Toelichting bij COM(2023)324 - Snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden bronbelasting

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In de EU zijn beleggers over het algemeen verplicht om tweemaal belasting te betalen over de inkomsten die zij ontvangen uit het aanhouden van effecten (namelijk dividenden op aandelenbezit en rente op obligatiebezit) in een grensoverschrijdende context.

- Ten eerste kan belasting worden geheven in het land van de uitgevende instelling van de effecten (het bronland) in de vorm van een belasting die wordt ingehouden op de bruto-inkomsten uit effecten (bronbelasting).

- Ten tweede kan belasting worden geheven in het woonland van de belegger (het woonland) in de vorm van inkomstenbelasting.

Om deze dubbele belastingheffing te voorkomen, zijn veel landen overeengekomen om de heffingsbevoegdheid tussen het bronland en het woonland te verdelen door dubbelbelastingverdragen te ondertekenen. Onder de voorwaarden van deze verdragen kunnen niet-ingezeten beleggers recht hebben op een lager bronbelastingtarief of op een vrijstelling in het bronland. Naast belastingverdragen hebben sommige bronlanden regels ingevoerd die voorzien in lagere tarieven of vrijstellingen voor specifieke niet-ingezeten belastingplichtigen met specifieke beleidsdoelstellingen voor ogen.

Deze vermindering of vrijstelling van bronbelasting kan op twee manieren worden toegekend. Ofwel wordt het verlaagde belastingtarief of de belastingvrijstelling direct toegepast op het moment van dividenduitkering of rentebetaling (vermindering aan de bron), ofwel wordt de te veel ingehouden belasting terugbetaald op basis van een terugvordering door de belegger (teruggaafprocedure).

De bronbelastingprocedures waarmee niet-ingezeten beleggers gebruik kunnen maken van belastingverdragen of binnenlandse voordelen, zijn echter vaak omslachtig, duur en langdurig, omdat ze van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschillen, zowel wat betreft de documentatie die de belastingplichtigen moeten indienen om de vermindering van bronbelasting te verkrijgen, als wat betreft hun mate van digitalisering. Bronbelastingprocedures zijn ook nog steeds gevoelig voor het risico op belastingfraude en fiscaal misbruik, wat leidt tot inkomstenderving voor de lidstaten, zoals blijkt uit een reeks belastingschandalen, met name de zogenaamde cum/cum- en cum/ex-zaken. Dit komt door het gebrek aan nauwkeurige informatie bij de belastingdiensten, wat toe te schrijven is aan de lage mate van transparantie binnen de financiële keten en het gebrek aan informatie over de aanwezigheid van financiële regelingen die verband houden met het onderliggende effect

De procedures voor het indienen van een verzoek om teruggaaf omvatten gewoonlijk de volgende stappen en vereisten: de belastingplichtige (d.w.z. de ontvanger van de betalingen) moet bewijzen dat hij een inwoner is van het land waarmee de bronlidstaat een belastingverdrag heeft gesloten. Hiertoe moet de belastingplichtige een verklaring van woonplaats aanvragen bij de belastingdienst van zijn woonland. Daarnaast moeten er verschillende aanvullende formulieren en documenten worden ingediend, afhankelijk van het bronland. Binnen de EU vragen bronlidstaten doorgaans om een bewijs dat de belastingbetaler de eigenaar van het effect en de begunstigde van de inkomsten is, en kunnen ze ook allerlei documentatie met betrekking tot de betalingsketen of specifieke bankcertificaten (bv. een dividendvoucher) eisen voordat ze de te veel ingehouden belasting terugbetalen. Vanwege recente en omvangrijke gevallen van complexe fraude hebben sommige lidstaten nog strengere documentatievereisten ingevoerd als onderdeel van hun procedures, of staan ze op het punt dit te doen.

Een van de meest voor de hand liggende vormen van fiscaal misbruik betreft situaties waarin belastingplichtigen die geen recht hebben op een lager bronbelastingtarief transacties aangaan (bv. effectenlening of verkoop en terugkoop) met entiteiten die gebruik zouden kunnen maken van een verlaagd bronbelastingtarief (bv. op basis van het desbetreffende belastingverdrag of vanwege hun specifieke status) als zij de eigenaar van het effect waren, om zo de besparingen onder elkaar te verdelen.

Dit soort misbruik staat ook bekend als dividendarbitrage of “cum/cum”. Andere vormen van misbruik zijn “cum/ex”-constructies, die werken als frauduleuze constructies voor het indienen van meervoudige verzoeken om teruggaaf: opzettelijke baissetransacties rond de dag van de distributie om te proberen verwarring te creëren tussen de economische en de wettelijke eigenaar van de effecten, waardoor beide partijen een verzoek om teruggaaf van belasting kunnen indienen die hoger is dan het bedrag dat aanvankelijk door de inhoudingsplichtige instantie werd ingehouden.

De huidige status quo ontmoedigt grensoverschrijdende beleggingen binnen de EU, vooral voor retailbeleggers: in een recente enquête1 maakte bijna 70 % van de retailbeleggers die in aanmerking zouden komen voor een verlaagd bronbelastingtarief, hier geen gebruik van, waarbij zij als belangrijkste redenen de lange, dure en te ingewikkelde procedures noemden, wat 31 % van hen deed besluiten hun buitenlandse EU-aandelen te verkopen. Dit druist fundamenteel in tegen de doelstellingen van de kapitaalmarktenunie (KMU) en het pakket retailbeleggingen dat is aangenomen op 24 mei 20232, en ondermijnt het concurrentievermogen van de EU-markt als geheel. Het aanhoudende risico op fraude of misbruik vergt niet alleen aanzienlijke middelen van de belastingautoriteiten, maar heeft ook een negatieve invloed op de belastinginkomsten van de lidstaten en uiteindelijk op de fiscale rechtvaardigheid.

De Europese Commissie en internationale organisaties zijn al tientallen jaren bezig met het analyseren en aanpakken van de inefficiënties en het risico op fraude of misbruik in verband met bronbelastingprocedures. Meer bepaald heeft de Commissie in 2009 een aanbeveling aan de lidstaten gedaan over de vereenvoudiging van de bronbelastingprocedures3. In 2017 publiceerde de Commissie een gedragscode inzake bronbelasting4, waarin werd opgeroepen tot een vrijwillige verbintenis van de lidstaten. Op internationaal niveau heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2013 het implementatiepakket voor belastingverlichting op grond van verdragen en versterking van de naleving (Trace) goedgekeurd om ook de inefficiëntie van de bronbelastingprocedures aan te pakken5.

