Toelichting bij COM(2023)462 - Veiligheid van speelgoed

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)462 - Veiligheid van speelgoed.
bron COM(2023)462
datum 28-07-2023
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Speelgoed is gereguleerd bij Richtlijn 2009/48/EG betreffende de veiligheid van speelgoed (hierna “de speelgoedrichtlijn” of “de richtlijn” genoemd)1. Deze richtlijn bevat de veiligheidseisen waaraan speelgoed moet voldoen om in de EU in de handel te mogen worden gebracht, ongeacht of het in de EU of in niet-EU-landen is vervaardigd. Tegelijkertijd beoogt de richtlijn het vrije verkeer van speelgoed op de interne markt te waarborgen.

In de evaluatie van de Commissie van de richtlijn2 (“de evaluatie”) is een aantal tekortkomingen vastgesteld die bij de praktische toepassing van de richtlijn sinds de vaststelling ervan in 2009 aan het licht zijn gekomen. In de evaluatie werden met name bepaalde tekortkomingen vastgesteld bij de waarborging van een hoog niveau van bescherming van kinderen tegen mogelijke risico’s van speelgoed, met name risico’s van schadelijke chemische stoffen. In de evaluatie werd ook geconcludeerd dat de handhaving van de richtlijn niet doeltreffend genoeg was, met name in de context van onlineverkoop, en dat er nog steeds veel onveilig speelgoed op de markt van de Unie aanwezig is.

In de strategie voor duurzame chemische stoffen3 is opgeroepen tot verruiming van de zogenaaoemde generieke aanpak van schadelijke chemische stoffen (gebaseerd op algemene preventieve verboden) om ervoor te zorgen dat consumenten, kwetsbare groepen en de natuurlijke omgeving consistenter worden beschermd. In de strategie werd in het bijzonder aangedrongen op versterking van de richtlijn met betrekking tot de bescherming tegen de risico’s van de schadelijkste chemische stoffen en met betrekking tot mogelijke gecombineerde effecten van chemische stoffen. De richtlijn bevat reeds een algemeen verbod op stoffen in speelgoed die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn (CMR-stoffen). In de richtlijn wordt echter niet verwezen naar andere stoffen die aanleiding geven tot bijzondere bezorgdheid, zoals hormoonontregelaars of stoffen die het immuunsysteem, het zenuwstelsel of de luchtwegen aantasten.

Op 16 februari 2022 heeft het Europees Parlement bijna unaniem een initiatiefverslag over de uitvoering van de richtlijn aangenomen4. In dat verslag verzoekt het Europees Parlement de Commissie de richtlijn te herzien teneinde: i) kinderen beter te beschermen tegen chemische risico’s; ii) ervoor te zorgen dat de risico’s van met internet verbonden speelgoed in EU-wetgeving worden aangepakt; en iii) de handhaving van de richtlijn te verbeteren, met name met betrekking tot onlineverkoop.

Tot slot wordt in de mededeling van de Commissie van 16 maart 2023 over het concurrentievermogen van de EU op lange termijn5 uiteengezet hoe de EU kan voortbouwen op haar sterke punten en meer kan bereiken dan alleen het dichten van de groei- en innovatiekloof. Om het concurrentievermogen te bevorderen, stelt de Commissie in die mededeling voor om samen te werken op basis van negen elkaar versterkende aanjagers van het concurrentievermogen, waaronder een goed functionerende interne markt en digitalisering door een brede uitrol van digitale instrumenten in de hele economie. Deze focus op de interne markt en digitalisering komt terug in het onderhavige voorstel.

Om de problemen aan te pakken die in de evaluatie naar voren zijn gekomen en in het begeleidende effectbeoordelingsverslag6 zijn uitgewerkt, en om tegemoet te komen aan de strategie voor duurzame chemische stoffen van de Commissie, beoogt dit voorstel de volgende twee problemen van de richtlijn aan te pakken.

Het eerste probleem is dat de richtlijn kinderen onvoldoende beschermt tegen de risico’s van gevaarlijke chemische stoffen in speelgoed. De bevoegdheid van de Commissie om de richtlijn te wijzigen en aan te passen aan de wetenschappelijke kennis is te beperkt. Met name is het niet mogelijk om de in de richtlijn vastgestelde grenswaarden voor speelgoed voor kinderen ouder dan 36 maanden aan te passen.

Bovendien is er veel speelgoed op de EU-markt dat niet aan de richtlijn voldoet. Onveilig speelgoed brengt kinderen in gevaar en kan leiden tot ongelukken die zelfs dodelijk kunnen zijn. Niet al het speelgoed op de markt kan worden gecontroleerd. Dit betekent dat het precieze aandeel van niet-conform speelgoed in de markt van de Unie niet nauwkeurig kan worden berekend. Er zijn echter voldoende afzonderlijke indicatoren die bevestigen dat er veel niet-conform speelgoed op de markt van de Unie aanwezig is. Bij markttoezichtacties of inspecties is het percentage niet-conform en onveilig speelgoed dat wordt aangetroffen consequent hoog.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is gebaseerd op Besluit nr. 768/2008/EG7 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten, dat zorgt voor samenhang met andere EU-harmonisatiewetgeving die van toepassing kan zijn op andere aspecten van speelgoed, zoals de richtlijn radioapparatuur8. Dit voorstel is ook in overeenstemming met Verordening (EU) 2019/1020 betreffende markttoezicht9, die het regelgevingskader voor markttoezichtcontroles en douanecontroles op speelgoed vaststelt. Dit voorstel is in overeenstemming met de prioriteiten en de huidige tendensen inzake “standaard digitaal”, met inbegrip van de conclusies over de digitalisering van productinformatie in de evaluatie van het nieuwe wetgevingskader10. Door rekening te houden met het “productpaspoort” dat is opgenomen in het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten (“verordening ecologisch ontwerp”)11, wordt de samenhang van de productpaspoorten in het kader van beide verordeningen gewaarborgd en kunnen synergieën tot stand komen zodra speelgoed onder gedelegeerde handelingen in het kader van de verordening ecologisch ontwerp valt. De veiligheid van speelgoed zal binnen het toepassingsgebied van dit voorstel worden geregeld, terwijl op middellange termijn duurzaamheidsaspecten van speelgoed kunnen worden geregeld door de verordening ecologisch ontwerp. Bovendien wordt in het voorstel rekening gehouden met Aanbeveling (EU) 2022/251012 van de Commissie, waarin het kader voor “inherent veilige en duurzame” chemische stoffen en materialen wordt vastgesteld.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

