Toelichting bij COM(2023)620 - Hervormingsprogramma 2023 en stabiliteitsprogramma 2023 van Oostenrijk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Aanbeveling voor een

AANBEVELING VAN DE RAAD

over het nationale hervormingsprogramma 2023 van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2023 van Oostenrijk


DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 148, lid 4,

Gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid1, en met name artikel 5, lid 2,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien de resoluties van het Europees Parlement,

Gezien de conclusies van de Europese Raad,

Gezien het advies van het Werkgelegenheidscomité,

Gezien het advies van het Economisch en Financieel Comité,

Gezien het advies van het Comité voor sociale bescherming,

Gezien het advies van het Comité voor de economische politiek,

1.

Overwegende hetgeen volgt:


Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad2, waarbij de herstel- en veerkrachtfaciliteit werd ingesteld, is op 19 februari 2021 in werking getreden. De herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt de lidstaten financiële ondersteuning voor de uitvoering van hervormingen en investeringen, die worden gerealiseerd met budgettaire stimulansen door de EU. In overeenstemming met de prioriteiten van het Europees Semester draagt zij bij tot economisch en sociaal herstel en tot de uitvoering van duurzame hervormingen en investeringen, met name om de groene en de digitale transitie te stimuleren en de economieën van de lidstaten veerkrachtiger te maken. Zij helpt ook de overheidsfinanciën te versterken en de groei en werkgelegenheid op middellange en lange termijn te stimuleren, de territoriale cohesie binnen de EU te verbeteren en de verdere uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen. De maximale financiële bijdrage per lidstaat in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit is op 30 juni 2022 bijgewerkt, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2021/241.

Op 22 november 2022 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 20233 en daarmee de aanzet gegeven tot het Europees Semester 2023 voor coördinatie van het economisch beleid. De Europese Raad heeft op 23 maart 2023 zijn goedkeuring gehecht aan de prioriteiten van de analyse rond de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid. Op basis van Verordening (EU) nr. 1176/2011 heeft de Commissie op 22 november 2022 ook het waarschuwingsmechanismeverslag 2023 goedgekeurd, waarin zij Oostenrijk niet heeft vermeld als een van de staten die door onevenwichtigheden geraakt kunnen zijn of het risico lopen daardoor geraakt te worden en waarvoor een diepgaande evaluatie nodig zou zijn. Op dezelfde datum heeft de Commissie ook een advies goedgekeurd over het Oostenrijkse ontwerpbegrotingsplan 2023. De Commissie heeft ook een aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone goedgekeurd, die de Raad op 16 mei 2023 heeft aangenomen, alsook het voorstel voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2023 waarin de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten wordt geanalyseerd, dat de Raad op 13 maart 2023 heeft aangenomen.

Hoewel de EU blijk geeft van opvallende veerkracht, blijft de geopolitieke context een negatief effect hebben. Aangezien de EU resoluut achter Oekraïne staat, is de economische en sociale beleidsagenda van de EU erop gericht om op korte termijn de negatieve gevolgen van energieschokken voor zowel kwetsbare huishoudens als bedrijven te beperken en op middellange termijn de inspanningen met het oog op de verwezenlijking van de groene en de digitale transitie, de ondersteuning van duurzame en inclusieve groei, de bewaking van de macro-economische stabiliteit en de vergroting van de veerkracht vol te houden. De agenda is ook sterk gericht op het vergroten van het concurrentievermogen en de productiviteit van de EU.

Op 1 februari 2023 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht met de titel “Een industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk”4 om het concurrentievermogen van de nettonulindustrie van de EU te versterken en de snelle transitie naar klimaatneutraliteit te bevorderen. Het plan vormt een aanvulling op de lopende inspanningen in het kader van de Europese Green Deal en REPowerEU. Het heeft tot doel een omgeving te scheppen die gunstiger is voor het opschalen van de capaciteit van de EU om de nettonultechnologieën en -producten te fabriceren die nodig zijn om de ambitieuze klimaatdoelstellingen van de EU te halen en de toegang tot relevante kritieke grondstoffen te waarborgen, onder meer door de aanvoer te diversifiëren, geologische hulpbronnen in de lidstaten naar behoren te exploiteren en grondstoffen zoveel mogelijk te recyclen. Het plan is gebaseerd op vier pijlers: een voorspelbaar en vereenvoudigd regelgevingskader, versnelde toegang tot financiering, het verbeteren van vaardigheden, en open handel voor veerkrachtige toeleveringsketens. Op 16 maart 2023 heeft de Commissie ook een mededeling gepubliceerd met de titel “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030”5, die is gestructureerd rond negen elkaar versterkende aanjagers, met als doel te werken aan een groeibevorderend regelgevingskader. In de mededeling worden beleidsprioriteiten vastgesteld die bedoeld zijn om actief te zorgen voor structurele verbeteringen, gerichte investeringen en regelgevingsmaatregelen voor het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten op lange termijn. Onderstaande aanbevelingen dragen bij tot de verwezenlijking van deze prioriteiten.

In 2023 blijft het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid evolueren in overeenstemming met de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De volledige uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen blijft essentieel voor de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten in het kader van het Europees Semester, aangezien de plannen betrekking hebben op alle of een aanzienlijk deel van de relevante landspecifieke aanbevelingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan. De landspecifieke aanbevelingen 2019, 2020 en 2022 blijven ook relevant voor herstel- en veerkrachtplannen die worden herzien, bijgewerkt of gewijzigd overeenkomstig de artikelen 14, 18 en 21 van Verordening (EU) 2021/241.

De REPowerEU-verordening6, die op 27 februari 2023 is vastgesteld, heeft tot doel de afhankelijkheid van de EU van de invoer van Russische fossiele brandstoffen snel af te bouwen. Dit zal bijdragen tot energiezekerheid en de diversificatie van de energievoorziening van de EU en tegelijkertijd het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, de opslagcapaciteit voor energie en de energie-efficiëntie vergroten. De verordening stelt de lidstaten in staat een nieuw REPowerEU-hoofdstuk toe te voegen aan hun nationale herstel- en veerkrachtplannen om belangrijke hervormingen en investeringen te financieren die de REPowerEU-doelstellingen helpen verwezenlijken. Deze plannen stimuleren ook het concurrentievermogen van de nettonulindustrie van de EU zoals uiteengezet in het industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk, en gaan in op de energiegerelateerde landspecifieke aanbevelingen die in 2022 en, indien van toepassing, in 2023 aan de lidstaten zijn gedaan. Met de REPowerEU-verordening wordt een nieuwe categorie niet-terugbetaalbare financiële steun ingevoerd die ter beschikking van de lidstaten wordt gesteld voor de financiering van nieuwe energiegerelateerde hervormingen en investeringen in het kader van hun herstel- en veerkrachtplannen.