Hoewel deze maatregelen op EU- en internationaal niveau tot enige verbetering hebben geleid, worden beleggers, en vooral retailbeleggers, door omslachtige bronbelastingprocedures nog steeds ontmoedigd om grensoverschrijdend te beleggen, vormen ze nog steeds een belemmering voor een goed functionerende Europese kapitaalmarkt en zijn ze nog steeds vatbaar voor risico’s op fraude of misbruik. De totale kosten van bronbelastingprocedures worden geschat op 6,62 miljard EUR6.

Daarom heeft de Commissie in 2020 in het actieplan voor een billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie7 en in het actieplan voor een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen8, een wetgevingsinitiatief aangekondigd op het gebied van bronbelastingprocedures. In maart 2022 verwelkomde het Europees Parlement het actieplan voor een billijke en eenvoudige belastingheffing en steunde het de grondige uitvoering ervan9. Bovendien was het Europees Parlement zeer ingenomen met het voornemen van de Commissie om een voorstel in te dienen tot invoering van een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd systeem voor bronbelasting, vergezeld van een mechanisme voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de belastingdiensten van de lidstaten10. In 2020 benadrukte het Europees Parlement in zijn resolutie over het actieplan voor een kapitaalmarktenunie de noodzaak om de fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende beleggingen te verminderen, met inbegrip van procedures voor grensoverschrijdende terugbetaling aan beleggers, met inbegrip van retailbeleggers11.

Het doel van dit voorstel is tweeledig: ondersteunen van de goede werking van de KMU door grensoverschrijdende beleggingen te vergemakkelijken en zorgen voor billijke belastingheffing door belastingfraude en fiscaal misbruik te voorkomen.

Om de doelstellingen te verwezenlijken, voorziet dit voorstel in efficiëntere bronbelastingprocedures en tegelijkertijd in de nodige instrumenten voor de lidstaten om belastingfraude en fiscaal misbruik doeltreffend te bestrijden. De voorgestelde wijzigingen zullen ook zeer praktische en nuttige gevolgen hebben voor beleggers en leiden tot zeer aanzienlijke kostenbesparingen voor beleggers, geraamd op ongeveer 5,17 miljard EUR per jaar12.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit initiatief is volledig in overeenstemming met andere initiatieven die de Commissie de afgelopen jaren heeft genomen om de belangrijkste prioriteit, de bestrijding van belastingfraude en fiscaal misbruik, te verwezenlijken:

- in 2016 heeft de Commissie de richtlijn bestrijding belastingontwijking (ATAD)13 aangenomen om te zorgen voor een gecoördineerde uitvoering in de lidstaten van de belangrijkste maatregelen tegen belastingontwijking die voortvloeien uit de acties van het internationale project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving.

- de richtlijn betreffende administratieve samenwerking (DAC)14 is sinds de goedkeuring ervan in 2011 meermaals herzien en uitgebreid om een grootschalige en tijdige uitwisseling van belastinggerelateerde inlichtingen in de hele EU mogelijk te maken. Met name in DAC215 wordt een kader vastgesteld voor meer fiscale transparantie binnen de EU op het gebied van informatie over financiële rekeningen.

- in DAC616 is bepaald dat intermediairs de belastingautoriteiten op de hoogte moeten brengen van grensoverschrijdende constructies die mogelijk gebruikt kunnen worden voor agressieve belastingplanning.

- in 2021 heeft de Commissie een voorstel aangenomen voor een richtlijn ter bestrijding van het misbruik van lege entiteiten (d.w.z. entiteiten in de Europese Unie die geen of minimale economische activiteit hebben)17 om belastingen te ontwijken of te ontduiken.

De bestaande EU-instrumenten bevatten echter geen specifieke maatregelen om fiscale misbruikpraktijken met betrekking tot de bronbelastingprocedures aan te pakken. De bestaande regels voorzien niet in het verstrekken van gegevens over effectentransacties aan de belastingdiensten van de bronlidstaten (met inbegrip van details over de betalingsketen met betrekking tot dividenduitkeringen of rentebetalingen door financieel intermediairs).

Als gevolg daarvan pakken ze het specifieke probleem van misbruik niet adequaat aan. Deze richtlijn zorgt voor meer transparantie, zodat de lidstaten kunnen controleren of het bronbelastingtarief correct wordt toegepast op elke in aanmerking komende belastingplichtige. Ze zorgt ervoor dat transparantie tijdig tot stand komt, zodat een snelle en efficiënte verwerking van verzoeken om teruggave of vermindering van bronbelasting gerechtvaardigd en mogelijk is.

Aangezien dit voorstel betrekking heeft op bronbelastingprocedures, vormt het slechts een aanvulling op de moeder-dochterrichtlijn18 en de richtlijn interest en royalty’s19, die respectievelijk dividenden en andere winstuitkeringen en rente- en royaltybetalingen van dochterondernemingen aan hun moedermaatschappijen vrijstellen van bronbelasting en dubbele belastingheffing op dergelijke inkomsten op het niveau van de moedermaatschappij elimineren. De moeder-dochterrichtlijn en de richtlijn interest en royalty’s zijn mogelijk van toepassing op de beursgenoteerde effecten die onder het toepassingsgebied van dit voorstel vallen en dit voorstel beperkt de lidstaten niet bij de naleving van de moeder-dochterrichtlijn en de richtlijn interest en royalty’s, maar vergemakkelijkt de naleving wat de procedure betreft.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Het voorstel is volledig in overeenstemming met en draagt bij tot de goede werking van de KMU. De KMU is bedoeld om financiering toegankelijker te maken voor EU-ondernemingen, om beleggingen door particulieren en bedrijven te vergemakkelijken en om nationale kapitaalmarkten te integreren in een echte eengemaakte markt. Uiteenlopende, omslachtige en langdurige bronbelastingprocedures leiden tot aanzienlijke kosten die grensoverschrijdende beleggingen ontmoedigen en de KMU ondermijnen. Door de bronbelastingprocedures sneller, efficiënter en goedkoper te maken, worden grensoverschrijdende beleggingen ondersteund en wordt bijgedragen aan de totstandkoming van een echte eengemaakte kapitaalmarkt in de EU.

Dit voorstel pakt een belangrijke belemmering voor grensoverschrijdende beleggingen door retailbeleggers aan en vormt zo een aanvulling op de strategie retailbeleggingen die op 24 mei 2023 werd aangenomen20 om consumenten in staat te stellen ten volle te profiteren van de Europese kapitaalmarkten.