, Wat betreft de toekomstige en lopende regelgevende werkzaamheden in verband met van de strategie voor duurzame chemische stoffen, is dit initiatief in overeenstemming met de bredere ontwikkelingen op het gebied van beleid en regelgeving in de EU. Dit voorstel is gebaseerd op bestaande en toekomstige gevarenklassen die moeten worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (“de CLP-verordening”)13 en sluit aan bij de algemene doelstellingen van de strategie om consumenten, en met name kwetsbare groepen, beter te beschermen tegen de schadelijkste chemische stoffen. Dit voorstel is ook in overeenstemming met en wordt aangevuld door Verordening (EU) 2023/98814 van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid, die met name bepalingen bevat inzake onlineverkoop en het recht op informatie en verhaal, die van toepassing zijn op speelgoed.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het doel van het voorstel is namelijk om de gezondheids- en veiligheidseisen voor speelgoed in alle lidstaten te harmoniseren en ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen zijn voor het vrije verkeer van speelgoed tussen de lidstaten. Deze verordening moet in de plaats komen van de huidige Richtlijn 2009/48/EG, die het voormalige artikel 95 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (het huidige artikel 114 VWEU) als rechtsgrondslag heeft.

Subsidiariteit

Dit initiatief is bedoeld om de in de evaluatie van de speelgoedrichtlijn vastgestelde problemen te verhelpen. In de evaluatie is geconcludeerd dat de richtlijn over het algemeen relevant, doeltreffend, doelmatig en coherent is en EU-meerwaarde heeft, maar dat er behoefte is aan specifieke verbeteringen.

De belangrijkste doelstellingen van deze verordening zijn om het hoogste veiligheidsniveau voor kinderen te waarborgen en het vrije verkeer van speelgoed in de EU mogelijk te maken. Een belangrijke reden voor EU-wetgeving inzake de veiligheid van speelgoed is harmonisatie tussen de lidstaten op basis van artikel 114 VWEU. De speelgoedrichtlijn is een maatregel tot volledige harmonisatie van de veiligheidsaspecten van speelgoed, wat betekent dat de lidstaten geen aanvullende of afwijkende veiligheidseisen voor speelgoed mogen invoeren. Wel moeten de lidstaten de regelmatige wijzigingen van de richtlijn omzetten, wat er in het verleden toe heeft geleid dat wijzigingen niet overal in de EU op dezelfde manier werden toegepast. De regelmatige aanpassingen van de richtlijn blijken ook veel middelen te vergen van de lidstaten. Regelgeving op EU-niveau zou zorgen voor een consistente uitvoering van nieuwe veiligheidseisen voor speelgoed en latere wijzigingen daarvan, en daardoor voor meer veiligheid. Daarnaast zou regelgeving op EU-niveau rechtszekerheid en een gelijk speelveld voor de industrie creëren. Bovendien vereisen de invoering van een productpaspoort en de desbetreffende controles aan de buitengrenzen van de Unie dat het onderliggende rechtsinstrument een verordening is.

Evenredigheid

De in deze verordening voorgestelde aanpak zal alle vastgestelde problemen op de meest effectieve en efficiënte manier aanpakken. Deze verordening zal kinderen die met speelgoed spelen beter beschermen tegen de schadelijkste chemische stoffen door algemene verboden op de schadelijkste stoffen in te voeren. De verordening zal ook afwijkingen van deze algemene verboden toestaan in een beperkt aantal omstandigheden waarin het gebruik van deze stoffen in speelgoed geen risico voor kinderen vormt en er geen alternatieven zijn. Door algemene verboden op de schadelijkste stoffen in te voeren zodra de gevaren ervan in het kader van de CLP-verordening zijn vastgesteld, worden kinderen sneller beschermd tegen de mogelijke risico’s van deze stoffen in speelgoed. Het in een beperkt aantal omstandigheden toestaan van afwijkingen van deze algemene verboden zal er bovendien voor zorgen dat de kosten voor de industrie die ontstaan door de invoering van dergelijke verboden wanneer de veiligheid van kinderen niet in het gedrang is, beperkt blijven.

De invoering van een productpaspoort met informatie over de conformiteit zal op een doeltreffende manier de hoeveelheid niet-conform speelgoed op de markt van de Unie verminderen, ook via de onlineverkoop. Met de verordening wordt ervoor gezorgd dat bij de douane aangeboden speelgoed alleen in het vrije verkeer wordt gebracht en in de Unie in de handel wordt gebracht als het speelgoed een bijbehorend productpaspoort heeft. Dit zal tot een aanzienlijke efficiëntiewinst leiden voor zowel de markttoezicht- als de douaneautoriteiten. Op die manier worden de doelstellingen op een doeltreffende manier bereikt zonder onevenredige kosten voor de industrie15; hoewel de invoering van het productpaspoort voor bedrijven kosten met zich meebrengt voor het opzetten van de systemen en het maken van de digitale paspoorten, zal dit ook leiden tot besparingen doordat de benodigde documenten digitaal in plaats van op papier worden geproduceerd, en tot besparingen bij de afhandeling van inspecties door autoriteiten. Bovendien zal de invoering van het productpaspoort naar verwachting leiden tot een aanzienlijke vermindering van niet-conform speelgoed op de markt van de Unie, wat het concurrentievermogen van de bedrijven die de voorschriften naleven zal versterken. Het productpaspoort zal aan dezelfde technische eisen voldoen als het productpaspoort dat wordt voorgesteld in het kader van de verordening ecologisch ontwerp teneinde: i) te voorkomen dat bij de digitalisering van de industrie dubbel werk wordt verricht; en ii) te zorgen voor interoperabiliteit met productpaspoorten die op grond van andere EU-wetgeving zijn gemaakt.