Op 8 maart 2023 heeft de Commissie een mededeling aangenomen met richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2024, die erop gericht is de voorbereiding van de stabiliteits- en convergentieprogramma’s van de lidstaten te ondersteunen en aldus de beleidscoördinatie te versterken7. De Commissie heeft eraan herinnerd dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact eind 2023 wordt gedeactiveerd. Zij heeft verzocht om een begrotingsbeleid in 2023-24 dat de houdbaarheid van de schuld op middellange termijn waarborgt en de potentiële groei op duurzame wijze verhoogt. De lidstaten is verzocht in hun stabiliteits- en convergentieprogramma’s 2023 uiteen te zetten hoe hun begrotingsplannen ervoor zullen zorgen dat de tekortreferentiewaarde van 3 % van het bbp wordt nageleefd en de schuld voortdurend op plausibele wijze wordt teruggedrongen, of dat de schuld op middellange termijn op een prudent niveau wordt gehouden. De Commissie heeft de lidstaten verzocht de nationale begrotingsmaatregelen die zijn ingevoerd om huishoudens en bedrijven te beschermen tegen de energieprijsschok, uit te faseren, te beginnen met de minst gerichte maatregelen. Zij heeft erop gewezen dat indien de steunmaatregelen zouden moeten worden verlengd vanwege de hernieuwde energieprijsdruk, de lidstaten dergelijke maatregelen veel beter moeten richten op kwetsbare huishoudens en bedrijven dan in het verleden. De Commissie heeft voorgesteld de begrotingsaanbevelingen te kwantificeren, te differentiëren en te formuleren op basis van de netto primaire uitgaven, zoals voorgesteld in haar mededeling over een leidraad voor een hervorming van het EU-kader voor economische governance8. Zij heeft aanbevolen dat alle lidstaten nationaal gefinancierde investeringen blijven beschermen en zorgen voor een doeltreffend gebruik van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, met name in het licht van de doelstellingen met betrekking tot de groene en de digitale transitie en veerkracht. De Commissie heeft aangegeven dat zij de Raad zal voorstellen om in het voorjaar van 2024 een op een tekort gebaseerde buitensporigtekortprocedure in te stellen op basis van de begrotingsresultaten voor 2023, in overeenstemming met de bestaande wettelijke bepalingen.

Op 26 april 2023 heeft de Commissie wetgevingsvoorstellen ingediend om een omvattende hervorming van de regels voor economische governance van de EU uit te voeren. De voorstellen moeten vooral de overheidsschuld houdbaarder maken en tegelijkertijd duurzame en inclusieve groei bevorderen in alle lidstaten via hervormingen en investeringen. De voorstellen moeten de lidstaten meer controle geven wat het ontwerpen van hun middellangetermijnplannen betreft, maar tuigen ook een strengere handhavingsregeling op. Die moet ervoor zorgen dat de lidstaten de verbintenissen die zij in hun begrotingsplannen voor de middellange termijn aangaan, ook daadwerkelijk nakomen. Het doel is de wetgevende werkzaamheden in 2023 af te ronden.

Op 30 april 2021 heeft Oostenrijk zijn nationale herstel- en veerkrachtplan bij de Commissie ingediend, overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2021/241. Krachtens artikel 19 van Verordening (EU) 2021/241 heeft de Commissie de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het herstel- en veerkrachtplan beoordeeld overeenkomstig de beoordelingsrichtsnoeren van bijlage V bij die verordening. Op 13 juli 2021 heeft de Raad zijn besluit betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Oostenrijk aangenomen9. De vrijgave van tranches is afhankelijk van een besluit van de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2021/241 houdende dat Oostenrijk de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen die in het uitvoeringsbesluit van de Raad zijn vastgelegd, op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt. Onder bevredigende verwezenlijking wordt begrepen dat de verwezenlijking van eerdere mijlpalen en streefdoelen niet is teruggedraaid.

Op 26 april 2023 heeft Oostenrijk zijn nationale hervormingsprogramma 2023 en zijn stabiliteitsprogramma 2023 ingediend, overeenkomstig artikel 4, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1466/97. Om met de onderlinge verbanden tussen beide programma’s rekening te houden, zijn deze samen geëvalueerd. Overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2021/241 weerspiegelt het nationale hervormingsprogramma 2023 ook de halfjaarlijkse verslaglegging van Oostenrijk over de vorderingen bij het behalen van zijn herstel- en veerkrachtplan.

De Commissie heeft op 24 mei 2023 het landverslag 2023 voor Oostenrijk10 gepubliceerd. Daarin werd de vooruitgang beoordeeld die Oostenrijk heeft geboekt bij de uitvoering van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen die de Raad tussen 2019 en 2022 heeft vastgesteld en werd de balans opgemaakt van de uitvoering door Oostenrijk van het herstel- en veerkrachtplan. Op basis van deze analyse werden in het landverslag lacunes vastgesteld met betrekking tot de uitdagingen die niet of slechts gedeeltelijk worden aangepakt in het herstel- en veerkrachtplan, alsook nieuwe en opkomende uitdagingen. Ook werd de vooruitgang beoordeeld die Oostenrijk heeft geboekt bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU inzake werkgelegenheid, vaardigheden en armoedebestrijding, alsook bij de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.

(12) Op basis van gegevens die gevalideerd zijn door Eurostat11 daalde het overheidstekort van Oostenrijk van 5,8 % van het bbp in 2021 naar 3,2 % in 2022, terwijl de overheidsschuld daalde van 82,3 % van het bbp eind 2021 naar 78,4 % eind 2022. Op 24 mei 2023 heeft de Commissie een verslag gepubliceerd op grond van artikel 126, lid 3, VWEU12; in dit verslag wordt de begrotingssituatie van Oostenrijk besproken, aangezien het overheidstekort in 2022 de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp overschreed. In het verslag wordt geconcludeerd dat aan het tekortcriterium was voldaan. Overeenkomstig de mededeling van 8 maart 202313 heeft de Commissie niet voorgesteld om in het voorjaar van 2023 nieuwe buitensporigetekortprocedures in te stellen; de Commissie heeft op haar beurt aangegeven dat zij de Raad zal voorstellen om in het voorjaar van 2024 een op een tekort gebaseerde buitensporigtekortprocedure in te stellen op basis van de begrotingsresultaten voor 2023. Oostenrijk moet hier bij de uitvoering van zijn begroting van 2023 en bij de voorbereiding van het ontwerpbegrotingsplan voor 2024 rekening mee houden.