Deze richtlijn vormt ook een aanvulling op de richtlijn aandeelhoudersrechten21, aangezien beide tot doel hebben transparantie te eisen met betrekking tot de uiteindelijke belegger. De richtlijn aandeelhoudersrechten vergemakkelijkt de identificatie van aandeelhouders en de informatiestromen tussen de aandeelhouders en de uitgevende instelling van de effecten. Vennootschappen hebben het recht om hun aandeelhouders te identificeren en informatie over de identiteit van aandeelhouders te verkrijgen van elke intermediair die over deze informatie beschikt.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor wetgevingsinitiatieven op het gebied van belastingen is artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Hoewel er in dit artikel niet expliciet wordt verwezen naar directe belastingen, wordt er wel verwezen naar het uitvaardigen van richtlijnen voor de onderlinge aanpassing van het nationale recht dat rechtstreeks van invloed is op de oprichting of werking van de eengemaakte markt. Hieruit volgt dat richtlijnen krachtens artikel 115 VWEU het passende rechtsinstrument zijn voor de EU op dit gebied. Op basis van artikel 288 VWEU zijn richtlijnen verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor de lidstaten, maar wordt de keuze van vorm en middelen aan de nationale autoriteiten gelaten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De grensoverschrijdende aard van het probleem vereist een gemeenschappelijk initiatief voor de hele eengemaakte markt.

De bron van het probleem ligt voornamelijk in het feit dat de lidstaten die bronbelasting heffen op dividenduitkeringen of rentebetalingen, verschillende systemen toepassen om te voorzien in vermindering van te veel ingehouden bronbelasting in grensoverschrijdende situaties. De volgende systemen worden gebruikt, waarbij in verschillende lidstaten verschillende drempels of vereisten van toepassing kunnen zijn: systeem voor vermindering aan de bron, systeem van snelle teruggave, standaard terugbetalingssysteem of een combinatie daarvan.

Het handhaven van een steeds meer versnipperd kader van bronbelastingprocedures in de EU zorgt voor hoge nalevingskosten voor beleggers en betrokken financieel intermediairs. De overheersende grensoverschrijdende aard van het onderwerp in kwestie vereist optreden op EU-niveau om de administratieve procedures te vereenvoudigen en de nalevingskosten te verlagen. Bij gebrek aan een dergelijk initiatief belemmert de versnippering van de nationale bronbelastingprocedures de doeltreffende werking van procedures voor bronbelastingvermindering voor grensoverschrijdende transacties, en bijgevolg de goede werking van de eengemaakte markt. Daarom zijn EU-maatregelen nodig om het speelveld gelijk te maken voor nationale en buitenlandse beleggers en voor binnenlandse en niet-ingezeten intermediairs.

Het initiatief is ook bedoeld als reactie op de aanbevelingen van ESMA in het “Final report on Cum/Ex, Cum/Cum and withholding tax reclaim schemes”, waarin werd geconcludeerd dat er op EU-niveau specifieke maatregelen op belastinggebied nodig zijn om fraude en misbruik effectief te bestrijden.

Een wetgevingsinitiatief is daarom in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Evenredigheid

De voorgenomen maatregelen gaan niet verder dan het minimaal noodzakelijke beschermingsniveau voor de eengemaakte markt en zijn derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. In het voorstel wordt geen volledige harmonisatie voorgeschreven, maar worden alleen gemeenschappelijke kenmerken uiteengezet die de bronbelastingsystemen van de lidstaten zouden versterken en ze beter bestand zouden maken tegen fraude en misbruik.

De implementatie van een gemeenschappelijke digitale verklaring van fiscale woonplaats (eTRC) zou ten goede komen aan beleggers, financieel intermediairs en belastingdiensten. Het huidige versnipperde en deels papieren systeem wordt vervangen door een volledig digitaal systeem. Dit zou de digitalisering van administratieve processen in de lidstaten vergroten en efficiëntieverbeteringen opleveren, waardoor financieel intermediairs ook hun eigen processen zouden kunnen verbeteren. Dit is een belangrijke eerste stap in de richting van efficiëntere bronbelastingprocedures.

Het invoeren van rapportageverplichtingen voor financieel intermediairs zou enige kosten en administratieve lasten met zich meebrengen. Deze kosten wegen echter niet op tegen het positieve effect dat de ontvangen informatie voor de belastingdiensten zou hebben bij het verbeteren van de bronbelastingprocedures wat betreft veiligheid en effectiviteit.

Bovendien moeten deze lasten worden beoordeeld in het licht van de initiatieven die onlangs in sommige lidstaten zijn aangenomen of aangekondigd als reactie op recente schandalen van belastingfraude en fiscaal misbruik van bronbelastingprocedures – deze initiatieven introduceren nieuwe en uitgebreide rapportagevereisten voor intermediairs.

Met een gezamenlijke, EU-brede rapportagestandaard zouden grensoverschrijdend handelende financieel intermediairs op nalevingskosten kunnen besparen, omdat ze in de hele EU met één rapportagestandaard zouden werken, in plaats van met een lappendeken van verschillende rapportagevereisten.

Keuze van instrument

Het voorstel betreft een richtlijn, het enige toegestane instrument volgens de rechtsgrondslag (artikel 115 VWEU).

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Er bestaat nog geen bindende wetgeving op het gebied van procedures voor de vermindering van bronbelasting en daarom zijn er geen evaluaties of controles van de resultaatgerichtheid ervan uitgevoerd.

Raadpleging van belanghebbenden

De strategie voor het raadplegen van belanghebbenden voor dit initiatief bestond uit zowel openbare als gerichte raadplegingen. Op 28 september 2021 werd een aanvangseffectbeoordeling22 gepubliceerd met een raadplegingsperiode van vier weken, gevolgd door een openbare raadpleging die liep van april tot juni 2022 en 1 682 reacties opleverde.

De lidstaten werden geraadpleegd via werkgroep IV, bilaterale bijeenkomsten en twee bijeenkomsten op het TADEUS-forum. Bovendien vonden er bijeenkomsten plaats met verschillende belanghebbenden, zoals vertegenwoordigers van financieel intermediairs en retailbeleggers.

Uit al deze uitwisselingen en de input van diverse belanghebbenden kan worden geconcludeerd dat er een brede consensus bestaat over de problemen die voortvloeien uit de verschillende bronbelastingprocedures in de lidstaten en over de noodzaak van EU-maatregelen om de versnipperde en inefficiënte situatie aan te pakken.

1.

Er is echter sprake van meningsverschillen tussen de belangrijkste groepen belanghebbenden over mogelijke opties hiertoe:


- beleggers en financieel intermediairs waren duidelijk van mening dat een vermindering aan de bron de beste resultaten zou opleveren, zoals een vroegtijdige vermindering voor beleggers en een beperkte last voor intermediairs. Ze erkenden ook dat een systeem voor vermindering aan de bron waarschijnlijk zou moeten worden aangevuld met terugbetalingsregelingen voor bronbelasting als back-up. Daarom waren ze voorstander van een initiatief dat ook tot doel zou hebben de huidige processen en formulieren voor terugbetaling van bronbelasting te standaardiseren.

