Toelichting bij COM(2023)189 - Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG, Richtlijn 1999/37/EG en Richtlijn (EU) 2019/520 wat betreft de CO2-emissieklasse van zware bedrijfsvoertuigen met aanhangwagens

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Richtlijn (EU) 2022/362 van het Europees Parlement en de Raad0 tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad0 behandelde een aantal sociaal-economische en milieuproblemen, waaronder klimaatverandering. De richtlijn maakte het mogelijk om wegenheffingen voor zware bedrijfsvoertuigen en lichte voertuigen te differentiëren op basis van de CO2-uitstoot, zodat vervoerders worden aangemoedigd om efficiëntere voertuigen in te zetten. Toen de richtlijn werd vastgesteld, was er nog geen wettelijk kader voor de certificering van het effect van aanhangwagens op de CO2-uitstoot van combinaties van zware vrachtvoertuigen. Aanhangwagens konden daarom niet in aanmerking worden genomen bij de op de CO2-uitstoot gebaseerde differentiatie van wegenheffingen.

Als gevolg daarvan werd de Commissie in overweging 31 van Richtlijn (EU) 2022/362 verzocht om bij de vaststelling van verlaagde wegenheffingen rekening te houden met het effect van aanhangwagens en opleggers op de CO2-uitstoot van combinaties van zware vrachtvoertuigen, zodra daarvoor wettelijk gecertificeerde waarden beschikbaar waren. Aan de voorwaarde in die overweging werd voldaan door de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1362 van de Commissie0.

Aanhangwagens kunnen de CO2-uitstoot van combinaties van zware vrachtvoertuigen aanzienlijk verminderen. Vraaggestuurde maatregelen om de operationele kosten van energie-efficiëntere aanhangwagens te verminderen, kunnen ervoor zorgen dat dergelijke aanhangwagens sneller worden ingezet. Het doel van dit voorstel is dan ook regels vast te stellen om in systemen waarbij tol wordt geheven op basis van de CO2-uitstoot van voertuigen, rekening te kunnen houden met het effect van aanhangwagens op de CO2-uitstoot van combinaties van zware vrachtvoertuigen.

Daarnaast worden in dit voorstel de bestaande bepalingen van Richtlijn (EU) 2022/362 betreffende de differentiatie van de infrastructuurheffingen en gebruiksrechten voor zware bedrijfsvoertuigen op basis van hun CO2-uitstoot gewijzigd, zodat ze een afspiegeling zijn van de nieuwe structuur van Verordening (EU) 2019/1242, die voortvloeit uit de herziening ervan in het kader van voorstel COM(2023) 88 final0.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit initiatief vult de op de CO2-uitstoot gebaseerde tolheffing aan die is ingevoerd bij Richtlijn (EU) 2022/362, zoals uiteengezet in overweging 31 van die richtlijn.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel vormt een aanvulling op voorstel COM(2023) 88 final voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1242, waarbij het toepassingsgebied van die verordening wordt uitgebreid met het oog op de vaststelling van voorschriften voor fabrikanten van aanhangwagens wat betreft hun nieuwe wagenparken, en is dus van toepassing op de aanbodzijde van het goederenvervoer over de weg. Dit voorstel is van toepassing op de vraagzijde van die sector doordat het de aankoop van efficiëntere aanhangwagens door vervoerders stimuleert. Dit voorstel is ook een afspiegeling van de wijzigingen die bij Richtlijn (EU) 2022/362 zijn aangebracht in Verordening (EU) 2019/1242.

Dit voorstel draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het REPowerEU-plan0 door meer energiebesparingen en betere energie-efficiëntie in het wegvervoer.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor Richtlijn 1999/62/EG wordt gevormd door de artikelen 71 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, tegenwoordig de artikelen 91 en 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Dit voorstel heeft gevolgen voor de bepalingen van de richtlijn met betrekking tot wegenheffingen voor voertuigen, een gebied waarop artikel 91 VWEU van toepassing is.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Op grond van artikel 4, lid 2, punt g), VWEU deelt de Unie de bevoegdheid op het gebied van vervoer met de lidstaten. De bestaande regels kunnen echter alleen door de Unie zelf worden aangepast. De uitbreiding van de EU-regels tot aanhangwagens wordt gerechtvaardigd door de impact van voertuigcombinaties op de klimaatverandering, omdat die voertuigen dezelfde wegeninfrastructuur gebruiken en bijdragen tot de CO2-uitstoot.