Keuze van het instrument

Het voorstel heeft de vorm van een verordening. De voorgestelde verandering van een richtlijn naar een verordening komt tegemoet aan zowel de algemene doelstelling van de Commissie om de regelgeving te vereenvoudigen als de behoefte aan een eenvormige uitvoering van de voorgestelde wetgeving in de gehele Unie.

Daarnaast is de speelgoedrichtlijn een totale-harmonisatierichtlijn. Een verordening zou in dit verband, vanwege haar juridische aard, beter waarborgen dat de lidstaten geen nationale technische eisen opleggen die verder gaan dan de veiligheidseisen van de huidige richtlijn en/of in strijd zijn met die veiligheidseisen. Bovendien vereisen de invoering van een productpaspoort met informatie over de naleving en de daarmee verband houdende douanecontroles op speelgoed dat de markt van de Unie binnenkomt, dat het onderliggende rechtsinstrument een verordening is.

De verandering van de richtlijn in een verordening leidt niet tot specifieke wijzigingen in de wetgevingsbenadering. De eigenschappen van het nieuwe wetgevingskader waaraan de richtlijn al is aangepast, blijven volledig behouden, met name de flexibiliteit voor fabrikanten: i) bij de keuze van de gebruikte middelen om aan de essentiële eisen te voldoen (geharmoniseerde normen of andere technische specificaties); en ii) bij de keuze van een procedure uit de beschikbare conformiteitsbeoordelingsprocedures, om de conformiteit aan te tonen. De bestaande mechanismen ter ondersteuning van de uitvoering van de wetgeving (normalisatieprocessen, werkgroepen, markttoezicht, administratieve samenwerking tussen de lidstaten (AdCo) en de ontwikkeling van richtsnoeren, enz.) zijn niet afhankelijk van de aard van het rechtsinstrument en blijven op dezelfde wijze functioneren onder de verordening als momenteel onder de richtlijn.

Ten slotte vermijdt het gebruik van verordeningen voor wetgeving inzake de interne markt (ook in overeenstemming met de voorkeur van de belanghebbenden) het risico van “goldplating”, waarbij de vereisten in een EU-richtlijn worden uitgebreid wanneer ze worden omgezet in de nationale wetgeving van een lidstaat. Ook zullen fabrikanten rechtstreeks met de tekst van de verordening kunnen werken, in plaats van 27 nationale wetten tot omzetting van die richtlijn te moeten identificeren en onderzoeken. Een verordening zal ook leiden tot besparingen voor de industrie en zal de interne markt ten goede komen, aangezien de verordening (en eventuele latere wijzigingen ervan) in de hele EU gelijktijdig in werking zullen treden. Derhalve wordt een verordening beschouwd als de meest passende oplossing voor alle betrokken partijen, aangezien de uitvoering van de op EU-niveau vastgestelde wetgeving zo sneller en samenhangender kan plaatsvinden en er een duidelijker wetgevingskader voor marktdeelnemers wordt geschapen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In de evaluatie van de richtlijn werd geconcludeerd dat de richtlijn over het algemeen doeltreffend was voor de bescherming van kinderen wanneer zij met speelgoed spelen. Tijdens de evaluatie is echter ook een aantal tekortkomingen vastgesteld, die tijdens de praktische toepassing van de richtlijn sinds de vaststelling ervan in 2009 aan het licht zijn gekomen. In de evaluatie kwamen met name twee problemen naar voren. Het eerste grote probleem waren bepaalde tekortkomingen bij de waarborging van een hoog niveau van bescherming van kinderen tegen mogelijke risico’s in speelgoed, in het bijzonder tegen de risico’s van schadelijke chemische stoffen. Het tweede grote probleem dat werd vastgesteld was dat de handhaving van de richtlijn niet doeltreffend genoeg is, met name in de context van onlineverkoop, en dat er nog steeds veel onveilig speelgoed op de markt van de Unie voorhanden is. In de evaluatie werd ook geconcludeerd dat het rechtsinstrument in de vorm van een richtlijn niet doeltreffend genoeg was, met name omdat de opeenvolgende wijzigingen van de richtlijn moesten worden omgezet in nationale wetgeving.

De resultaten van de evaluatie zijn verwerkt in dit voorstel, waarin de twee belangrijkste problemen worden aangepakt.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft een aantal raadplegingsactiviteiten uitgevoerd om van een breed scala aan belanghebbenden bewijsmateriaal en standpunten inzake de vastgestelde problemen met de speelgoedrichtlijn te verzamelen. De activiteiten omvatten i) een twaalf weken durende specifieke openbare raadpleging, die in mei 2022 werd afgerond; ii) een workshop voor belanghebbenden op 26 april 2022; iii) besprekingen met de lidstaten en andere belanghebbenden in de deskundigengroep inzake de veiligheid van speelgoed; en iv) het verzamelen van feedback naar aanleiding van de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie. Als onderdeel van de effectbeoordeling organiseerde een externe contractant ook interviews met 41 relevante belanghebbenden, en tussen 7 april 2022 en 15 mei 2022 vond een gerichte onlineraadpleging van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) plaats. Tot de geraadpleegde belanghebbenden behoorden EU- en nationale consumentenverenigingen, brancheorganisaties, marktdeelnemers, burgers en nationale autoriteiten.

Belanghebbenden uit het bedrijfsleven steunden het idee dat nieuwe grenswaarden kunnen worden toegevoegd aan de veiligheidsvoorschriften voor al het speelgoed, maar waren geen voorstander van de uitbreiding van algemene verboden tot andere schadelijke stoffen. Het bedrijfsleven was met name sterk gekant tegen het schrappen van afwijkingen van algemene verboden. Hun grootste zorg was dat het volledig schrappen van de afwijkingen grote gevolgen zou hebben voor het op de markt aanbieden van een aanzienlijk aantal speelgoedartikelen (bijvoorbeeld elektrisch speelgoed). Het bedrijfsleven steunde de digitalisering van de nalevingsinformatie in het productpaspoort.