Het overheidssaldo wordt beïnvloed door de maatregelen van het begrotingsbeleid die zijn aangenomen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten. In 2022 waren inkomstenverlagende maatregelen onder andere het uitstellen van de invoering van een CO2-prijs, de vermindering van de heffingen op energie en belastingaftrek voor pendelaars; tegelijkertijd waren uitgavenverhogende maatregelen onder andere energiesubsidies voor bedrijven, het uitbetalen van forfaitaire bedragen aan huishoudens en rechtstreekse betalingen aan gepensioneerden. De kostprijs van deze maatregelen werd gedeeltelijk gecompenseerd door nieuwe belastingen op uitzonderlijke winsten van energieproducenten en -leveranciers. De Commissie raamt de nettobegrotingkosten van deze maatregelen op 1,5 % van het bbp in 2022. Ook het overheidssaldo ondervond de gevolgen van de begrotingsuitgaven voor de tijdelijke bescherming van ontheemden uit Oekraïne, die wordt geraamd op 0,2 % van het bbp in 2022. Tegelijkertijd daalden de geraamde kosten van de COVID-19-gerelateerde tijdelijke noodmaatregelen in 2022 naar 0,8 % van het bbp, tegenover 4,3 % in 2021.

Op 18 juni 2021 heeft de Raad Oostenrijk14 aanbevolen om in 2022 een ondersteunende begrotingskoers aan te houden, onder meer met behulp van de impuls die uitgaat van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en om nationaal gefinancierde investeringen in stand te houden.

(15) Volgens ramingen van de Commissie15 in 2022 was de begrotingskoers, met - 2,8 % van het bbp, ondersteunend, zoals aanbevolen door de Raad. Ook zoals aanbevolen door de Raad is Oostenrijk het herstel blijven steunen met investeringen die worden gefinancierd uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Uitgaven die werden gefinancierd uit subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen bedroegen 0,2 % van het bbp in 2022 (0,2 % van het bbp in 2021). Nationaal gefinancierde investeringen zorgden voor een contractieve bijdrage van 0,1 procentpunten tot de begrotingskoers16. Daarom behield Oostenrijk geen nationaal gefinancierde investeringen, wat niet in overeenstemming is met de aanbeveling van de Raad. Tegelijkertijd heeft de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend nieuwe maatregelen aan de ontvangstenzijde) een expansieve bijdrage aan de begrotingskoers van 1,8 procentpunten geleverd. Die aanzienlijke expansieve bijdrage omvatte het aanvullende effect van maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de stijging van de energieprijzen te verzachten (bijkomende netto begrotingskosten van 1,5 % van het bbp) plus de kosten voor het bieden van tijdelijke bescherming aan ontheemden uit Oekraïne (0,2 % van het bbp). Oostenrijk heeft de toename van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven dan ook voldoende onder controle gehouden.

Het aan de begrotingsprognoses van het stabiliteitsprogramma ten grondslag liggende macro-economische scenario is realistisch. De regering verwacht dat het reële bbp in 2023 met 0,3 % en in 2024 met 1,8 % zal groeien. Ter vergelijking: in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie wordt uitgegaan van een hogere groei van het reële bbp van 0,4 % in 2023 en een lager groeipercentage van het bbp van 1,6 % in 2024, voornamelijk als gevolg van een hogere bijdrage aan de groei van de particuliere consumptie in 2023 en een lagere bijdrage aan de groei van de overheidsconsumptie in 2024.

De regering verwacht in zijn stabiliteitsprogramma 2023 dat het overheidstekort in 2023 3,2 % van het bbp zal blijven. Volgens het programma zal de overheidsschuldquote naar verwachting dalen van 78,4 % eind 2022 tot 77,0 % eind 2023. In de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie wordt voor 2023 uitgegaan van een overheidstekort van 2,4 % van het bbp. Dat is lager dan het tekort dat was voorspeld in het stabiliteitsprogramma en is hoofdzakelijk te wijten aan verschillen in de verwachtingen rond de gevolgen voor de begroting van enkele energiegerelateerde maatregelen, vooral wat betreft subsidies aan bedrijven. In de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie wordt uitgegaan van een lagere overheidsschuldquote, namelijk 75,4 % eind 2023. Het verschil is het gevolg van het verschil in het verwachte overheidstekort.

(18) Het overheidssaldo in 2023 zal naar verwachting de gevolgen blijven ondervinden van de maatregelen van het begrotingsbeleid die zijn aangenomen om de economische en sociale gevolgen van de stijgende energieprijzen te verzachten. Zij bestaan uit maatregelen die zijn verlengd vanaf 2022 (met name: een rem op de elektriciteitsprijs) en nieuwe maatregelen zoals een nieuwe regeling inzake energiesubsidies voor bedrijven. De kosten van deze maatregelen worden nog steeds deels gecompenseerd door belastingen op uitzonderlijke winsten van energieleveranciers. Rekening houdend met deze inkomsten wordt in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie uitgegaan van netto begrotingskosten van 1,8 % van het bbp in 202317. De meeste maatregelen in 2023 lijken niet gericht te zijn op de meest kwetsbare huishoudens of bedrijven en houden niet ten volle het prijssignaal in stand om de vraag naar energie te verminderen en de energie-efficiëntie te vergroten. Als gevolg daarvan wordt de hoeveelheid gerichte steunmaatregelen, waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de naleving van de fiscale aanbeveling voor 2023, in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie geraamd op 0,4 % van het bbp in 2023 (vergeleken met 0,2 % van het bbp in 2022). Ten slotte wordt verwacht dat het overheidssaldo 2023 zal profiteren van de uitfasering van de COVID-19-gerelateerde tijdelijke noodmaatregelen van 0,8 % van het bbp.

Op 12 juli 2022 heeft de Raad Oostenrijk aanbevolen18 actie te ondernemen om er in 2023 voor te zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in overeenstemming is met een algemeen neutrale beleidskoers19, rekening houdend met de aanhoudende tijdelijke en gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. Oostenrijk moet klaarstaan om de lopende uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie. De Raad heeft Oostenrijk ook aanbevolen te voorzien in meer overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid, met inachtneming van het REPowerEU-initiatief, onder meer door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere Uniefondsen.