Evenredigheid

De voorgestelde maatregelen dragen uitsluitend bij tot de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen, met name een consistente toepassing van de beginselen “de vervuiler betaalt” en “de gebruiker betaalt”. Ze gaan niet verder dan wat nodig is om de doelstelling van de Unie om de uitstoot van broeikasgassen op kosteneffectieve wijze te verminderen, waarbij billijkheid en milieu-integriteit gewaarborgd zijn, te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Aangezien de te wijzigen rechtshandeling een richtlijn is, moet de wijzigingshandeling dezelfde vorm aannemen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Richtlijn (EU) 2022/362 behandelde verschillende problemen in verband met wegenheffing voor zware vrachtvoertuigen. Uit de bijdrage van belanghebbenden aan de evaluatie die tot die richtlijn heeft geleid, is gebleken dat de CO2-uitstoot van het wegvervoer moet worden verlaagd.

Richtlijn (EU) 2022/362 legde gedifferentieerde wegenheffingen voor zware bedrijfsvoertuigen op en voorzag in de mogelijkheid voor de lidstaten om wegenheffingen voor lichte voertuigen te differentiëren op basis van de CO2-uitstoot. Omdat er ten tijde van de vaststelling van Richtlijn (EU) 2022/362 geen wetgevingskader bestond voor de certificering van het effect van aanhangwagens op de CO2-uitstoot van voertuigcombinaties, werd bij de differentiatie van wegenheffingen op zware bedrijfsvoertuigen geen rekening gehouden met het effect van aanhangwagens. Omwille van de consistentie van de regelgeving wordt in overweging 31 van de richtlijn voorgesteld om die lacune op te vullen door bij de differentiatie van wegenheffingen voor zware bedrijfsvoertuigen rekening te houden met het effect van aanhangwagens.

Raadpleging van belanghebbenden

Specifieke belanghebbenden en specialisten werden gericht geraadpleegd. Er vonden negen gesprekken plaats met vertegenwoordigers van de ministeries van Vervoer van de lidstaten, met vervoerders, vertegenwoordigers van autoriteiten die erop toezien dat voertuigen aan de voorschriften voldoen, aanbieders van tolheffingsdiensten, fabrikanten en normalisatie-instellingen.

1.

- Samenvatting van de ontvangen reacties en de manier waarop die zijn meegenomen


De belanghebbenden achtten het technisch haalbaar om bij de differentiatie van wegenheffingen op basis van de CO2-uitstoot rekening te houden met aanhangwagens. Tegelijk wezen ze op mogelijke complicaties in verband met de uitvoering en op de kans op vereenvoudiging en verbetering. Hieronder wordt beschreven hoe de input in het voorstel is meegenomen.

Het ontwerpvoorstel dat met de belanghebbenden werd besproken, bestond uit de berekening van de totale CO2-uitstoot van voertuigcombinaties als het product van de CO2-uitstoot van het motorvoertuig in gram per tonkilometer vermenigvuldigd met de rendementsverhouding van de gekoppelde aanhangwagen. De CO2-emissieklasse van de voertuigcombinatie zou dan worden gedefinieerd overeenkomstig artikel 7 octies bis, lid 2. Zowel de lidstaten als aanbieders van tolheffingsdiensten stelden echter problemen in het proces vast. De ministeries van Vervoer van enkele lidstaten legden de nadruk op mogelijke inconsistenties met de toepassing van Richtlijn (EU) 2022/362. Met name om de op de CO2-uitstoot gebaseerde differentiatie in deze lidstaten toe te passen, wordt in de boordapparatuur0 van het motorvoertuig de CO2-emissieklasse opgeslagen, maar de CO2-uitstoot in gram per tonkilometer hoeft niet te worden opgeslagen. Aanbieders van tolheffingsdiensten wezen erop dat voor een dergelijke berekening de rendementsverhouding van elke aanhangwagen die gewoonlijk aan het motorvoertuig wordt gekoppeld, zou moeten worden opgeslagen in de boordapparatuur. De bestuurder van dat voertuig zou de aanhangwagen die tijdens een bepaalde rit wordt gebruikt, moeten kiezen uit een lijst van aanhangwagens. Voor ondernemingen met een grote vloot aanhangwagens zou die lijst heel uitgebreid kunnen zijn. In het licht daarvan beklemtoonden de aanbieders van tolheffingsdiensten dat de interface van de boordapparatuur eenvoudig moet blijven om het risico van verkeerde interpretaties of fouten door de bestuurder te beperken. Tegelijk deelden de aanbieders van tolheffingsdiensten mee dat er al boordapparatuur met soortgelijke functies bestaat, zoals de mogelijkheid voor een bestuurder om het aantal assen en het gewicht van de voertuigcombinatie te kiezen. Vervoerders maakten een soortgelijke opmerking over het belang van eenvoud en het risico van extra last.