De lidstaten spraken zich duidelijk uit voor een herziening van de speelgoedrichtlijn en een aanscherping van de chemische eisen, zowel met specifieke grenswaarden als met aanvullende algemene verboden voor bepaalde stoffen. Ook was er steun voor de digitalisering van de productinformatie en voor de uitbreiding van de conformiteitsbeoordeling door derden, zij het in mindere mate. Consumenten gaven de voorkeur aan de opties met: i) strengere chemische eisen aan producten voor kinderen; en ii) beperktere afwijkingen, of in sommige gevallen geen afwijkingen. Consumenten waren ook voorstander van de invoering van een productpaspoort en de uitbreiding van de conformiteitsbeoordeling door derden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De evaluatie van de speelgoedrichtlijn16 werd ondersteund door een studie van een externe contractant17.

De effectbeoordeling bij dit voorstel wordt ook ondersteund door een studie die is uitgevoerd door een andere externe contractant18, die interviews heeft gehouden, gegevens van openbare en gerichte raadplegingen heeft geanalyseerd en dit heeft aangevuld met bureauonderzoek.

Tijdens de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie op grote schaal overleg gepleegd en input ontvangen uit verschillende bronnen. Naast bovengenoemde studies heeft de Commissie zich gebaseerd op openbaar beschikbare informatie en wetenschappelijke adviezen op het gebied van chemische stoffen en op input van relevante belanghebbenden.

Effectbeoordeling

De Commissie heeft een effectbeoordeling van de herziening van de speelgoedrichtlijn uitgevoerd. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 28 oktober 2022 een positief advies uitgebracht over de ontwerpeffectbeoordeling. Het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing, de definitieve effectbeoordeling en de samenvatting ervan worden samen met dit voorstel gepubliceerd.

Op basis van de beschikbare informatie zijn in de effectbeoordeling drie beleidsopties onderzocht en vergeleken om elk van de twee vastgestelde hoofdproblemen aan te pakken. Deze beleidsopties vormden een aanvulling op de basisoptie van ongewijzigd beleid, die nog steeds de mogelijkheid zou bieden om specifieke beperkingen in te voeren voor schadelijke chemische stoffen voor speelgoed voor kinderen jonger dan 3 jaar.

1.

Voor de aanscherping van de eisen om kinderen te beschermen tegen schadelijke chemische stoffen lagen drie opties op tafel:


- In beleidsoptie 1a wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te geven om grenswaarden voor chemische stoffen in alle speelgoed (niet alleen speelgoed voor kinderen jonger dan 3 jaar) toe te voegen en te wijzigen, en om de grenswaarden voor nitrosaminen en nitroseerbare stoffen te verlagen.

- Beleidsoptie 1b omvat dezelfde maatregelen als optie 1a, maar breidt het huidige algemene verbod op CMR-stoffen uit tot andere zeer schadelijke chemische stoffen in speelgoed (bijvoorbeeld hormoonontregelaars). Dit betekent dat stoffen in deze schadelijkste gevarenklassen automatisch worden verboden in speelgoed, zonder dat het specifieke risico voor kinderen in speelgoed hoeft te worden beoordeeld. In deze optie is het nog steeds mogelijk om onder bepaalde voorwaarden af te wijken van het algemene verbod wanneer het gebruik van de stof in speelgoed door het desbetreffende wetenschappelijk comité van het Europees Agentschap voor chemische stoffen veilig wordt geacht en er geen alternatieven zijn.

- Beleidsoptie 1c komt overeen met beleidsoptie 1b (algemene verboden voor de schadelijkste chemische stoffen), maar zonder dat er afwijkingen mogelijk zijn op de algemene verboden.

2.

Om de grote hoeveelheid niet-conform en onveilig speelgoed dat nog steeds op de markt is te verminderen, werden in de effectbeoordeling drie opties beschreven:


- In beleidsoptie 2a wordt de conformiteitsbeoordeling door derden uitgebreid tot i) speelgoed bestemd voor kinderen jonger dan 3 jaar; en ii) speelgoed dat een chemisch mengsel is. Van deze categorieën speelgoed werd vastgesteld dat een groter percentage niet conform was of dat zij grotere risico’s met zich meebrachten.

- Beleidsoptie 2b vereist dat de conformiteitsdocumenten digitaal bij het speelgoed worden vermeld, waarbij gebruik wordt gemaakt van het digitale productpaspoort in het kader van de verordening ecologisch ontwerp. Deze informatie moet ook bij de douane worden overgelegd. Op basis van het model dat reeds in de verordening ecologisch ontwerp is uiteengezet, moet de verwijzing naar het productpaspoort met conformiteitsinformatie worden opgenomen in een centraal register van de Commissie. De verwijzing naar het paspoort en naar de opname ervan in het register van de Commissie moeten bij de douane worden overgelegd wanneer speelgoed onder de douaneprocedure voor het in het vrije verkeer brengen wordt geplaatst. Door het centrale register van de Commissie te verbinden met de douanesystemen, zou de verwijzing naar het paspoort in het register automatisch kunnen worden gecontroleerd, en speelgoed zonder geldige verwijzing naar het productpaspoort in het register van de Commissie wordt niet in het vrije verkeer gebracht.

- Beleidsoptie 2c is de combinatie van beleidsoptie 2a en beleidsoptie 2b.

De voorkeursoptie is beleidsoptie 1b,samen met beleidsoptie 2b. Wat de bescherming van kinderen tegen schadelijke stoffen betreft, zal beleidsoptie 1b leiden tot een aanzienlijke vermindering van de blootstelling van kinderen aan deze schadelijke stoffen, maar de negatieve gevolgen voor de industrie beperken door te voorzien in passende afwijkingen van algemene verbodsbepalingen. Deze optie zal er ook voor zorgen dat de veiligheidsregels voor speelgoed verder kunnen worden aangepast aan nieuwe wetenschappelijke kennis. Beleidsoptie 2b zorgt ervoor dat speelgoed dat bij de douane wordt aangeboden zonder de conformiteitsverklaring in het productpaspoort, automatisch wordt uitgesloten van het vrije verkeer op de markt van de Unie. Bovendien zullen markttoezichtautoriteiten speelgoed aanzienlijk efficiënter kunnen inspecteren. Bijgevolg kan beleidsoptie 2b leiden tot een aanzienlijke vermindering van de hoeveelheid niet-conform speelgoed op de interne markt. Andere opties die de conformiteitsbeoordeling door derden omvatten, werden door de Commissie minder doeltreffend of efficiënt geacht; de kosten voor fabrikanten die de voorschriften naleven, zouden daarin stijgen, terwijl een significante vermindering van niet-conform speelgoed niet zou worden bereikt.