Voor 2023 wordt in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie uitgegaan van een contractieve begrotingskoers (1,0 % van het bbp) in een context van hoge inflatie. Dit volgt uit een expansieve begrotingskoers in 2022 (- 2,8 % van het bbp). De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) zal in 2023 naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,3 procentpunten aan de begrotingskoers leveren. Dit omvat de gestegen kostprijs van de gerichte steunmaatregelen aan huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen met 0,2 % van het bbp. Samengevat: de voorspelde groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven is in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. Voorspeld wordt dat de met subsidies van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen gefinancierde uitgaven in 2023 goed zullen zijn voor 0,3 % van het bbp, en dat nationaal gefinancierde investeringen een expansieve bijdrage tot de begrotingskoers zullen leveren van 0,1 procentpunten. Daarom is Oostenrijk van plan bijkomende investeringen te financieren via de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen en volgens de prognoses zal het land nationaal gefinancierde investeringen in stand houden20. Oostenrijk is van plan overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid te financieren, zoals de deelname aan het internationaal project van gemeenschappelijk Europees belang micro-elektronica en connectiviteit, de digitalisering van kmo’s en het openbaar bestuur, en de vervanging van verwarmingssystemen, die deels worden gefinancierd door de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.

Volgens het stabiliteitsprogramma zal het overheidstekort naar verwachting dalen tot 1,6 % van het bbp in 2024. De daling in 2024 is vooral te danken aan de uitfasering van energiegerelateerde maatregelen. Volgens de prognoses van het programma zal de overheidsschuldquote eind 2024 dalen tot 75,1 %. Op basis van de op de afsluitdatum van de prognoses bekende beleidsmaatregelen wordt in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie uitgegaan van een overheidstekort van 1,3 % van het bbp in 2024. Dit is vergelijkbaar met het in het programma voorspelde tekort. In de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie wordt uitgegaan van een lagere overheidsschuldquote, namelijk 73,3 % eind 2024.

(22) Het stabiliteitsprogramma beoogt de uitfasering van bijna alle energiesteunmaatregelen in 2024 in de veronderstelling dat de energieprijzen zullen blijven dalen. De Commissie gaat ook uit van een bijna volledige uitfasering van de energiesteunmaatregelen (nettokostprijs van 0,1 % van het bbp in 2024). Bij deze ramingen wordt ervan uitgegaan dat de energieprijzen niet opnieuw zullen gaan stijgen.

In Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad wordt opgeroepen tot een jaarlijkse verbetering van het structurele begrotingssaldo richting een tussentijdse doelstelling, met 0,5 % van het bbp als benchmark21. Rekening houdend met overwegingen inzake houdbaarheid van de begroting22 zou een verbetering in het structurele saldo van ten minste 0,3 % van het bbp voor 2024 passend zijn. Om een dergelijke verbetering te verzekeren, mag de groei van de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven23 in 2024 niet meer bedragen dan 4,6 %, zoals weergegeven in deze aanbeveling.

Tegelijkertijd moeten de resterende energiesteunmaatregelen (die momenteel door de Commissie worden geraamd op 1,8 % van het bbp in 2023) worden uitgefaseerd, afhankelijk van de ontwikkelingen op de energiemarkt en te beginnen vanaf de minst gerichte. De hieruit voortvloeiende besparingen kunnen dan worden gebruikt om het overheidstekort af te bouwen. Op basis van ramingen van de Commissie zou dit leiden tot een groei in de netto primaire uitgaven tot onder het aanbevolen groeipercentage voor 2024.

(24) In de veronderstelling dat het beleid ongewijzigd blijft, wordt in de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie uitgegaan van een groei van de netto nationaal gefinancierde uitgaven met 4,0 % in 2024, wat lager is dan het aanbevolen groeipercentage. De in de prognoses van de Commissie voorspelde aanpassing is minder dan de besparingen die voortvloeien uit de volledige uitfasering van de energiesteunmaatregelen. Dat komt door uitgaven die afhankelijk zijn van de inflatieontwikkeling 2023, bijvoorbeeld pensioenuitgaven, het loon van werknemers en sommige uitkeringen, en door enkele nog niet uitgefaseerde energiemaatregelen.

Volgens het programma zullen de overheidsinvesteringen naar verwachting dalen van 3,5 % van het bbp in 2023 naar 3,4 % van het bbp in 2024. De lagere investering is het gevolg van de lagere nationaal gefinancierde investeringen.

Het stabiliteitsprogramma stippelt een fiscaal pad op middellange termijn tot 2026 uit. Volgens het programma zal het overheidstekort naar verwachting geleidelijk dalen tot 1,4 % van het bbp in 2025 en tot 1,3 % in 2026. Daarom wordt verwacht dat het overheidstekort binnen de looptijd van het programma onder de 3 % van het bbp zal blijven. Volgens de prognoses van het programma zal de overheidsschuldquote dalen van 75,1 % eind 2024 tot 71,4 % eind 2026.

Oostenrijk heeft een middelgroot risico op houdbaarheid van de begroting op de lange termijn, dat hoofdzakelijk te maken heeft met begrotingsdruk met betrekking tot de vergrijzing (hierin zitten met name stijgende uitgaven voor langdurige zorg en gezondheidszorg) en een grotere schuld die toe te schrijven is aan maatregelen om de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis en de energiecrisis aan te pakken. De sectoren voor langdurige zorg en gezondheidszorg worden ook geconfronteerd met een tekort aan arbeidskrachten, dat gedeeltelijk te maken heeft met de aantrekkelijkheid om in die sectoren te werken. Een onlangs ingevoerd pakket voor hervorming van de zorg om het tekort aan arbeidskrachten aan te pakken, met hogere lonen en transfers naar verzorgers op de korte termijn, is een goede eerste stap om het beroep aantrekkelijker te maken, maar zal ook de begrotingskosten doen toenemen. In 2021 stelde een taskforce over langdurige zorg maatregelen voor om de geschiktheid van zorg te verbeteren en tegelijk de houdbaarheid van de begroting te behouden. Deze maatregelen omvatten de oprichting van een gecoördineerd controlemechanisme met duidelijke verantwoordelijkheden voor de verschillende regeringsniveaus, wat zou helpen de kwaliteit en vergelijkbaarheid van overheidsuitgaven te vergroten, door de vaststelling van eenvormige beginselen voor tarieven. De lopende onderhandelingen over het federale begrotingskader bieden een mogelijkheid om de uitvoering van een dergelijk mechanisme te ondersteunen.

Het gezondheidszorgstelsel is tijdens de COVID-19-pandemie veerkrachtig gebleken. Toch zullen de uitgaven voor gezondheidszorg tegen 2070 naar verwachting met 1,2 procentpunten van het bbp toenemen. Bovendien wordt er onvoldoende ingezet op preventiemaatregelen en primaire gezondheidszorg voor ambulante patiënten, terwijl veel gezondheidszorgdiensten nog steeds door ziekenhuizen worden verstrekt, wat een dure en inefficiënte manier is om zorg te verstrekken. Het herstel- en veerkrachtplan zal helpen de primaire gezondheidszorg te versterken, met name door nieuwe en bestaande centra voor primaire gezondheidszorg in lokale gebieden te ondersteunen. Met het oog op bezorgdheden rond de houdbaarheid van de begroting zal het echter cruciaal zijn erop toe te zien dat patiënten op een consequente manier door het gezondheidsstelsel worden geleid, onder meer door ervoor te zorgen dat de grotere beschikbaarheid van eerstelijnszorgdiensten zich zal vertalen in een lager gebruik van bestaande ziekenhuis- of ambulante gespecialiseerde zorgdiensten.

