Toelichting bij COM(2023)425 - Standpunt EU in de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1.Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee voor de periode 2024-2028 in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.

Inhoudsopgave

1.

Achtergrond van het voorstel



2.

2.1.Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee


Het Verdrag voor de instandhouding en het beheer van de koolvisbestanden in het centrale gedeelte van de Beringzee (Verdrag voor de Beringzee) heeft met de oprichting van de jaarlijkse conferentie van de partijen bij het verdrag tot doel om te zorgen voor de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de koolvisbestanden in het verdragsgebied. Het verdrag is op 8 december 1995 in werking getreden.

De Republiek Polen is verdragsluitende partij bij het Verdrag voor de Beringzee. De EU is geen partij bij het verdrag. Overeenkomstig artikel 6, lid 9, van de Toetredingsakte 1 worden visserijovereenkomsten die lidstaten met niet-EU-landen hebben gesloten, beheerd door de EU, die de in het kader van die overeenkomsten vastgestelde besluiten dient uit te voeren.

Bij Besluit 7277/16 van de Raad van 11 april 2016 heeft de Raad Polen gemachtigd om, in het belang van de EU, te onderhandelen over een wijziging van het Verdrag voor de Beringzee waardoor de EU verdragsluitende partij bij dit verdrag zou kunnen worden. In oktober 2016 heeft Polen aan de depositaris van het Verdrag voor de Beringzee een dergelijke wijziging voorgesteld. De desbetreffende onderhandelingen zijn nog steeds niet afgerond. Bij Besluit (EU) 2023/575 van de Raad van 9 maart 2023 werd Polen gemachtigd om in het belang van de Europese Unie de wijziging van het Verdrag voor de Beringzee te ratificeren met het oog op de deelname van de EU als partij bij dat verdrag. Er wordt van uitgegaan dat Polen zijn lidmaatschap van het verdrag zal opzeggen zodra de EU als volwaardige verdragsluitende partij wordt aanvaard.

3.

2.2.De jaarlijkse conferentie van de partijen


De jaarlijkse conferentie van de partijen is het bij het Verdrag voor de Beringzee opgerichte lichaam dat verantwoordelijk is voor het beheer en de instandhouding van de koolvisbestanden in het verdragsgebied. Zij stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen vast om de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de onder haar bevoegdheid vallende visbestanden te waarborgen.

Als lid van de jaarlijkse conferentie van de partijen heeft Polen inspraak en stemrecht. Aangezien de EU geen partij is bij het Verdrag over de Beringzee en exclusieve bevoegdheid heeft ten aanzien van het toepassingsgebied van het verdrag, wordt Polen op de jaarlijkse conferentie van de partijen vertegenwoordigd door de Commissie. De besluiten van de jaarlijkse conferentie van de partijen worden doorgaans bij consensus genomen.

4.

2.3.Besluiten van de jaarlijkse conferentie van de partijen


De jaarlijkse conferentie van de partijen heeft de bevoegdheid om maatregelen voor de onder haar bevoegdheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.

De door de verdragsluitende partijen overeengekomen maatregelen treden in werking onmiddellijk nadat de verdragsluitende partijen ervan in kennis zijn gesteld.

5.

3.Namens de EU in te nemen standpunt


Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de leidende beginselen en richtsnoeren voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.

Voor de jaarlijkse conferentie van de partijen is deze benadering ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/866 van de Raad van 14 mei 2019, waarin het standpunt van de EU in het kader van het Verdrag voor de Beringzee voor de periode 2019-2023 wordt uiteengezet. Het besluit bevat algemene beginselen en richtsnoeren, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van het Verdrag voor de Beringzee. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.

Besluit (EU) 2019/866 van de Raad voorziet in een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU in het kader van het Verdrag voor de Beringzee voor de periode 2024-2028 uiteen te zetten en Besluit (EU) 2019/866 van de Raad te vervangen.

In Besluit (EU) 2019/866 van de Raad zijn de beginselen en richtsnoeren van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 2 , opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn vermeld in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid 3 . Voorts is in het besluit het standpunt van de EU in lijn gebracht met het Verdrag van Lissabon.

De huidige herziening houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name met de biodiversiteits- 4 , de klimaatadaptatie- 5 en de “van boer tot bord”-strategie 6 . Er wordt ook rekening gehouden met de strategie inzake kunststoffen 7 en het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te dringen 8 . Voorts wordt rekening gehouden met de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance 9 .

Rechtsgrondslag



6.

4.1.Procedurele rechtsgrondslag


7.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

“Handelingen met rechtsgevolgen” omvatten handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen, en instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 10 .

8.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De jaarlijkse conferentie van de partijen is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Verdrag voor de Beringzee.

De door de jaarlijkse conferentie van de partijen vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn overeenkomstig het Verdrag voor de Beringzee bindend uit hoofde van het internationaal recht en kunnen beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, waaronder:

·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen 11 ;

·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen 12 ; en

·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten 13 .

De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag voor de Beringzee.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

9.

4.2.Materiële rechtsgrondslag


10.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

11.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. Verordening (EU) nr. 1380/2013 is de rechtshandelingen waarin de beginselen zijn vastgelegd die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit dient ter vervanging van Besluit (EU) 2019/866 van de Raad.

12.

4.3.Conclusie


De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.