De combinatie van opties zal bijdragen tot een betere bescherming van kinderen tegen schadelijke chemische stoffen en aan een vermindering van de hoeveelheid onveilig speelgoed op de markt van de Unie. Deze combinatie zal naar verwachting ook bijdragen aan de duurzame-ontwikkelingsdoelen (SDG’s) van de Verenigde Naties19, in het bijzonder SDG 3 inzake een goede gezondheid en welzijn. Daarnaast zal deze combinatie bijdragen aan SDG 9 (industrie, innovatie en infrastructuur), SDG 12 (verantwoorde consumptie en productie) en SDG 6 (schoon water en sanitaire voorzieningen).

Geen van de beleidsopties zal naar verwachting significante gevolgen voor de grondrechten hebben. Beleidsoptie 1b zou in het algemeen een positieve bijdrage moeten leveren aan de algemene rechten van het kind en aan de mogelijkheid voor kinderen om te spelen. Dit initiatief heeft geen significante gevolgen voor de gelijkheid, waaronder de gendergelijkheid. Hoewel de doelstellingen van de herziening van de richtlijn gericht zijn op een betere bescherming van de gezondheid van kinderen, zal de voorkeursoptie naar verwachting ook een klein positief effect hebben op het milieu, aangezien er minder papieren documentatie nodig zal zijn. Daarom is het huidige initiatief in overeenstemming met de doelstelling van klimaatneutraliteit, zoals verlangd door de Europese klimaatwet. Het voorstel is in overeenstemming met het beginsel om geen ernstige afbreuk te doen aan het milieu, maar is daar niet specifiek op gericht. Het voorstel is in overeenstemming met het beginsel “standaard digitaal”.

Volgens de effectbeoordeling zou het verbieden van de schadelijkste stoffen in speelgoed (beleidsoptie 1b) alleen al door vermeden gezondheidsschade door hormoonontregelaars aanzienlijke gezondheidsvoordelen opleveren (tussen 240 miljoen EUR en 1,2 miljard EUR per jaar). Deze voordelen zouden gedurende het leven van een kind dat nu minder of niet wordt blootgesteld aan hormoonontregelaars toenemen, wat betekent dat de tijdspanne meerdere generaties zou kunnen beslaan en de standaardbeoordelingsperioden van twintig tot dertig jaar zou kunnen overschrijden. Bovendien zou beleidsoptie 2b leiden tot een aanzienlijke efficiëntiewinst voor markttoezichtautoriteiten (het aantal inspecties van ongeveer 25 000 per jaar zou met maximaal 2 500 tot 5 000 kunnen stijgen, ervan uitgaande dat het toegewezen budget gelijk blijft en dat de efficiëntiewinst wordt besteed aan meer speelgoedinspecties). Daarnaast zou het verstrekken van digitale informatie door fabrikanten kunnen leiden tot besparingen van 2,62 miljoen tot 3,93 miljoen EUR per jaar. Beleidsoptie 2b zou ook tot 13 miljoen tot 20 miljoen EUR per jaar aan besparingen voor het bedrijfsleven leiden bij de afhandeling van markttoezichtinspecties.

Beide opties samen zullen de bescherming van kinderen die met speelgoed spelen aanzienlijk verbeteren, omdat: i) het gebruik van de schadelijkste stoffen beter zal worden beperkt door de veiligheidsvoorschriften voor speelgoed; en ii) de hoeveelheid niet-conform en onveilig speelgoed aanzienlijk zal afnemen. Deze combinatie zal ook leiden tot een verbetering van de werking van de interne markt en van het concurrentievermogen van de industrie wanneer zij wordt geconfronteerd met illegale concurrentie.

In de effectbeoordeling wordt ervan uitgegaan dat het aantal stoffen dat onder het algemene verbod van beleidsoptie 1b valt, met ongeveer 10 tot 30 % kan toenemen. Dit kan gevolgen hebben voor een aanzienlijk aantal speelgoedmodellen, maar door afwijkingen van de algemene verboden zal het aantal speelgoedmodellen waarvoor productaanpassingen nodig zijn of die niet meer verkrijgbaar zijn, beperkt blijven. In totaal kan beleidsoptie 1b gevolgen hebben voor 8,4 tot 12,8 % van de speelgoedmodellen, waarvoor geen afwijking mogelijk is. Voor 4,6 tot 7,2 % van de speelgoedmodellen zullen productaanpassingen nodig zijn (waaronder inspanningen om chemische stoffen te vervangen), en voor 3,8 tot 5,6 % zullen geen producten meer op de markt mogen worden aangeboden als er geen alternatieven voor de aan beperkingen onderworpen chemische stoffen worden gevonden. De geschatte impact op 4,6 tot 7,2 % van de speelgoedmodellen in de EU kan resulteren in totale incrementele eenmalige aanpassingskosten in verband met het herontwerpen en herontwikkelen van producten van tussen 23,5 miljoen en 396,66 miljoen EUR. De kosten voor het aanvragen van afwijkingen kunnen voor de sector als geheel variëren van 100 000 tot 300 000 EUR per jaar. Wanneer meer stoffen onder een algemeen verbod vallen en er grenswaarden worden toegevoegd voor nieuwe stoffen in speelgoed, zullen nieuwe speelgoedmodellen moeten worden getest om ervoor te zorgen dat ze aan deze grenswaarden voldoen. Omdat er complexere en gevoeligere tests nodig zullen zijn, kunnen de testkosten stijgen van de huidige 2 200 EUR naar 3 900 EUR per speelgoedmodel. Naar schatting zullen de jaarlijkse testkosten ten opzichte van het basisscenario met 7,31 miljoen tot 11,70 miljoen EUR stijgen. Wat betreft speelgoedmodellen die niet langer beschikbaar zouden kunnen worden gesteld, zullen de werkelijke gevolgen afhangen van de waarde van de speelgoedmodellen, maar op basis van de omzet van de bedrijfstak van de EU zou deze optie tussen 249 miljoen en 367 miljoen EUR aan producten kunnen treffen20. Dit zal naar verwachting niet leiden tot een directe inkrimping van de markt op die schaal, aangezien fabrikanten een passende overgangsperiode krijgen waarin ze de levensvatbaarheid van bestaande producten kunnen beoordelen en zo nodig middelen kunnen verschuiven naar de productie en verkoop van alternatieve speelgoedproducten. Bovendien zullen consumenten in veel gevallen simpelweg een alternatief speelgoedproduct kopen in plaats van helemaal niets. Kmo’s zullen naar verwachting hogere kosten per nieuw speelgoedmodel moeten maken dan grotere bedrijven, omdat ze te maken hebben met hogere kosten per eenheid.