- De lidstaten spraken hun steun uit voor de invoering van een gemeenschappelijke EU-brede digitale verklaring van fiscale woonplaats. Met betrekking tot de rapportageverplichting en een gestandaardiseerde procedure:

(a) Lidstaten waar het binnenlandse tarief voor niet-ingezeten beleggers lager of gelijk is aan het tarief op grond van het dubbelbelastingverdrag, zouden geen directe gevolgen ondervinden van een standaardisering van de bronbelastingprocedures of rapportage. Sommige van deze lidstaten spreken hun steun uit voor maatregelen op EU-niveau omdat dit ten goede komt aan de positie van hun beleggers.

(b) De lidstaten waar het interne bronbelastingtarief hoger is dan het respectieve tarief op grond van het dubbelbelastingverdrag waren het in grote lijnen eens over het vergroten van de transparantie en het standaardiseren van de bronbelastingprocedures, waarbij zij benadrukten dat het belangrijk is een evenwicht te vinden tussen het efficiënt maken van die procedures en het behouden van de controle over de processen om fiscaal misbruik te voorkomen.

Met alle bovengenoemde inzichten van belanghebbenden is zorgvuldig rekening gehouden in dit voorstel, dat efficiëntere bronbelastingprocedures invoert en tegelijkertijd de lidstaten de nodige instrumenten biedt om belastingfraude en fiscaal misbruik effectief te bestrijden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Tijdens de voorbereiding van het voorstel heeft de Commissie uitvoerig overleg gepleegd en input ontvangen uit verschillende bronnen. De Commissie baseerde zich onder andere op openbaar beschikbare informatie en input uit de particuliere sector via oproepen en sessies ter plaatse om technische elementen te bespreken.

Effectbeoordeling

Ter voorbereiding van dit initiatief is een effectbeoordeling verricht. Het ontwerp-effectbeoordelingsverslag werd op 16 november 2022 voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie. Na de vergadering van 14 december 2022 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing op 16 december 2022 een negatief advies uitgebracht, met voorstellen voor verdere verbetering op diverse gebieden. De belangrijkste verbeterpunten waren: meer duidelijkheid over de verdeling van het belang van de twee specifieke doelstellingen van het initiatief (verbetering van de efficiëntie en bestrijding van fiscaal misbruik), een nauwkeurige beschrijving van de inhoud, werking en complementariteit van de opties en een duidelijk en volledig beeld van de kosten en baten van elke optie.

Op 20 maart 2023 werd een herzien effectbeoordelingsverslag opnieuw ingediend bij de Raad voor regelgevingstoetsing, met herzieningen naar aanleiding van het eerdere advies van de Raad voor regelgevingstoetsing. Er werd met name verduidelijkt dat beide doelstellingen – het verbeteren van de efficiëntie en het bestrijden van fiscaal misbruik – even belangrijk zijn; bovendien werd de presentatie van de opties gewijzigd om drie opties weer te geven in plaats van vier (samenvoeging van de eerdere opties 1 en 2 in de huidige optie 1 en een lichte herformulering en wijziging van de volgorde van opties 2 en 3); ten slotte werd de effectbeoordeling herzien om een uitgebreider overzicht van de kosten en baten te bieden en werd een overzichtstabel toegevoegd om de nettokosten/-baten van elke huidige optie voor elke belanghebbende weer te geven.

Over deze opnieuw ingediende effectbeoordeling heeft de Raad voor regelgevingstoetsing op 21 april 2023 een positief advies met voorbehoud uitgebracht. De Raad voor regelgevingstoetsing vroeg om meer duidelijkheid over de beschikbare opties en over de kosten of besparingen in het kader van de “one in, one out”-aanpak. Bovendien werd verzocht om in de effectbeoordeling beter tot uiting te laten komen dat de voorkeursoptie erin bestond de lidstaten de keuze te geven tussen toepassing van vermindering aan de bron en/of het systeem van snelle teruggave. Bovengenoemde bezwaren kwamen aan bod in de laatste versie van de effectbeoordeling.

2.

In de effectbeoordeling, zoals herzien na de aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing, werden drie beleidsopties onderzocht:


Optie 1 – Opzetten van een gemeenschappelijk digitale verklaring van fiscale woonplaats (eTRC) + gezamenlijke rapportage

3.

Bij deze optie kunnen de lidstaten hun huidige regelingen (d.w.z. procedures voor vermindering aan de bron en/of teruggave) blijven toepassen, maar moeten zij de volgende nieuwe elementen invoeren:


- een gemeenschappelijk eTRC (met een gemeenschappelijke inhoud en een gemeenschappelijk formaat) die door alle lidstaten digitaal wordt afgegeven of geverifieerd.

- een gezamenlijke rapportagestandaard om de transparantie te vergroten, aangezien elke financieel intermediair in de hele financiële keten een bepaalde reeks gegevens zou rapporteren aan de bronlidstaat. Dit zou gepaard gaan met gestandaardiseerde due diligence-procedures, regels inzake de aansprakelijkheid en gemeenschappelijke teruggaveformulieren die namens klanten of belastingplichtigen met behulp van automatisering moeten worden ingediend.

Optie 2 – Implementeren van een systeem voor vermindering aan de bron

Deze tweede optie bouwt voort op de elementen van optie 1, maar verplicht de lidstaten om een systeem voor vermindering aan de bron in te voeren dat het mogelijk maakt om verlaagde tarieven op grond van het dubbelbelastingverdrag of nationale regels rechtstreeks toe te passen op het ogenblik van de betaling. Bij optie 2 zouden de belastingdiensten de verschuldigde belastingen moeten controleren nadat de betaling heeft plaatsgevonden.

Optie 3 – Implementeren van een systeem van snelle teruggave binnen een bepaalde termijn en/of vermindering aan de bron

Hierbij wordt optie 1 aangevuld met het vereiste dat lidstaten die een teruggavesysteem toepassen, ervoor moeten zorgen dat de terugvordering binnen een vooraf bepaalde termijn wordt afgehandeld, een zogenaamd systeem van snelle teruggave. De lidstaten kunnen een systeem voor vermindering aan de bron invoeren of verder toepassen (als hoofdsysteem of voor bepaalde betalingen met een laag risico).

De verschillende opties zijn met elkaar vergeleken aan de hand van de volgende criteria: effectiviteit, efficiëntie, coherentie en evenredigheid.

Van alle mogelijkheden is optie 3 de voorkeursoptie. Optie 3 is zeer doeltreffend om de in de EU vastgestelde problemen aan te pakken op het gebied van snelheid, eenvoudigere processen en meer gedigitaliseerde procedures. Waar optie 2 nog meer kostenbesparingen voor beleggers zou opleveren, geeft optie 3 lidstaten de mogelijkheid om vooraf controle te houden over verzoeken om teruggave, en biedt zo een weg voorwaarts die politiek haalbaar zou moeten zijn in alle lidstaten. Het bestrijden van misbruik is vooral relevant voor lidstaten die de afgelopen jaren zwaar zijn getroffen door cum/cum- en cum/ex-praktijken. Om politieke redenen zouden deze lidstaten op korte termijn terughoudender kunnen zijn om een systeem voor vermindering aan de bron in te voeren, omdat een dergelijke regeling een prominentere rol toekent aan financieel intermediairs.