Het Oostenrijkse begrotingskader berust momenteel op een complex systeem van intergouvernementele transfers tussen federale en regionale autoriteiten, dat weinig stimulansen biedt voor efficiënte overheidsuitgaven. Het gebrek aan belastingautonomie maakt de financiering van uitgaven binnen federale niveaus in hoge mate afhankelijk van dit systeem. In 2018 waren de eigen inkomsten van de federale staten goed voor slechts 5,4 % van alle overheidsinkomsten. Tegelijkertijd hangen essentiële diensten zoals gezondheidszorg, kinderopvang en investeringen in openbaar vervoer gedeeltelijk af van uitgaven door de federale staten en gemeenten. Demografische verandering en de groene transitie vergroten de kostendruk op die instanties nog, terwijl eigen inkomsten geen verband houden met uitgavendynamieken. Het huidige begrotingskader is gevoelig voor inefficiënties en een gebrek aan transparantie, want het verdoezelt het verband tussen belastingdruk en overheidsuitgaven. Een betere afstemming van eigen inkomsten op subcentrale uitgaven en een versterking van transparantie en coördinatie zijn cruciaal om de algemene kwaliteit van overheidsuitgaven te verbeteren. Het vergemakkelijken van regionale belastingautonomie door een hervorming van het stelsel van onroerendgoedbelasting zou kunnen worden ingezet om begrotingsfederalisme en het belastingstelsel in zijn geheel te verbeteren. De lopende onderhandelingen, die eind 2022 zijn begonnen, bieden een kans om vooruitgang te boeken.

Er blijven nog mogelijkheden om de belastingdruk te verschuiven van arbeid naar meer groeivriendelijke en inclusieve inkomstenbronnen. Het belastingstelsel wordt gekenmerkt door een hoge belastingdruk op arbeid via de loonbelasting en de socialezekerheidsbijdragen, waarbij de socialezekerheidsbijdragen door zowel de werknemers als de werkgevers worden gedragen. Dit belemmert het scheppen van banen en deelname aan de arbeidsmarkt, vooral voor mensen met een laag inkomen en tweede verdieners. Tegelijkertijd blijven andere inkomstenbronnen die minder schadelijk zijn voor eerlijke en duurzame groei, zoals milieu- of onroerendgoedbelastingen, onderbenut, zelfs als men rekening houdt met recente hervormingen. Subsidies die schadelijk zijn voor het milieu vormen een hindernis voor de groene transitie. De recente ecosociale belastinghervorming betekent een verlichting voor huishoudens en ondernemingen en vormt de basis voor beprijzing van CO2-emissies. Bovendien is de automatische indexering van de personenbelasting met de inflatie een aanzienlijke hervorming die de toenemende druk van de personenbelasting van belastingbetalers door de inflatie, waardoor lonen in een hogere belastingschijf terechtkomen, vermindert. Er blijven evenwel structurele uitdagingen bestaan en er is ruimte voor een verdere verlaging van de indirecte loonkosten om het scheppen van banen en het arbeidsaanbod te stimuleren, met name voor mensen met een laag inkomen. Een beter gebruik van groeivriendelijkere belastingen kan ook helpen de nodige begrotingsruimte te creëren en het belastingstelsel rechtvaardiger te maken.

Overeenkomstig artikel 19, lid 3, punt b), van en criterium 2.2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2021/241 bevat het herstel- en veerkrachtplan een uitgebreide reeks elkaar versterkende hervormingen en investeringen die uiterlijk in 2026 moeten zijn uitgevoerd. Gezien de tijdelijke aard van de herstel- en veerkrachtfaciliteit die tot 2026 loopt, is het van essentieel belang dat er snel wordt begonnen met de uitvoering van het plan. Oostenrijk heeft goede vooruitgang geboekt bij de uitvoering van zijn herstel- en veerkrachtplan. Oostenrijk heeft één betalingsaanvraag ingediend, die overeenstemde met 44 mijlpalen en doelstellingen in het plan en die leidde tot een totale terugbetaling van 700 miljoen EUR op 20 april 2023. Na de eerste betalingsaanvraag is de uitvoering van het plan op koers. Van Oostenrijk wordt verwacht dat het een aanvraag indient om een aantal maatregelen te wijzigen door objectieve omstandigheden, zoals prijsstijgingen en tekorten in de toeleveringsketen. Een nieuw REPowerEU-hoofdstuk wordt momenteel voorbereid en de overheden werken nauw samen met de diensten van de Commissie om dit binnenkort in te dienen. De snelle opname van het nieuwe REPowerEU-hoofdstuk in het herstel- en veerkrachtplan maakt de financiering mogelijk van aanvullende hervormingen en investeringen ter ondersteuning van de strategische doelstellingen van Oostenrijk op het gebied van energie en de groene transitie. De systematische en doeltreffende betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners en andere relevante belanghebbenden blijft belangrijk voor de succesvolle uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan, alsook ander economisch en werkgelegenheidsbeleid dat verder gaat dan het plan, om te zorgen voor een breed draagvlak voor de algehele beleidsagenda.

De Commissie heeft alle programmeringsdocumenten van het Oostenrijkse cohesiebeleid in 2022 goedgekeurd. Het is van cruciaal belang om de cohesiebeleidsprogramma’s in aanvulling op en in synergie met het herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk, snel uit te voeren om de groene en de digitale transitie te verwezenlijken, de economische en sociale veerkracht te vergroten en te komen tot een evenwichtige territoriale ontwikkeling in Oostenrijk.

Naast de economische en sociale uitdagingen die in het herstel- en veerkrachtplan aan bod komen, wordt Oostenrijk geconfronteerd met een aantal extra uitdagingen in verband met de arbeidsmarkt. Het sterke Oostenrijkse socialebeschermingsstelsel en de uitgebreide beleidsmaatregelen hebben de sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie beperkt. Oostenrijk presteert goed op de meeste aspecten van de Europese pijler van sociale rechten, maar er zijn nog enkele uitdagingen. Het gaat met name onder meer om het onderbenutte arbeidsmarktpotentieel van vrouwen, laaggeschoolde werknemers, oudere werknemers en mensen met een migrantenachtergrond. Dit is bijzonder problematisch gezien het tekort aan geschoolde arbeidskrachten. Het aanboren van het onbenutte potentieel van deze groepen zou de druk op de Oostenrijkse arbeidsmarkt, die met tekorten kampt, kunnen verlichten.