Voor de invoering van het digitale productpaspoort in het kader van beleidsoptie 2b worden de kosten voor EU-fabrikanten geraamd op ongeveer 18 miljoen EUR aan eenmalige kosten en vervolgens 10,5 miljoen EUR per jaar. Nadat de systemen zijn opgezet en de meeste initiële gegevens zijn ingevoerd, zullen er naar verwachting alleen nog extra kosten zijn voor het bijwerken en onderhouden van de systemen.

Toepassing van het “one in, one out”-beginsel

De aanscherping van de chemische eisen voor speelgoed in dit voorstel zal naar verwachting alleen leiden tot een toename van de administratieve lasten als er afwijkingen worden aangevraagd om verboden stoffen in speelgoed te mogen blijven gebruiken. Naar schatting liggen de kosten per verzoek om een afwijking tussen 50 000 en 150 000 EUR en worden er maximaal twee verzoeken om afwijking per jaar ingediend (met een gemiddelde van 200 000 EUR per jaar). Optie 2b zou zowel administratieve kosten voor bedrijven als voordelen met zich meebrengen. De totale extra administratieve last van de invoering van het digitale productpaspoort is, op basis van de huidige marktstructuur en de verwachte gemiddelde productie per onderneming, geschat op ongeveer 18 miljoen EUR aan eenmalige kosten en 10,5 miljoen EUR aan jaarlijks terugkerende kosten.

Waarschijnlijk zal de invoering van het digitale productpaspoort de administratieve lasten voor autoriteiten en bedrijven enigszins verlichten. Het digitale productpaspoort heeft het potentieel om de administratieve last voor overheidsinstanties, met name de douane, te verminderen, aangezien het productpaspoort meer automatische controles op ingevoerde producten uit derde landen mogelijk zou maken en de invoer van niet-conform speelgoed, dat aan de grens zou worden tegengehouden en aan fysieke controles zou worden onderworpen, zou voorkomen. Door over te stappen op gedigitaliseerde informatie, zou het productpaspoort bedrijven besparingen van ongeveer 2,62 miljoen tot 3,93 miljoen EUR (gemiddeld 3,275 miljoen EUR) per jaar kunnen opleveren.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

In de evaluatie is het potentieel voor vereenvoudiging van de richtlijn beoordeeld en is geconcludeerd dat er geen potentieel was voor vereenvoudiging van de substantiële verplichtingen en administratieve lasten van de richtlijn. Dit is omdat een vereenvoudiging die minder verplichtingen voor marktdeelnemers met zich meebrengt, kan leiden tot een vermindering van de bescherming van kinderen. Evenzo gebiedt de richtlijn momenteel niet om een conformiteitsbeoordeling door een derde te laten uitvoeren als er geharmoniseerde normen zijn die alle aspecten van speelgoed bestrijken; dit kan niet verder worden vereenvoudigd.

De optie om over te stappen op digitale conformiteitsinformatie zal leiden tot vereenvoudiging en meer efficiëntie in de contacten tussen marktdeelnemers en markttoezichtautoriteiten. De aanpassing aan de digitale informatieverstrekking zal kosten met zich meebrengen, maar ook kostenbesparingen en een algemene vereenvoudiging voor de sector als gevolg van de digitale verstrekking van conformiteitsinformatie in plaats van op papier. Bovendien zullen de markttoezichtautoriteiten efficiënter te werk kunnen gaan en meer speelgoedinspecties kunnen uitvoeren (zie het gedeelte over de gevolgen van de beleidsopties hierboven). Dit blijkt ook uit het resultaat van de evaluatie van het nieuwe wetgevingskader, waarin wordt gesteld dat digitalisering van de conformiteitsverklaring / technische productinformatie / het technisch dossier de conformiteitsbeoordelingsprocedure efficiënter zou maken, zonder de markttoezichtactiviteiten te hinderen. Belanghebbenden uit alle groepen in die raadpleging waren het erover eens dat digitalisering een mogelijke oplossing biedt om de, ook met betrekking tot speelgoed geldende, administratieve verplichting in verband met productinformatievereisten en CE-markering te vereenvoudigen.

Tot slot was er nog een vereenvoudigingsaspect dat zeer vaak door belanghebbenden aan de orde werd gesteld, namelijk het feit dat de door de richtlijn vereiste waarschuwingen moeten worden voorafgaan door het woord “Waarschuwing”, dat moest worden vertaald in alle talen die worden voorgeschreven door de lidstaten waar het speelgoed op de markt zal worden aangeboden. Vervanging van het woord “Waarschuwing” door een algemeen pictogram zou leiden tot vereenvoudiging voor de industrie zonder de bescherming van kinderen in gevaar te brengen. Ook zou dit leiden tot besparingen voor de industrie bij het produceren van de labels, maar het bedrag van deze besparingen kan niet nauwkeurig worden vastgesteld.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU. Voor een van de gekozen maatregelen moeten aanvullende wetenschappelijke beoordelingen worden uitgevoerd door het Europees Agentschap voor chemische stoffen. Naar verwachting zullen deze wetenschappelijke beoordelingen het werk van 2 vte’s vergen in het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA). Zoals aangekondigd21, verricht de Commissie momenteel een evaluatie van het ECHA, die een bredere herbeoordeling van de taken van het agentschap zal omvatten. Alle mogelijke gevolgen voor de personele middelen die voortvloeien uit de aan de verordening gekoppelde wetenschappelijke beoordelingen zullen in die herbeoordeling worden meegenomen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De Commissie zal de verordening vijf jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar evalueren om de effectiviteit, de efficiëntie, de relevantie, de EU-meerwaarde en de coherentie ervan te beoordelen. De Commissie zal aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de belangrijkste bevindingen. In een poging om de rapportageverplichtingen te rationaliseren, zullen de lidstaten niet langer verplicht zijn om elke vijf jaar een verslag over de toepassing van de verordening in te dienen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I

