Toelichting bij COM(2023)417 - Standpunt EU in de Regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de vergaderingen van de Regionale Organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO) voor de periode 2024-2028 moet worden ingenomen in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.

Inhoudsopgave

1.

Achtergrond van het voorstel



2.

2.1.Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan


Het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden van de volle zee in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (het SPRFMO-verdrag) heeft met de oprichting van de SPRFMO tot doel de instandhouding op de lange termijn en het duurzame gebruik van de visbestanden in het onder het verdrag vallende gebied te garanderen. Het Verdrag is op 24 augustus 2012 in werking getreden.

De EU is partij bij de SPRFMO, aangezien zij het SPRFMO-verdrag uit hoofde van Besluit 2012/130/EU van de Raad heeft geratificeerd 1 .

3.

2.2.SPRFMO-commissie


De SPRFMO-commissie is het lichaam dat is opgericht bij het SPRFMO-verdrag en dat verantwoordelijk is voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het verdragsgebied. Zij stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen vast om de instandhouding op de lange termijn en het duurzame gebruik te garanderen van de visbestanden waarvoor zij verantwoordelijk is.

Als lid van de SPRFMO-commissie is de EU gerechtigd te participeren in, en te stemmen over, haar besluiten. De SPRFMO-commissie neemt haar besluiten gewoonlijk bij consensus. Zij kan echter besluiten nemen bij een drievierdemeerderheid, behalve wanneer het SPRFMO-verdrag uitdrukkelijk bepaalt dat een besluit bij consensus moet worden genomen.

4.

2.3.Besluiten van de SPRFMO-commissie


De SPRFMO-commissie heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en handhavingsmaatregelen voor de onder haar verantwoordelijkheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het SPRFMO-verdrag treden de maatregelen in werking 90 dagen na de datum waarop de SPRFMO de verdragsluitende partijen ervan in kennis heeft gesteld. Indien een lid van de SPRFMO-commissie binnen 60 dagen na de datum van kennisgeving bezwaar maakt tegen een besluit, wordt het besluit voor dat lid niet bindend wat betreft de punten waartegen bezwaar is gemaakt. Indien een bezwaar wordt ingediend, wordt binnen 30 dagen na afloop van de bezwaarperiode een beoordelingspanel opgericht om een uitspraak te doen over het bezwaar.

5.

3.Namens de EU in te nemen standpunt


Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.

Voor de SPRFMO is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/859 van de Raad van 14 mei 2019, waarin het standpunt van de EU binnen de SPRFMO voor de periode 2020-2024 is vastgesteld. Het besluit bevat algemene beginselen en richtsnoeren, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de SPRFMO. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.

In Besluit (EU) 2019/859 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn bepaald in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 3 . Voorts heeft het besluit het standpunt van de EU aangepast aan het Verdrag van Lissabon.

Besluit (EU) 2019/859 van de Raad voorziet niet in een toetsing en, waar passend, een herziening van het standpunt van de EU binnen de SPRFMO vóór de jaarlijkse vergadering van 2025. De overgrote meerderheid van de besluiten van de Raad betreffende het standpunt van de EU binnen de verschillende ROVB’s waarbij de Unie verdrag- of overeenkomstsluitende partij is, dienen echter te worden herzien vóór de jaarlijkse vergaderingen van 2024 van die ROVB’s. Om consistentie tussen de standpunten van de EU in alle ROVB’s te bevorderen en de tijdsplanning voor de herzieningsprocedures te synchroniseren, is het derhalve passend de herziening van het standpunt van de EU binnen de SPRFMO voor de periode 2024-2028 te vervroegen en Besluit (EU) 2019/859 van de Raad te vervangen.

Het huidige voorstel houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name de biodiversiteits 4 -, de klimaatadaptatie 5 - en de “van boer tot bord” 6 -strategie. Het voorstel houdt ook rekening met de strategie voor kunststoffen 7 en het actieplan om de vervuiling tot nul terug te dringen 8 . Voorts wordt in het voorstel ook de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance in aanmerking genomen 9 .

Rechtsgrondslag



6.

4.1.Procedurele rechtsgrondslag


7.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar wel een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de EU vaststelt” 10 .

8.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De SPRFMO-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het SPRFMO-verdrag.

De door de SPRFMO-commissie aan te nemen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn uit hoofde van het volkenrecht bindend overeenkomstig artikel 17 van het SPRFMO-verdrag en kunnen een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, waaronder:

Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 11 ;

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 12 ; en

Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten 13 .

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het SPRFMO-verdrag.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

9.

4.2.Materiële rechtsgrondslag


10.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

11.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. Verordening (EU) nr. 1380/2013 vormt de rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit zal in de plaats komen van Besluit (EU) 2019/859 van de Raad.

12.

4.3.Conclusie


De rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.