Hoewel de arbeidsparticipatie van vrouwen in Oostenrijk hoger is dan het EU-gemiddelde, kent het land het op een na hoogste percentage vrouwen die deeltijds werken. Meer dan de helft van de Oostenrijkse vrouwen werkte in 2022 deeltijds en vrouwen zijn oververtegenwoordigd in sectoren met lage lonen. Dit wijst op een aanzienlijke kans om de voltijdse arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten. Het ontoereikende aanbod van betaalbare en kwaliteitsvolle kinderopvang, met name in plattelandsgebieden, maakt het voor moeders evenwel uitdagend om actiever deel te nemen. In Oostenrijk gaat amper 28 % van de kinderen jonger dan drie jaar naar een formele kinderopvang; dat is een van de laagste percentages in de EU. Om die problemen aan te pakken, is het van cruciaal belang dat het aanbod van kwaliteitsvolle kinderopvang wordt vergroot door de kwaliteitsnormen te verbeteren, de beschikbaarheid te vergroten en voltijds werken aan te moedigen, bijvoorbeeld via belastingstimulansen. Wanneer meer vrouwen voltijds werken, zou dit ervoor kunnen zorgen dat de aanhoudend brede loonkloof en ook de pensioenkloof tussen vrouwen en mannen worden gedicht, terwijl de tekorten op de arbeidsmarkt worden aangepakt.

Er is nog potentieel om de integratie van verschillende kansarme groepen op de arbeidsmarkt te verbeteren, in het bijzonder laaggeschoolde werknemers en mensen met een migrantenachtergrond. Ongeveer 45 % van de langdurig werklozen in Oostenrijk heeft ten hoogste de onderbouw van de middelbare school voltooid. Mensen met een migrantenachtergrond hebben een aanzienlijk lagere arbeidsmarktdeelname dan in Oostenrijk geboren mensen, en de toekomstige inkomensniveaus voor kinderen in Oostenrijk worden vaak bepaald door die van hun ouders. Hoewel het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan maatregelen bevat om omscholing en bijscholing voor laaggeschoolden en langdurig werklozen te bevorderen, zijn deze maatregelen onvoldoende om het onderliggende participatieprobleem voor mensen met een migrantenachtergrond en laaggeschoolde werknemers aan te pakken. Om de hardnekkige intergenerationele link tussen onderwijsresultaten van ouders en hun kinderen te doorbreken, zal het uiterst belangrijk zijn om kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse activiteiten, voltijdse opleiding en verbeterde digitale infrastructuur meer beschikbaar te maken. Om recente migranten en andere kansarme groepen te integreren, zouden scholen betere individuele mentoring kunnen geven, zouden taalcursussen toegankelijker kunnen worden gemaakt en zou het Oostenrijkse stelsel van leer-werktrajecten doeltreffender kunnen worden gebruikt. Tegelijkertijd moeten er voldoende kansen voor een leven lang leren worden geboden voor kansarme groepen van alle leeftijden.

Er is ruimte om de arbeidsmarktdeelname van oudere werknemers, tussen 55 en 64 jaar, te vergroten. De langetermijntendens van toenemende arbeidsmarktdeelname van oudere werknemers is recent aanzienlijk vertraagd, terwijl de totale activiteitsgraad van oudere werknemers lager is dan het EU-gemiddelde. De aanpassing van de taken van werknemers aan hun werk- en levenscyclus en tegemoetkomen aan de behoeften van ouderen zal steeds belangrijker worden om de ouder wordende bevolking langer aan het werk te houden. Betere stimulansen om de effectieve pensioenleeftijd op te trekken, zoals lagere belastingen op arbeid of indirecte loonkosten voor wie langer blijft werken, zouden helpen om tekorten op de Oostenrijkse arbeidsmarkt weg te werken.

De Russische invasie in Oekraïne heeft de kwetsbaarheid van de Oostenrijkse energievoorzieningszekerheid aan het licht gebracht. Hoewel Oostenrijk erin geslaagd is zijn afhankelijkheid van uit Rusland ingevoerd gas enigszins af te bouwen tot 57 % van de totale gasinvoer in 2022 ten opzichte van 80 % in 2021, ligt dit percentage aanzienlijk boven het EU-gemiddelde. Om haar energiebronnen te diversifiëren, heeft de regering financiële stimulansen voor ondernemingen ingevoerd om gas van niet-Russische bronnen in te voeren en heeft zij in 2022 een strategische gasreserve aangelegd. Toch heeft Oostenrijk nog steeds te kampen met aanzienlijke uitdagingen met betrekking tot energiezekerheid. Het land heeft nog steeds geen duidelijk omschreven traject op de korte termijn om zich volledig los te maken van de invoer van Russisch gas. Bovendien blijft er een ongebruikt potentieel in de productie en transmissie van hernieuwbare gassen, zoals waterstof, voornamelijk voor sectoren en regio’s die kwetsbaar zijn voor onderbrekingen van de toevoer.

In 2021 bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in Oostenrijk 37 %, wat aanzienlijk hoger is dan het EU-gemiddelde. Om zijn klimaatdoelstellingen te halen, waaronder klimaatneutraliteit tegen 2040, moet Oostenrijk dit aandeel verder vergroten. De wet uitbreiding hernieuwbare energie uit 2021, een hervorming die in het herstel- en veerkrachtplan was opgenomen, heeft een kader gecreëerd dat zal bijdragen tot de vergroting van het aandeel hernieuwbare energie in het elektriciteitsverbruik. Met de hervorming wordt beoogd om tegen 2030 jaarlijks een elektriciteitscapaciteit van 27 TWh uit hernieuwbare energiebronnen op te wekken, wat zal bijdragen tot de doelstelling van het land om tegen dat jaar 100 % verbruik uit hernieuwbare energiebronnen te halen, tegenover de huidige 81 % in 2020. Een verdere uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen gaat evenwel nog gepaard met een aantal uitdagingen, zoals lange procedures voor ruimtelijke ordening en vergunningen, een complexe verdeling van bevoegdheden tussen de federale en regionale regeringen, en personeelsproblemen bij de administratie. Oostenrijk heeft een eerste stap gezet voor de invoering van een meer gestroomlijnde milieueffectbeoordeling voor hernieuwbare-energieprojecten. Bovendien zou Oostenrijk de ruimtelijke indeling beter kunnen afstemmen op zijn doelstellingen voor de groene transitie, personeelsproblemen kunnen oplossen en meer kunnen investeren in netwerkinfrastructuur zoals opslag, distributie en transmissie. De uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen zou ook gebaat zijn bij de invoering van specifieke versnellingsgebieden voor hernieuwbare energiebronnen (met name voor wind) met bijzonder korte en eenvoudige vergunningsprocedures, en de erkenning van hernieuwbare energie als groot openbaar belang, aansluitend bij de meer ambitieuze doelstellingen voor hernieuwbare energie in het pakket “Fit for 55” en het REPowerEU-plan. Daarnaast zouden bijkomende bronnen van hernieuwbare energie, zoals geothermische energie, verder kunnen worden ontwikkeld.