Economische gevolgen

Baten

Het voorgestelde initiatief levert een kostenbesparing op voor beleggers van naar schatting 5,17 miljard EUR per jaar, waarvan 730 miljoen EUR per jaar als gevolg van minder papierwerk (409 miljoen EUR voor beleggers in de EU). Dit is te danken aan het feit dat beleggers met minder nalevingskosten te maken krijgen, minder vaak dubbel worden belast en het terugbetaalde geld tijdig kunnen herbeleggen. Met dit initiatief wordt dus een structurele, reeds lang bestaande belemmering voor grensoverschrijdende beleggingen aangepakt en worden EU-ondernemingen geholpen om kapitaal aan te trekken van een bredere basis van beleggers, wat een kerndoelstelling is van de KMU.

Financieel intermediairs zouden op korte termijn weliswaar aanzienlijke kosten moeten maken om de systemen in te voeren die nodig zijn om aan de nieuwe richtlijn te voldoen, maar op langere termijn zullen zij naar verwachting profiteren van kostenbesparingen (geschat op ongeveer 13,5 miljoen EUR per jaar) dankzij gestroomlijnde procedures, met name dankzij de digitalisering van sommige aspecten van het initiatief, zoals het gebruik van de eTRC of grootschalige verzoeken om vermindering van bronbelasting.

Ten slotte krijgen de belastingdiensten betere middelen om fiscaal misbruik te bestrijden, wat uiteindelijk een positief effect moet hebben op de belastinginkomsten. Verwacht wordt dat dit initiatief een positief effect op het bbp zal hebben van 0,025 %.

Kosten

Financieel intermediairs zullen te maken krijgen met implementatiekosten en jaarlijks terugkerende kosten van respectievelijk 75,9 miljoen EUR en 13 miljoen EUR. Ook de belastingdiensten krijgen te maken met IT-ontwikkelingskosten voor de implementatie van de eTRC (geschat op 4,9-54 miljoen EUR aan ontwikkelingskosten en 0,97-10,8 miljoen EUR aan terugkerende kosten) en de rapportagesystemen die nodig zijn om gegevens te ontvangen (geschat op 18,2 miljoen EUR aan eenmalige kosten en 3,5 miljoen EUR aan terugkerende kosten per jaar). Tot slot zullen de lidstaten, aangezien er minder gevallen van dubbele belastingheffing zullen zijn, te maken krijgen met een vermindering van de belastinginkomsten die wordt geschat op 2,2 miljard EUR.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Een van de belangrijkste specifieke doelstellingen van het voorstel is de invoering van digitalisering in de bronbelastingprocedures met het oog op volledig geautomatiseerde methoden voor de afgifte van de eTRC, de rapportage van gegevens, de indiening van verzoeken om vermindering of teruggave en de controle van de gegevens. Een andere doelstelling van het initiatief is het voorkomen van een wildgroei van verschillende systemen in de lidstaten door bepaalde elementen van de bronbelastingprocedures te standaardiseren.

Wat de one in, one out-aanpak betreft, levert het initiatief kostenbesparingen op voor beleggers dankzij minder papierwerk (409 miljoen EUR per jaar) en kostenbesparingen voor financieel intermediairs dankzij gestroomlijnde procedures (13,5 miljoen EUR per jaar). Tegelijkertijd krijgen financieel intermediairs te maken met uitvoeringskosten ten belope van 75,9 miljoen EUR (eenmalig) en 13 miljoen EUR (terugkerend).

Met het voorstel worden rapportageverplichtingen voor financieel intermediairs ingevoerd. Het verkrijgen van gedetailleerde informatie is van cruciaal belang voor de belastingdienst van de bronlidstaat om de juiste verlaagde bronbelastingtarieven te kunnen beoordelen en toepassen en om op efficiënte wijze misbruikpraktijken op te sporen, en zo een van de doelstellingen van het initiatief te verwezenlijken. Om de rapportagelast te beperken, is de door financieel intermediairs te rapporteren informatie beperkt tot wat lidstaten nodig hebben om de betalingsketen voor dividenden en rente te reconstrueren en voor zover dergelijke informatie beschikbaar is voor rapporterende financieel intermediairs. De rapportage gebeurt bovendien aan de hand van geautomatiseerde standaardformulieren en gemeenschappelijke vereisten voor de communicatiekanalen die door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld.

Om de bronbelastingprocedures voor kleine beleggers te vereenvoudigen en aan minder strenge vereisten te onderwerpen, is bovendien een de-minimisregel ingevoerd voor de rapportageverplichtingen en de due diligence-procedure. Dit houdt in dat er geen informatie over financiële regelingen of een minimale aanhoudingsperiode wordt gevraagd aan beleggers met een dividenduitkering van minder dan 1 000 EUR.

Grondrechten en gelijkheid

De grondrechten, met name de vereisten met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens onder de algemene verordening gegevensbescherming (“AVG”), worden gewaarborgd. De persoonsgegevens worden alleen verwerkt om te controleren of het juiste bronbelastingtarief wordt toegepast op de belastingplichtige en om het risico op belastingfraude en fiscaal misbruik te beperken. Persoonsgegevens worden alleen doorgegeven tussen entiteiten die betrokken zijn bij de procedures voor de vermindering van bronbelasting op grond van deze richtlijn. De hoeveelheid persoonsgegevens die wordt doorgegeven, wordt beperkt tot wat nodig is om onderrapportage, niet-rapportage of belastingfraude of fiscaal misbruik op te sporen, in overeenstemming met de AVG-vereisten. Persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan nodig is voor dit doel.

Gelijkheid, met inbegrip van gendergelijkheid, ondervindt geen significante invloed van dit initiatief.

Andere gevolgen

Er zijn geen andere significante gevolgen. Er wordt echter verwacht dat het initiatief een beperkte positieve sociale impact heeft, aangezien het zou zorgen voor een billijkere belastingheffing; evenals een beperkt positief milieu-effect, gezien de verwachte vermindering van de terugbetalingsprocedures op papier. Daarom is het huidige initiatief in overeenstemming met de doelstelling van klimaatneutraliteit zoals vereist door de Europese klimaatwet.

Het voorstel houdt vast aan de beginselen “geen ernstige afbreuk doen” en “standaard digitaal” en draagt bij aan de verwezenlijking van de Europese weg naar een digitale samenleving en economie.

