van oorsprong: dit wordt vereenvoudigd doordat nog slechts één soort certificaat van oorsprong (EUR.1) zal worden gebruikt;

- geldigheid van een bewijs van oorsprong: door de geldigheidsduur te verlengen van vier tot tien maanden, wordt het verkeer van oorsprongsproducten versoepeld.

Deze wijzigingen van de PEM-conventie hebben geen meetbare impact op de EU-begroting omdat zij hoofdzakelijk beperkt blijven tot het faciliteren van het handelsverkeer en het consolideren van moderne praktijken door de douaneautoriteiten. Zij bieden optionele facilitering op gebieden die onder de bevoegdheid van de autoriteiten blijven zonder dat dit gevolgen heeft voor de inhoud van de regels (gescheiden boekhouding, bewijs van oorsprong, berekening op basis van gemiddelden). Sommige aspecten van de vereenvoudiging (zoals de minder zware eisen voor schepen) zorgen voor een grotere voorspelbaarheid doordat voorwaarden worden geschrapt die momenteel moeilijk te controleren zijn door de douaneautoriteiten. Andere aspecten, zoals niet-wijziging, hebben betrekking op de logistiek en zijn niet van invloed op de inhoud van de regels.

Hoewel de bepalingen inzake verbod op teruggave van douanerechten zijn gewijzigd, blijft dit verbod van kracht in de textiel- en kledingsector, die een van de belangrijkste sectoren van de handel in de PEM-zone blijft. De gewijzigde regels codificeren de status quo door het verbod dat momenteel met sommige partijen wordt toegepast, te handhaven. De voorgestelde veralgemening van volledige cumulatie in de PEM-zone strekt ertoe de bestaande handelspatronen binnen de zone en de complementariteit ervan te versterken. Deze generalisatie zou geen noemenswaardig effect mogen hebben op de door de EU geïnde douanerechten, omdat producten die onder de cumulatie vallen, zullen moeten voldoen aan specifieke eisen inzake toegevoegde waarde in de zone om in aanmerking te komen voor preferenties, zoals momenteel het geval is.

De wijzigingen van de lijstregels in de sector van landbouwproducten en verwerkte landbouwproducten zijn hoofdzakelijk methodologische aanpassingen zonder gevolgen voor de inhoud van de regels. De bestaande drempels die zijn uitgedrukt in waarde, zullen voortaan worden uitgedrukt in gewicht. Dit criterium is objectiever en kan gemakkelijker worden gecontroleerd door de douaneautoriteiten. Het vereenvoudigen van de productspecifieke regels voor industrieproducten zou slechts een beperkt effect mogen hebben op de inkomsten uit douanerechten. In veel gevallen zal de vereenvoudigingen namelijk eerder zorgen voor een wijziging van de inkooppatronen dan een stijging van de preferentiële invoer uit PEM-landen ter vervanging van invoer die voordien aan invoerrechten onderworpen was. De gevolgen van deze wijzigingen voor de inkomsten uit douanerechten zijn dus niet kwantificeerbaar.


Wat de handel en de gevolgen voor het gebruik van preferenties betreft, benadrukken de versoepelingen van de nieuwe regels de economische integratie in de hele zone, bijvoorbeeld in de textielsector waar al in zeer sterke mate gebruik wordt gemaakt van preferenties. De verbeterde regels inzake textiel en cumulatie strekken er hoofdzakelijk toe de reeds bestaande regionale integratie en beschikbaarheid van materialen in de zone te versterken in plaats van meer niet-oorsprongsmaterialen van buiten de zone te laten invoeren.

6. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van het Gemengd Comité PEM de conventie zal wijzigen, moet deze na de vaststelling ervan bekend worden gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.