Het Oostenrijkse aardgasverbruik is tussen augustus 2022 en maart 2023 met 19 % gedaald ten opzichte van het gemiddelde aardgasverbruik in dezelfde periode van de voorgaande vijf jaar, en meer dan de doelstelling voor 15 % vermindering. Oostenrijk zou ernaar kunnen blijven streven de vraag naar aardgas tijdelijk te verlagen tot 31 maart 202424. Bovendien zou het verhogen van de ambities op het gebied van energie-efficiëntie in de bouwsector en de productiesector de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen. In de Oostenrijkse langetermijnstrategie voor renovatie zijn duidelijke mijlpalen voor 2050 vastgesteld en wordt ernaar gestreefd het gebouwenbestand voor 80 % koolstofvrij te maken. In het herstel- en veerkrachtplan wordt er ook naar gestreefd verwarmingsketels op fossiele brandstoffen in de gebouwensector uit te faseren en deze te vervangen door stadsverwarming of verwarmingssystemen op basis van hernieuwbare energie. De Oostenrijkse energie-efficiëntiedoelstellingen voor 2030 zijn evenwel niet ambitieus genoeg om de doelstellingen van het pakket “Fit for 55” en het REPowerEU-plan te halen. Een nieuwe wet op energie-efficiëntie, die in 2023 wordt verwacht en tot doel heeft het eindenergieverbruik tegen 2030 met 18 % te verminderen, zou dit probleem moeten aanpakken. Algemeen zal het voor Oostenrijk essentieel zijn om investeringen in de grondige renovatie van gebouwen te versnellen, fossiele brandstoffen te vervangen door hernieuwbare energiebronnen voor verwarming en het energieverbruik beter te beheren door digitalisering van nutsvoorzieningen (zoals slimme meters en thermostaten). Bovendien is het van cruciaal belang dat het huidige trage ritme waarmee gebouwen worden geïsoleerd, wordt versneld. De tijdige uitvoering van de wet hernieuwbare verwarming, een vlaggenschiphervorming in het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan, is cruciaal om het probleem aan te pakken.

De groene transitie in gang zetten betekent ook dat de emissies in bepaalde sectoren moeten worden verminderd, vooral in vervoer, een sector waar nog aanzienlijke emissiereducties mogelijk zijn. Oostenrijk heeft veel transitgoederenvervoer via de weg door de Alpen. Ondanks een aantal investeringen in duurzaam vervoer in het kader van het Oostenrijkse herstel- en veerkrachtplan, is het cruciaal dat de emissies in de vervoerssector verder worden verminderd en dat tegelijkertijd de vervoersarmoede wordt aangepakt om te komen tot koolstofneutraliteit. Ook de ontwikkeling van aanvullende vervoersoplossingen, zoals het verbinden van de “laatste kilometer” en alternatieven voor autogebruik, is belangrijk, vooral in plattelandsgebieden.

Door tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in sectoren en banen die cruciaal zijn voor de groene transitie, waaronder de productie, de uitrol en het onderhoud van nettonultechnologieën, ontstaan er knelpunten in de transitie naar een koolstofvrije economie. Hoogwaardige onderwijs- en opleidingsstelsels die inspelen op veranderende behoeften op de arbeidsmarkt en gerichte bij- en omscholingsmaatregelen zijn van cruciaal belang om tekorten aan vaardigheden aan te pakken en arbeidsintegratie en -verschuivingen te bevorderen. Om het onbenutte arbeidsaanbod te ontsluiten, moeten deze maatregelen toegankelijk zijn, met name voor personen en in de sectoren en regio’s waarvoor de gevolgen van de groene transitie het grootst zijn. In 2022 werden in Oostenrijk tekorten vastgesteld voor 17 beroepen die specifieke vaardigheden of kennis voor de groene transitie vereisen, waaronder technici in civiele bouwkunde, dakwerkers en werktuigkundig ingenieurs. In het kader van zijn masterplan groene banen heeft Oostenrijk een groen jobplatform opgericht om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in de milieusector op elkaar af te stemmen. De uitvoering van het plan is cruciaal om een tijdige transitie naar de groene economie tot stand te brengen.

In het licht van de beoordeling van de Commissie heeft de Raad het stabiliteitsprogramma 2023 onderzocht en zijn advies25 daarover is in de onderstaande aanbeveling 1 weergegeven.

(41) Aangezien de economieën van de lidstaten van de eurozone in hoge mate met elkaar zijn verweven en zij collectief bijdragen aan de werking van de economische en monetaire unie, heeft de Raad de lidstaten van de eurozone aanbevolen actie te ondernemen, onder meer via hun herstel- en veerkrachtplannen, teneinde i) de houdbaarheid van de schuld in stand te houden en af te zien van generieke steun voor de geaggregeerde vraag in 2023, gerichtere begrotingsmaatregelen te nemen om de impact van de hoge energieprijzen te verlichten en na te denken over passende manieren om de steun af te bouwen naarmate de druk op de energieprijzen afneemt; ii) hoge overheidsinvesteringen te handhaven en particuliere investeringen te bevorderen om de groene en de digitale transitie te ondersteunen; iii) loonontwikkelingen te ondersteunen die het verlies aan koopkracht verzachten en tegelijkertijd tweederonde-effecten op de inflatie beperken, actief arbeidsmarktbeleid verder verbeteren en tekorten aan vaardigheden tegengaan; iv) het ondernemingsklimaat te verbeteren en ervoor te zorgen dat energiesteun aan bedrijven kosteneffectief en tijdelijk is, gericht is op levensvatbare bedrijven en stimulansen voor de groene transitie handhaaft, en v) de macrofinanciële stabiliteit in stand te houden en risico’s te monitoren en tegelijkertijd te blijven werken aan de voltooiing van de bankenunie. Voor Oostenrijk dragen de aanbevelingen 1, 2, 3 en 4 bij tot de uitvoering van de eerste, tweede en derde aanbevelingen voor de eurozone,

2.