De relevante doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling die gedeeltelijk aan bod komen in het initiatief zijn 8 (waardig werk en economische groei), 9 (industrie, innovatie en infrastructuur) en 16 (vrede, justitie en sterke publieke diensten), zoals gepresenteerd in bijlage 3 bij de effectbeoordeling.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De belangrijkste gevolgen van het initiatief voor de begroting van de Commissie zijn de invoering van de elektronische verklaring van fiscale woonplaats en de vaststelling van de formaten en communicatiekanalen die financieel intermediairs moeten gebruiken om verslag uit te brengen aan de nationale belastingautoriteiten. Het financieel memorandum biedt details over de benodigde personele en administratieve middelen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van de richtlijn verstrekken de lidstaten de Commissie jaarlijks gegevens met relevante informatie over de werking van de richtlijn. De relevante informatie moet worden gedefinieerd door middel van een uitvoeringshandeling zoals bepaald in artikel 19 van de richtlijn.

De Commissie evalueert de richtlijn vijf jaar nadat de nationale voorschriften tot omzetting van de richtlijn in werking zijn getreden en vervolgens om de vijf jaar.

Artikelsgewijze toelichting

Het voorstel is opgebouwd uit twee bouwstenen die respectievelijk in hoofdstuk 2 en 3 worden behandeld. Hoofdstuk 2 voorziet in de invoering van een EU-brede digitale verklaring van fiscale woonplaats en hoofdstuk 3 gaat in op de procedures voor de vermindering van bronbelasting. Het omvat de procedure voor het opzetten van nationale registers voor specifieke financieel intermediairs (gecertificeerde financieel intermediairs), gestandaardiseerde rapportageverplichtingen voor dergelijke gecertificeerde financieel intermediairs, en de verplichting voor lidstaten om een systeem voor vermindering aan de bron of systeem van snelle teruggave of een combinatie daarvan op te zetten om te zorgen voor een snelle en zekere vermindering van de bronbelasting, op basis van dubbelbelastingverdragen of nationale regels, voor EU- en niet-EU-beleggers, wanneer aan bepaalde transparantievoorwaarden is voldaan. Aangezien deze procedures alleen betrekking hebben op specifieke lidstaten die vermindering van te veel ingehouden bronbelasting moeten bieden, is hoofdstuk 3 alleen bindend voor die lidstaten.

i) Gemeenschappelijke digitale verklaring van fiscale woonplaats (eTRC)

De eTRC moet door alle lidstaten worden ingevoerd en zal een snelle, eenvoudige en veilige administratieve procedure bieden om de fiscale woonplaats van EU-belastingplichtigen te bevestigen.

Zoals bepaald in artikel 4 komt er een gemeenschappelijke inhoud voor de eTRC, ongeacht de lidstaat van afgifte, d.w.z. de lidstaat van verblijf. De elementen die in lid 2 als gemeenschappelijke inhoud voor de eTRC worden aangemerkt, zijn de elementen die de verzoekende belastingplichtige identificeren en bevestigen dat hij volgens de nationale regels inwoner van de lidstaat is.

Uit gerichte raadplegingen van lidstaten is gebleken dat voor het vaststellen van de woonplaats van beleggers dezelfde regels gelden om de belegger al dan niet als ingezetene van een bepaalde lidstaat aan te merken, ongeacht het land waarin wordt belegd. Daarom hoeft de lidstaat waar de belegging wordt gedaan niet in de eTRC te worden vermeld. Dergelijke informatie wordt echter in het verzoek om vermindering opgenomen om het toepasselijke verlaagde tarief te kunnen vaststellen.

Aangezien het de bedoeling is om een gestandaardiseerde eTRC op te zetten, die kan worden gebruikt om de bronbelastingprocedures te stroomlijnen, maar die ook voor andere doeleinden kan worden gebruikt, biedt het voorstel de mogelijkheid om informatie voor die doeleinden toe te voegen.

Aangezien een van de doelstellingen van dit initiatief erin bestaat de administratieve lasten voor belastingdiensten, beleggers en de financiële sector te verminderen, wordt voorgesteld dat de eTRC ten minste het volledige kalenderjaar bestrijkt waarin ze wordt aangevraagd. Als de omstandigheden aan het einde van het jaar evenwel niet stroken met de inhoud van de eTRC die in de loop van het jaar werd afgegeven, kan deze eTRC door de lidstaat van afgifte en elke andere betrokken lidstaat als ongeldig worden beschouwd. De minimale geldigheidsduur van de eTRC (één kalenderjaar) mag niet worden geïnterpreteerd als een beletsel voor de lidstaten om eTRC’s met een langere geldigheidsduur af te geven, afhankelijk van het begrip fiscale woonplaats en het interne besluit van elke lidstaat. De lidstaten erkennen de door een andere lidstaat afgegeven eTRC als toereikend bewijs van woonplaats van een belastingplichtige in die andere lidstaat, voor zover die eTRC door de lidstaat van afgifte nog steeds als geldig wordt beschouwd.

De lidstaten zijn verplicht om binnen één dag een eTRC af te geven, mits ze over een specifieke reeks gegevens beschikken en er zich geen uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een vertraging rechtvaardigen. In de gevallen waarin de afgiftetermijn van één dag niet wordt nageleefd, moet de verzoekende partij door de betrokken lidstaat op de hoogte worden gebracht. Om te voldoen aan het vereiste van een afgiftetermijn van één dag, moeten de lidstaten een volledig geautomatiseerd systeem voor de afgifte van de eTRC invoeren, waarmee verzoeken kunnen worden ingediend via een onlineportaal dat toegankelijk is voor de belastingplichtige en de partijen die daartoe zijn gemachtigd (bv. financieel intermediairs die de eTRC namens hun cliënten aanvragen).

De eTRC wordt beveiligd met een elektronisch zegel conform Verordening (EU) nr. 910/2014 van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (de eIDAS-verordening)23. De beoogde methode biedt de mogelijkheid van een zowel door mensen als door machines leesbare versie van de digitale verklaring van fiscale woonplaats met pdf-documenten, of vergelijkbare andere formaten, die door geautomatiseerde systemen kunnen worden gebruikt.

ii) Nationale registers van de lidstaten

Om in aanmerking te komen voor de procedures voor de vermindering van bronbelasting die de kern van de richtlijn vormen, moeten beleggers een beroep kunnen doen op financieel intermediairs die gecertificeerd zijn om deze diensten te verlenen. Er zijn twee redenen om als gecertificeerde financieel intermediair te worden erkend en dus toegang te krijgen tot de procedures van deze richtlijn:

- op vrijwillige basis: voor 1) grote instellingen, zoals bepaald in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/201324, en 2) centrale effectenbewaarinstellingen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 909/201425 vallen en die diensten als inhoudingsplichtige instantie voor bronbelasting verlenen en zich als zodanig moeten registreren bij de lidstaten waar de uitgevende instellingen van effecten zijn gevestigd en waar hun cliënten hebben belegd.