Toepassingsgebied en definities

Het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening blijft hetzelfde; de definitie van “speelgoed” is niet gewijzigd ten opzichte van Richtlijn 2009/48/EG.

De algemene definities van Besluit nr. 768/2008/EG zijn gehandhaafd. In verband met de invoering van het productpaspoort zijn er echter aanvullende definities toegevoegd.

Uitsluitingen

De producten die niet onder de voorgestelde verordening vallen, zijn opgenomen in bijlage I, die nu één lijst vormt. De producten die zijn vrijgesteld van het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening blijven dezelfde als in de huidige richtlijn, met uitzondering van slingers en katapulten, die niet langer zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening. Artikel 2 verleent de Commissie de bevoegdheid om door middel van uitvoeringshandelingen te bepalen of een specifiek product of een specifieke categorie producten al dan niet als speelgoed moet worden beschouwd.

Vereisten voor speelgoed

De artikelen 5 en 6 bevatten de verplichting: i) dat speelgoed voldoet aan de algemene en bijzondere veiligheidseisen; en ii) om specifieke waarschuwingen aan te brengen als deze nodig zijn voor een veilig gebruik van het speelgoed. Terwijl de categorieën van bijzondere veiligheidseisen in bijlage II dezelfde blijven als voor Richtlijn 2009/48/EG, gaat het algemene veiligheidsvereiste verder dan het beschermen van de fysieke gezondheid en veiligheid van gebruikers en omvat het ook het psychologische welzijn en de cognitieve ontwikkeling van kinderen.

Bijzondere veiligheidseisen voor speelgoed

De belangrijkste categorieën essentiële eisen voor speelgoed worden vermeld in bijlage II en hebben betrekking op: i) fysische en mechanische eigenschappen; ii) ontvlambaarheid; iii) chemische eigenschappen; iv) elektrische eigenschappen; v) hygiëne; en vi) radioactiviteit. De chemische eigenschappen zijn gewijzigd en vereenvoudigd. De algemene beperkingen van bijzonder schadelijke stoffen omvatten nu: i) stoffen die carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch zijn; ii) hormoonontregelaars, iii) inhalatieallergenen en iv) stoffen die giftig zijn voor een specifiek orgaan. De mogelijkheden voor een afwijking van dit verbod zijn beperkt en er is nu een beoordeling door de relevante wetenschappelijke comités in het ECHA nodig om te komen tot een besluit over: i) de veiligheid van bepaalde stoffen; ii) het ontbreken van alternatieven voor de aanwezigheid van deze stoffen. Bovendien zijn afwijkingen alleen mogelijk als deze stoffen niet verboden zijn voor gebruik in consumentenartikelen krachtens Verordening (EG) nr. 1907/2006. Bedrijven kunnen het ECHA verzoeken om mogelijke afwijkingen te onderzoeken. Van het ECHA wordt verwacht dat het richtsnoeren ontwikkelt voor bedrijven, en in het bijzonder voor kmo’s, om hen te helpen met: i) de praktische aspecten van deze verzoeken; en ii) de toepassing van de chemische eisen voor speelgoed in het algemeen. Op basis van het advies van het ECHA over een verzoek om afwijking voor een specifieke stof zal de Commissie toegestane vormen van gebruik in de voorgestelde verordening opnemen, aangezien deze afwijkingen algemeen van toepassing zullen zijn. Alle specifieke beperkingen voor chemische stoffen in speelgoed, die door de Commissie kunnen worden gewijzigd, zijn opgenomen één aanhangsel.

Verplichtingen van marktdeelnemers

Het voorstel bevat verplichtingen voor fabrikanten, importeurs en distributeurs die zijn afgestemd op Besluit nr. 768/2008/EG, zoals al het geval is in de huidige richtlijn. Hiermee worden de respectieve verplichtingen, die in verhouding staan tot de rol van de marktdeelnemers, verduidelijkt. De fabrikant moet voor het speelgoed een productpaspoort aanmaken met de relevante conformiteitsinformatie, die de EU-conformiteitsverklaring zal vervangen. Ook wordt specifiek voorzien in de mogelijkheid om een gemachtigde aan te wijzen als de marktdeelnemer die verantwoordelijk is voor de in artikel 4 van Verordening 2019/1020 vastgestelde taken.

Vermoeden van conformiteit van speelgoed

Het vermoeden van conformiteit van speelgoed wanneer fabrikanten de relevante, in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte geharmoniseerde normen of delen daarvan toepassen, blijft gehandhaafd. Om het vermoeden van conformiteit te waarborgen wanneer er geen relevante geharmoniseerde normen zijn, wordt de Commissie echter de bevoegdheid verleend om gemeenschappelijke specificaties vast te stellen. Dit is een noodoplossing die alleen mag worden gebruikt als de normalisatie-instellingen geen normen kunnen vaststellen of normen vaststellen die niet beantwoorden aan het normalisatieverzoek van de Commissie en de essentiële eisen van bijlage II.