BEVEELT AAN dat Oostenrijk in 2023 en 2024 de volgende actie onderneemt:


1. de geldende energiesteunmaatregelen tegen eind 2023 afbouwt door de bijbehorende besparingen te gebruiken om het overheidstekort te verminderen. Als er als gevolg van nieuwe stijgingen van de energieprijzen steunmaatregelen nodig zijn, ervoor zorgen dat die gericht zijn op het beschermen van kwetsbare huishoudens en bedrijven, fiscaal betaalbaar zijn en prikkels voor energiebesparingen behouden.

Zorgen voor een prudent begrotingsbeleid, met name door de nominale stijging van de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven in 2024 te beperken tot niet meer dan 4,6 %.

Nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen in stand houden en zorgen voor de effectieve absorptie van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, met name om de groene en de digitale transitie te stimuleren. Voor de periode na 2024, een begrotingsstrategie op middellange termijn van geleidelijke en duurzame consolidatie blijven voeren, gecombineerd met investeringen en hervormingen die bevorderlijk zijn voor een hogere duurzame groei, om op middellange termijn tot een prudente begrotingspositie te komen.

De toereikendheid en houdbaarheid van de begroting van het stelsel voor langdurige zorg en de houdbaarheid van de begroting van het gezondheidszorgstelsel verzekeren. De budgettaire relaties tussen en verantwoordelijkheden van de verschillende bestuursniveaus vereenvoudigen en rationaliseren en de financierings- en bestedingsbevoegdheden op elkaar afstemmen. De belastingmix verbeteren om inclusieve en duurzame groei te ondersteunen.

2. De uitvoering van zijn herstel- en veerkrachtplan blijven voortzetten en het REPowerEU-hoofdstuk snel afronden om met de uitvoering ervan van start te kunnen gaan. De programma’s van het cohesiebeleid in aanvulling op en in synergie met het herstel- en veerkrachtplan snel uitvoeren.

3. De arbeidsmarktdeelname van vrouwen stimuleren, onder meer door kwaliteitsvolle kinderopvang uit te breiden, en van oudere werknemers, en de arbeidsmarktresultaten verbeteren voor kansarme groepen, zoals laaggeschoolden en mensen met een migrantenachtergrond, onder meer door hun niveau van basisvaardigheden op te krikken.

4. De totale afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen en de bronnen van gasvoorziening diversifiëren om de afhankelijkheid van Rusland aanzienlijk te verminderen. De ontwikkeling van hernieuwbare energie en de nodige infrastructuur hiervoor versnellen, met name door vergunningsprocedures te vereenvoudigen en te voorzien in specifieke versnellingsgebieden. De energie-efficiëntie verbeteren. De emissies verminderen, met name in de vervoerssector. De beleidsinspanningen opvoeren die gericht zijn op het voorzien in en verwerven van de vaardigheden die nodig zijn voor de groene transitie.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

1PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

2Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).

3COM(2022) 780 final.

4COM(2023) 62 final.

5COM(2023) 168 final.

6Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG (PB L 63 van 28.2.2023, blz. 1).

7Mededeling van de Commissie aan de Raad: Richtsnoeren voor het begrotingsbeleid voor 2024, 8 maart 2023, COM(2023) 141 final.

8COM(2022) 583 final.

9Uitvoeringsbesluit van de Raad van 13 juli 2021 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Oostenrijk (ST 10159/2021; doc. ST 10159/2021 ADD 1; doc. ST 10159/2021 COR 1).

10SWD(2023) 620 final.

11Eurostat-Euro Indicators, 47/2023, 21.4.2023

12COM(2023) 631 final, 24.5.2023.

13COM(2023) 141 final, 8.3.2023.

14Aanbeveling van de Raad van 18 juni 2021 met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2021 van Oostenrijk, PB C 304 van 29.7.2021, blz. 93–97.

15De begrotingskoers wordt afgemeten aan de verandering in de primaire uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde), met uitsluiting van COVID-19-gerelateerde tijdelijke noodmaatregelen, maar met inbegrip van uitgaven gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, ten opzichte van de potentiële groei op middellange termijn. Voor meer details zie vakje 1 in de fiscale statistische tabellen.


16Andere nationaal gefinancierde kapitaaluitgaven zullen naar verwachting een expansieve bijdrage van 0,9 procentpunten van het bbp leveren. Deze expansieve bijdrage is voornamelijk toe te schrijven aan de aankoop van een strategische gasreserve van ongeveer 0,8 % van het bbp.

17Het cijfer geeft het niveau weer van de jaarlijkse begrotingskosten van die maatregelen, waaronder lopende ontvangsten en uitgaven en — indien relevant — kapitaaluitgaven.

18Aanbeveling van de Raad van 12 juli 2022 over het nationale hervormingsprogramma van Oostenrijk en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2022 van Oostenrijk, PB C 334 van 1.9.2022, blz. 162.

19Op basis van de voorjaarsprognoses 2023 van de Commissie wordt uitgegaan van een potentiële productiegroei (gemiddelde over 10 jaar) van Oostenrijk, die wordt gebruikt om de begrotingskoers te meten, van 8,6 % nominaal.

20Andere nationaal gefinancierde kapitaaluitgaven zullen naar verwachting een contractieve bijdrage van 0,9 procentpunten van het bbp leveren. Deze contractieve bijdrage is een gevolg van de aankoop van een strategische gasreserve in 2022.

21Zie artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad, waarin ook een aanpassing van meer dan 0,5 % van het bbp wordt geëist voor lidstaten met een overheidsschuld van meer dan 60 % van het bbp, of met meer uitgesproken risico’s inzake de houdbaarheid van de schuld.

22De Commissie was van mening dat Oostenrijk een gemiddelde jaarlijkse stijging in het structurele primaire saldo als aandeel van het bbp van 0,15 procentpunten nodig zou hebben om een aannemelijke schuldvermindering te verzekeren of om ervoor te zorgen dat de overheidsschuld op middellange termijn op een prudent niveau wordt gehouden. Deze raming was gebaseerd op de najaarsprognoses 2022 van de Commissie. Het uitgangspunt voor deze raming was het voorspelde overheidstekort en de voorspelde overheidsschuld voor 2024, waarbij werd uitgegaan van de intrekking van de energiesteunmaatregelen in 2024.

23De netto primaire uitgaven worden gedefinieerd als nationaal gefinancierde uitgaven ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde en met uitzondering van interestuitgaven evenals cyclische werkloosheidsuitgaven.

24Verordening (EU) 2022/1369 van de Raad en Verordening (EU) 2023/706 van de Raad.

25Op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad.

NL NL