- Op vrijwillige basis: voor alle andere entiteiten (met inbegrip van entiteiten die in een rechtsgebied van een derde land zijn gevestigd) die als financieel intermediairs optreden en aan specifieke vereisten voldoen door zich in te schrijven in een of meer van de overeenkomstig deze richtlijn opgezette nationale registers, naar keuze van de betrokken intermediair; verwacht wordt dat zij zich registeren in de lidstaten waar hun cliënten beleggingen hebben.

Lidstaten die geen vermindering van te veel ingehouden bronbelasting hoeven te verlenen, vanwege een vrijstelling van de bronbelasting op dividenduitkeringen of in het geval dat het relevante binnenlandse belastingtarief altijd lager is dan of gelijk is aan het tarief dat zou kunnen worden toegepast op grond van dubbelbelastingverdragen, hoeven niet te beschikken over een nationaal register. Lidstaten die overeenkomstig deze richtlijn kiezen voor vermindering aan de bron of snelle teruggave van te veel ingehouden belasting op rente op obligaties, dienen standaard gebruik te maken van het nationale register dat al is opgezet voor de vermindering van te veel ingehouden belasting op dividenden, of anderszins een nationaal register op te zetten.

Gecertificeerde financieel intermediairs die niet aan de eisen voldoen, waaronder de gecertificeerde financieel intermediairs die niet aan de registratievoorschriften voldoen, worden uit het nationale register geschrapt en/of krijgen een boete opgelegd.

iii) Gezamenlijke rapportage

Deze richtlijn heeft tot doel belastingfraude en fiscaal misbruik op het gebied van procedures voor vermindering van te veel ingehouden bronbelasting te helpen bestrijden en deze procedures doeltreffend te maken. Het invoeren van transparantie in de financiële keten dient deze twee doelstellingen, omdat het de bronlidstaat in staat stelt de informatie te ontvangen die nodig is om na te gaan of het juiste bronbelastingtarief van toepassing is en om te beoordelen of antimisbruikregels moeten worden toegepast. Door in de hele EU een gezamenlijke rapportagestandaard in te voeren, besparen beleggers en financieel intermediairs op nalevingskosten en kunnen de procedures voor vermindering van bronbelasting sneller en veiliger verlopen.

Wie moet rapporteren en aan wie?

De rapportageverplichtingen vloeien voort uit de registratie in een van de nationale registers. Alle gecertificeerde financieel intermediairs die in een of meer van de nationale registers zijn opgenomen, moeten rapporteren aan de autoriteit die het register bijhoudt, en in voorkomend geval aan de inhoudingsplichtige instantie, ongeacht hun woonland (EU of buiten de EU; of in een lidstaat met of zonder een eigen nationaal register).

Gecertificeerde financieel intermediairs die in een nationaal register zijn opgenomen, moeten rapporteren wanneer de beleggingen van hun cliënten plaatsvinden in een lidstaat met een nationaal register. Een dergelijke bronlidstaat moet zorgen voor belastingvermindering en moet daarom de betalingsketen voor effecten reconstrueren en de uiteindelijke belegger identificeren. De richtlijn sluit de mogelijkheid niet uit dat gecertificeerde financieel intermediairs de rapportageverplichting uitbesteden aan een andere financieel intermediair binnen de bewaarketen, voor zover de betreffende gecertificeerde financieel intermediair verantwoordelijk blijft voor de voltooiing en juistheid van deze rapportage.

Niet-naleving van de rapportageverplichting leidt tot boetes.

Wat moet worden gerapporteerd?

In bijlage II bij de richtlijn is een gemeenschappelijke reeks rapportage-elementen vastgesteld. Elke gecertificeerde financieel intermediair rapporteert alleen over het deel van de transactie dat voor hem zichtbaar is, d.w.z. van wie hij de dividenduitkering of rentebetaling ontvangt en aan wie hij het dividend of de rente uitbetaalt. De ontvanger van de volledige rapportage, hetzij de belastingdienst van het bronland of een namens hem aangewezen inhoudingsplichtige instantie, zal dus over alle informatie beschikken die nodig is om de financiële keten van de transactie te reconstrueren, van de belegger tot de uitgevende instelling van de effecten.

De belastingdienst kan aan de hand van de gerapporteerde informatie nagaan wie de uiteindelijke belegger is en of hij in aanmerking komt voor het verlaagde bronbelastingtarief. Op die manier wordt het risico van dubbele teruggaaf beperkt en worden belastingdiensten beter in staat gesteld om andere misbruik- en frauduleuze praktijken, zoals cum/cum, op te sporen en te bestrijden.

Rubriek E van bijlage II voorziet in twee rapportagevereisten die misbruik van de bronbelasting, hoofdzakelijk cum/cum-misbruik, moeten helpen bestrijden: i) informatie over de aanhoudingsperiode van onderliggende effecten en ii) informatie over financiële regelingen die verband houden met de effecten waarvoor de belastingplichtige om belastingvermindering verzoekt.

Het eerste element betreft informatie over de vraag of de onderliggende effecten binnen twee dagen voor de ex-dividenddatum zijn gekocht, met als doel om verdere frauduleuze constructies voor het meervoudig terugvorderen van dezelfde bronbelasting te helpen voorkomen wanneer slechts één enkele terugvordering van toepassing zou moeten zijn (cum/ex-regelingen).

In het tweede element wordt informatie gevraagd over de vraag of de rapporterende financieel intermediair op de hoogte is van een financiële regeling met betrekking tot de onderliggende effecten die niet is afgewikkeld, vervallen of anderszins beëindigd op de ex-dividenddatum, met als doel de belastingdienst te helpen bij het opsporen van frauduleuze belastingconstructies (cum/cum-regelingen). Een financiële regeling kan bijvoorbeeld een repo-overeenkomst of effectenuitleenovereenkomst zijn, maar ook derivatenproducten zoals futures op individuele aandelen. Meer in het bijzonder houdt een repo-overeenkomst de verkoop in van effecten tegen een specifieke prijs, met een verplichting om dezelfde of soortgelijke effecten op een bepaalde datum in de toekomst terug te kopen tegen een vaste prijs. Bij effectenuitleen wordt de eigendom van een effect overgedragen in ruil voor onderpand, meestal een ander effect, op voorwaarde dat de eigendom van dat effect of vergelijkbare effecten op een bepaalde datum in de toekomst terugkeert naar de oorspronkelijke eigenaar. De definitie is ruim om verschillende soorten regelingen te kunnen omvatten.

Aangezien de bovenstaande regelingen alleen in acht zijn genomen met betrekking tot dividenduitkeringen, zijn de rapportage-elementen onder rubriek E niet vereist met betrekking tot rente betaald op obligaties. Dezelfde aanpak wordt gevolgd voor zeer lage bedragen aan uitgekeerd dividend, die worden beschouwd als een laag risico waarvoor de desbetreffende rapportagelast voor gecertificeerde financieel intermediairs niet gerechtvaardigd is. Dit belet de lidstaten echter niet om passende consequenties te verbinden aan de vaststelling van misbruik, zelfs voor een laag bedrag.

