Toelichting bij COM(2023)573 - Standpunt EU in het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, opgericht krachtens de Versterkte partnerschapsovereenkomst met Kazachstan in verband met een besluit tot vaststelling van een lijst van 15 personen die bereid en in staat zijn om als arbiter in geschillenbeslechtingsprocedures op te treden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken dat is opgericht krachtens artikel 269, lid 5, van de Versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds, in verband met de voorgenomen vaststelling van een lijst van 15 personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden overeenkomstig artikel 196, lid 1, van deze overeenkomst.

1.

Achtergrond van het voorstel



2.1.De Versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Kazachstan

De overeenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds (“de overeenkomst”) voorziet in een versterkt partnerschap en versterkte samenwerking tussen de partijen, binnen hun respectieve bevoegdheden en op basis van gedeelde belangen en de verdieping van de betrekkingen op alle toepassingsgebieden.

Nadat op 12 december 2017 de goedkeuring van het Europees Parlement was verkregen, is de overeenkomst op 20 januari 2020 door de Raad van de Europese Unie gesloten. De overeenkomst is op 1 maart 2020 in werking getreden.

2.2.Het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken

Bij artikel 269, lid 5, van de overeenkomst wordt het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken opgericht, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen. In artikel 269, lid 4, van de overeenkomst is bepaald dat alle besluiten van het Samenwerkingscomité in onderlinge overeenstemming tussen de partijen worden vastgesteld, na voltooiing van hun respectieve interne procedures.

2.3.De beoogde handeling van het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken

Overeenkomstig artikel 196, lid 1, van de Overeenkomst stelt het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken een lijst op van ten minste 15 personen die bereid en geschikt zijn om als arbiter op te treden.

Deze lijst bestaat uit drie sublijsten: één sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het arbitragepanel kunnen optreden.

Een ontwerplijst van 15 personen die bereid en geschikt zijn om als arbiter op te treden, is in overleg tussen de partijen opgesteld en moet worden goedgekeurd door het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken.

3.Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, is dat de goedkeuring van de lijst van arbiters wordt gesteund. Het standpunt moet worden gebaseerd op het ontwerpbesluit van het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken dat aan het voorgestelde besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt van de Unie is gehecht.

Rechtsgrondslag



4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken is een lichaam dat is opgericht krachtens de Versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds.

De door het Samenwerkingscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 196 van de overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.