Toelichting bij COM(2023)428 - Standpunt EU in de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en de Vergadering van de partijen bij de overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie voor de periode 2024-2028 in de vergaderingen van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn (IATTC) en de vergadering van de partijen bij de overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen moet worden ingenomen in verband met de voorgenomen vaststelling van maatregelen.

Inhoudsopgave

1.

Achtergrond van het voorstel



2.

2.1.Verdrag van Antigua en Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen


Het Verdrag ter versterking van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn opgericht bij het Verdrag van 1949 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Republiek Costa Rica (het Verdrag van Antigua) heeft tot doel, door de oprichting van de IATTC, de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de onder het Verdrag van Antigua vallende visbestanden te waarborgen. Het Verdrag van Antigua is op 10 oktober 2008 in werking getreden.

De Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen (Agreement on the International Dolphin Conservation Programme – AIDCP) heeft tot doel, door de oprichting van de Vergadering van de partijen bij de AIDCP, de incidentele dolfijnsterfte in het onder het Verdrag van Antigua vallende gebied geleidelijk te reduceren tot een niveau dat nagenoeg gelijk is aan nul. Krachtens artikel XIV van het Verdrag van Antigua speelt de IATTC een wezenlijke rol bij de coördinatie van de uitvoering van de overeenkomst en bij de uitvoering van de in het kader van de AIDCP vastgestelde maatregelen. De overeenkomst is op 15 februari 1999 in werking getreden.

De EU is partij bij de IATTC en de AIDCP, aangezien zij het Verdrag van Antigua en de AIDCP heeft goedgekeurd uit hoofde van respectievelijk de Besluiten 2006/539/EG 1 en 2005/938/EG 2 van de Raad.

3.

2.2.Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn en Vergadering van de partijen bij het programma voor het behoud van dolfijnen


De IATTC is het lichaam dat is opgericht bij het Verdrag van Antigua en dat belast is met het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het onder het Verdrag van Antigua vallende gebied. Zij stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen vast om de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de onder het verdrag vallende visbestanden te waarborgen.

De vergadering van de partijen bij de AIDCP is het lichaam dat bij de AIDCP is opgericht ter waarborging van de langetermijnduurzaamheid van mariene biologische rijkdommen die gevolgen ondervinden van de tonijnvisserij met de ringzegen in het onder het Verdrag van Antigua vallende gebied. De IATTC heeft aanzienlijke bevoegdheden voor de uitvoering van maatregelen die zijn goedgekeurd door de vergadering van de partijen bij de AIDCP, en verzorgt het secretariaat van de AIDCP.

Door de IATTC en de vergadering van de partijen bij de AIDCP vastgestelde maatregelen kunnen bindend worden voor de EU.

Als lid van de IATTC en van de vergadering van de partijen bij de AIDCP is de EU gerechtigd te participeren in, en te stemmen over, hun besluiten. De IATTC en de Vergadering van de partijen bij de AIDCP nemen hun besluiten bij consensus.

4.

2.3.Door de IATTC en de Vergadering van de partijen bij de AIDCP vastgestelde besluiten


De IATTC heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en beheersmaatregelen (“resoluties”) voor de onder haar verantwoordelijkheid vallende visserijen vast te stellen, en die zijn bindend voor de verdragsluitende partijen.

Overeenkomstig artikel IX.7 van het Verdrag van Antigua treden de resoluties in werking 45 dagen na de datum waarop de IATTC de verdragsluitende partijen ervan in kennis heeft gesteld.

De Vergadering van de partijen bij de AIDCP heeft de bevoegdheid om besluiten vast te stellen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de AIDCP. Dergelijke besluiten zijn na goedkeuring bindend voor de overeenkomstsluitende partijen.

5.

3.Namens de EU in te nemen standpunt


Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.

Voor de IATTC is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/812 van de Raad van 14 mei 2019, waarin het standpunt is vastgesteld dat namens de EU in de IATTC en de Vergadering van de partijen bij de AIDCP moet worden ingenomen voor de periode 2019-2023. Het besluit bevat algemene beginselen, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de IATTC en de AIDCP. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.

In Besluit (EU) 2019/812 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 3 , opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn bepaald in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 4 . Voorts heeft het besluit het standpunt van de EU aangepast aan het Verdrag van Lissabon.

Besluit (EU) 2019/812 van de Raad voorziet in een toetsing, en waar passend, een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU in de IATTC voor de periode 2024-2028 vast te stellen, en vervangt Besluit (EU) 2019/812 van de Raad.

De huidige herziening houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name de biodiversiteits 5 -, de klimaatadaptatie 6 - en de “van boer tot bord” 7 -strategie. Het voorstel houdt ook rekening met de strategie voor kunststoffen 8 en het actieplan om de vervuiling tot nul terug te dringen 9 . Voorts wordt in het voorstel ook de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance in aanmerking genomen 10 .

Rechtsgrondslag



6.

4.1.Procedurele rechtsgrondslag


7.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar wel een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de EU vaststelt” 11 .

8.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De IATTC en de Vergadering van de partijen bij de AIDCP zijn lichamen die zijn opgericht bij een overeenkomst, namelijk het Verdrag van Antigua en de AIDCP.

De door de IATTC en de Vergadering van de partijen bij de AIDCP vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn bindend uit hoofde van het internationaal recht overeenkomstig artikel IX van het Verdrag van Antigua en artikel VII van de AIDCP en kunnen een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, waaronder:

·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 12 ;

·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 13 ;

·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten 14 . en

·Verordening (EU) 2021/56 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2021 tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 520/2007 van de Raad 15 .

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag van Antigua of de AIDCP.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

9.

4.2.Materiële rechtsgrondslag


10.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component (terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is) moet het krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

11.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. Verordening (EU) nr. 1380/2013 vormt de rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit zal in de plaats komen van Besluit (EU) 2019/812 van de Raad, dat betrekking heeft op de periode 2019-2023.

12.

4.3.Conclusie


De rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.