Hoe vindt de rapportage plaats?

De rapportage vindt plaats via een gestandaardiseerd xml-formaat dat in een door de Commissie aan te nemen uitvoeringshandeling zal worden vastgesteld. Het geautomatiseerde kanaal voor het verstrekken van de informatie door de marktdeelnemers aan de overeenkomstige belastingdienst of inhoudingsplichtige instantie die namens deze optreedt, wordt gestandaardiseerd en vastgelegd in deze uitvoeringshandeling.

Wanneer ontstaat de rapportageverplichting?

De termijn voor het rapporteren van de informatie in bijlage II is uiterlijk 25 dagen na de registratiedatum. Rapportage dient zo snel mogelijk na de registratiedatum plaats te vinden, tenzij een afwikkelingsopdracht met betrekking tot een deel van een transactie op de registratiedatum nog in behandeling is, in welk geval de rapportage voor die transactie zo spoedig mogelijk na de afwikkeling moet plaatsvinden. In de praktijk worden alle posities normaal gesproken binnen tien à vijftien dagen na de registratiedatum afgewikkeld. Als dit op de twintigste dag nog niet is gebeurd, moeten gecertificeerde financieel intermediairs volgens de richtlijn, met het oog op een efficiënte vermindering van te veel ingehouden bronbelasting, de situatie op de twintigste dag en binnen de volgende vijf dagen alsnog melden.

In lidstaten waar vermindering aan de bron van toepassing is en de datum van dividenduitkering eerder valt dan 25 dagen na de registratiedatum, moeten de financieel intermediairs beschikken over een mechanisme om de inhoudingsplichtige instantie tijdig te informeren over het toe te passen tarief.

iv) Stelsels van belastingvermindering

Het voorstel voorziet: a) een systeem voor vermindering aan de bron; en b) een systeem van snelle teruggave. Onder een systeem voor vermindering aan de bron wordt het juiste belastingbedrag toegepast door de inhoudingsplichtige instantie op het moment van de dividenduitkering of rentebetaling (artikel 12). Bij een systeem van snelle teruggave wordt de belasting ingehouden tegen het hoogste tarief dat wordt toegepast in het bronland, maar de te veel ingehouden belasting wordt dan teruggegeven binnen een bepaalde termijn van maximaal 25 dagen vanaf de datum van het verzoek of vanaf de datum waarop aan de vereiste rapportering is voldaan, waarbij de laatste van deze twee data geldt. Dit moet gebeuren binnen vijftig kalenderdagen na de betalingsdatum (artikel 13). In beide gevallen zijn de relevante actoren in de procedures gecertificeerde financieel intermediairs die optreden namens hun beleggers. Artikel 10 (verzoek om vermindering aan de bron of snelle teruggave) en artikel 11 (due diligence-procedures) bevatten elementen die beide stelsels gemeen hebben.

Bij het toepassen van de procedures voor belastingvermindering kan de bevoegde belastingdienst besluiten om de relevante taken uit te besteden aan een aangewezen inhoudingsplichtige instantie in plaats van de taken zelf te beheren.

Elke lidstaat die procedures voor vermindering van te veel ingehouden bronbelasting toepast, kan beslissen om het systeem van vermindering aan de bron of het systeem van snelle teruggave of beide toe te passen, alsook om al dan niet gebruik te maken van de bovengenoemde uitbestedingsmogelijkheid. Deze lidstaten moeten er echter voor zorgen dat ten minste een van beide systemen beschikbaar is voor alle beleggers en daadwerkelijk wordt geactiveerd, en dat in alle gevallen aan de voorwaarden van deze richtlijn wordt voldaan. Binnen deze twee systemen hebben de lidstaten de mogelijkheid om bijvoorbeeld alleen belastingplichtigen met een laag risico toe te staan om bronvermindering te vragen, terwijl andere belastingplichtigen alleen om een snelle teruggave kunnen vragen. Lidstaten die geen gebruik maken van procedures voor vermindering van te veel ingehouden bronbelasting omdat ze helemaal geen bronbelasting heffen of niet voorzien in verschillende bronbelastingtarieven in verschillende omstandigheden, ondervinden geen gevolgen van deze systemen en hoeven geen actie te ondernemen.

In alle gevallen moeten de lidstaten zich met betrekking tot het bewijs van woonplaats van de beleggers hoofdzakelijk baseren op de eTRC, zoals gedefinieerd in artikel 4, of een passend bewijs van fiscale woonplaats van een derde land.

Een belangrijk doel van deze richtlijn is het voorkomen van frauduleuze belastingpraktijken en in het bijzonder cum/ex- en cum/cum-regelingen. De belastingdiensten van de lidstaten die over meer tijd willen beschikken om bepaalde controles uit te voeren voordat zij instemmen met een belastingvermindering, hebben de mogelijkheid om het systeem van vermindering aan de bron of het systeem van snelle teruggave dat krachtens deze richtlijn moeten worden ingevoerd, in bepaalde omstandigheden niet toe te passen. Deze mogelijkheid wordt specifiek overwogen in geval van een verzoek om vrijstelling en wanneer uit de in rubriek E van bijlage II verstrekte informatie blijkt dat de onderliggende effecten binnen twee kalenderdagen na de ex-dividenddatum zijn verworven en/of dat de financieel intermediair meldt op de hoogte te zijn van een financiële regeling met betrekking tot de onderliggende effecten die op de ex-dividenddatum niet is afgewikkeld, verstreken of anderszins beëindigd.

Wanneer het systeem van vermindering aan de bron en het systeem van snelle teruggave van deze richtlijn niet van toepassing zijn, wordt een standaardteruggaafprocedure toegepast, waarbij de belastingplichtige of zijn aangewezen vertegenwoordiger, die niet noodzakelijk een financiële instelling hoeft te zijn, rechtstreeks een verzoek om teruggave kan indienen bij de belastingdienst. Deze richtlijn zorgt er ook voor dat ten minste de inhoud van de informatie die aan de belastingdienst moet worden verstrekt, de in rubriek E van bijlage II bedoelde informatie omvat.

Algemene bepalingen

Hoofdstuk 4 gaat over algemene en slotbepalingen en in het bijzonder over uitvoeringshandelingen, evaluatie en toezicht, regels inzake gegevensbescherming, omzetting en inwerkingtreding. Zodra dit voorstel is aangenomen, moet het uiterlijk op 31 december 2026 zijn omgezet in het nationale recht van de lidstaten. Het moet in werking treden twee jaar nadat de uitvoeringshandelingen zijn aangenomen, naar verwachting tegen 1 januari 2027.