Productpaspoort

De EU-conformiteitsverklaring wordt vervangen door de verplichting om een productpaspoort beschikbaar te stellen voor speelgoed teneinde te verklaren dat het voldoet aan de eisen van deze voorgestelde verordening. Het productpaspoort zal via een gegevensdrager gekoppeld zijn aan een unieke productidentificatiecode en zal voldoen aan dezelfde technische vereisten als een productpaspoort in het kader van de verordening ecologisch ontwerp. Het kenmerk van het productpaspoort moet worden opgenomen in een centraal register van de Commissie dat in het kader van de verordening ecologisch ontwerp zal worden opgezet. Deze informatie moet bij de douane worden aangegeven wanneer speelgoed van buiten de EU onder de douaneregeling voor het in het vrije verkeer brengen wordt geplaatst.

Conformiteitsbeoordeling

Het voorstel handhaaft de optie voor interne controle door de fabrikant wanneer de fabrikant de relevante geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties toepast. Certificering door een derde partij door een aangemelde instantie blijft noodzakelijk wanneer geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties: i) niet bestaan; ii) niet worden gevolgd; of iii) niet alle risico’s van het speelgoed dekken. Het voorstel omvat de desbetreffende modules overeenkomstig Besluit nr. 768/2008/EG. In het voorstel wordt gespecificeerd dat de fabrikant als onderdeel van de veiligheidsbeoordeling rekening moet houden met de mogelijke risico’s van de gecombineerde of cumulatieve aanwezigheid van chemische stoffen in het speelgoed.

Aangemelde instanties

Een goede werking van aangemelde instanties is van groot belang voor een hoog niveau van bescherming tegen gezondheids- en veiligheidsrisico’s en voor het vertrouwen van alle belanghebbende partijen in de nieuwe aanpak. Daarom handhaaft het voorstel, in overeenstemming met Besluit nr. 768/2008/EG, de voorschriften voor de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor conformiteitsbeoordelingsinstanties (aangemelde instanties). De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het aanwijzen en controleren van de aangemelde instanties wordt bij de afzonderlijke lidstaten gelegd. In dit voorstel wordt bepaald dat aangemelde instanties: i) de bevoegdheid moeten hebben om de uitbestede taken te controleren; en ii) toezicht moeten kunnen houden opwerk dat wordt uitgevoerd door onderaannemers.

Markttoezicht in de Unie en vrijwaringsprocedure van de Unie

Het voorstel handhaaft de op Besluit nr. 768/2008/EG gebaseerde bepalingen met betrekking tot de vrijwaringsclausuleprocedure. Bovendien worden in een specifieke bepaling die gebaseerd is op Besluit nr. 768/2008 specifieke redenen gegeven om op te treden tegen speelgoed dat aan de essentiële eisen voldoet, maar een risico voor kinderen vormt. Krachtens deze bepalingen heeft de Commissie ook de bevoegdheid om onder zeer specifieke omstandigheden maatregelen te nemen tegen specifiek speelgoed.

Uitvoeringshandelingen

In het voorstel wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om in voorkomend geval uitvoeringshandelingen vast te stellen om ervoor te zorgen dat deze verordening op eenvormige wijze wordt toegepast. Met name moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om de gedetailleerde technische vereisten voor het productpaspoort vast te stellen. Bij wijze van uitzondering moet de Commissie ook uitvoeringsbevoegdheden krijgen om maatregelen te nemen met betrekking tot conform speelgoed waarvan is vastgesteld dat het een risico vormt voor de gezondheid en de veiligheid van personen. Deze uitvoeringshandelingen zullen worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen inzake uitvoeringshandelingen in Verordening (EU) nr. 182/2011.

De Commissie moet uitvoeringsbevoegdheden krijgen om vast te stellen of een nationale maatregel met betrekking tot speelgoed dat een risico vormt voor de gezondheid en veiligheid van personen gerechtvaardigd is en om een lidstaat te verzoeken maatregelen te nemen tegen een aangemelde instantie die niet langer bekwaam blijkt te zijn om de conformiteitsbeoordelingstaken uit hoofde van deze verordening te verrichten. Gezien hun bijzondere en technische aard zullen deze uitvoeringshandelingen niet worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen inzake uitvoeringshandelingen in Verordening (EU) nr. 182/2011.

Gedelegeerde handelingen

Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van: i) de bepalingen inzake waarschuwingen in bijlage III om deze bepalingen aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang; en ii) de bepalingen om specifieke stoffen en mengsels toe te staan en het toegestane gebruik ervan in speelgoed aan te geven en nieuwe grenswaarden voor specifieke stoffen in speelgoed vast te stellen. Met betrekking tot het productpaspoort verleent het voorstel de Commissie de bevoegdheid om de specifieke informatie die in het paspoort moet worden opgenomen, evenals de in het register van de Commissie op te nemen informatie, te wijzigen. De Commissie moet ook de bevoegdheid worden verleend om te bepalen welke aanvullende informatie in het register door de douaneautoriteiten moet worden gecontroleerd, om bijlage VII bij deze verordening met een lijst van goederencodes, zoals opgenomen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87, en productomschrijvingen van speelgoed te wijzigen en om deze bijlage bij te werken.

Evaluatie en beoordeling

De Commissie zal de verordening vijf jaar na de inwerkingtreding ervan en vervolgens om de vijf jaar evalueren om de effectiviteit, de efficiëntie, de coherentie, de relevantie en de EU-meerwaarde ervan te beoordelen. De Commissie zal aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de belangrijkste bevindingen.

Slotbepalingen

De voorgestelde verordening wordt dertig maanden na de inwerkingtreding ervan van toepassing, enerzijds om de Commissie de tijd te geven de uitvoering van de technische vereisten inzake het productpaspoort voor te bereiden en anderzijds om de fabrikanten, de aangemelde instanties en de lidstaten de tijd te geven zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen. De bepalingen inzake aangemelde instanties en inzake de uitvoerings- en gedelegeerde bevoegdheden van de Commissie moeten echter kort na de inwerkingtreding van deze verordening worden toegepast. Voor zowel de gefabriceerde producten als de certificaten die door aangemelde instanties zijn afgegeven overeenkomstig Richtlijn 2009/48/EG zijn overgangsbepalingen opgenomen, zodat voorraden kunnen worden geabsorbeerd en de overgang naar de nieuwe eisen soepel zal verlopen. Richtlijn 2009/48/EG wordt ingetrokken en vervangen door de voorgestelde verordening.