Als antwoord op de bovenstaande punten bevat dit voorstel een nieuwe bijlage bij de richtlijn waarin drie klassen van aanhangwagens worden gedefinieerd op basis van rendementsverhoudingsdrempels. Voor elke klasse wordt bepaald welk effect de aanhangwagen heeft op de CO2-emissieklasse van het motorvoertuig, wat resulteert in de CO2-emissieklasse van de voertuigcombinatie. Door die wijziging is dit voorstel meer in overeenstemming met de lopende invoering van de bij Richtlijn (EU) 2022/362 ingevoerde, op de CO2-uitstoot gebaseerde differentiatie van wegenheffingen. Met name is een berekening zoals opgenomen in het ontwerpvoorstel dat met de belanghebbenden is besproken, niet verplicht en hoeft de CO2-uitstoot van het motorvoertuig in gram per tonkilometer bijgevolg niet in de boordapparatuur te worden opgeslagen. Het is evenmin verplicht om de rendementsverhouding van elke aanhangwagen die gewoonlijk met een motorvoertuig wordt gebruikt, op te slaan in de boordapparatuur van dat motorvoertuig. Bijgevolg zou de bestuurder van een voertuigcombinatie geen waarde uit een lijst van aanhangwagens hoeven te kiezen; in plaats daarvan zou hij de aanhangwagenklasse moeten kiezen, wat zou leiden tot een vereenvoudiging van de interface van de boordapparatuur en van de nieuwe functie.

Om het risico van een verkeerde interpretatie of een fout door de bestuurders te beperken, stelden de aanbieders van toldiensten ook voor om de parameters van aanhangwagens elektronisch aan de boordapparatuur van het motorvoertuig door te geven met behulp van de in de aanhangwagens geïnstalleerde weegapparatuur. Er zijn twee redenen waarom die suggestie niet verder wordt uitgewerkt in dit voorstel. Ten eerste is het gebruik van in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur een van de mogelijkheden die worden beschreven in artikel 10 quinquies van Richtlijn 96/53/EG van de Raad0. Op dit moment heeft geen enkele lidstaat van die mogelijkheid gebruikgemaakt, wat betekent dat dergelijke weegapparatuur niet op grote schaal wordt gebruikt. Ten tweede lieten het CEN en het ETSI, de Europese normalisatie-instellingen die door de Commissie werden geraadpleegd, weten dat communicatie tussen boordapparatuur voor tolheffing en in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur technisch weliswaar mogelijk is, maar niet onder de huidige normen valt en niet door alle op de markt beschikbare apparatuur wordt ondersteund.

De ministeries van Vervoer van de lidstaten hebben bezorgdheid over de handhaving geuit. In dat verband houdt het voorstel een wijziging in van artikel 7 undecies, waardoor een bestuurder of, waar passend, de vervoerder of de aanbieder van de Europese dienst voor elektronische tolheffing een bewijs van de kenmerken van de aanhangwagen moet overleggen aan handhavingsambtenaren. Een mogelijke complicatie in verband met aerodynamische voorzieningen is dat die voorzieningen relatief gemakkelijk van een aanhangwagen kunnen worden verwijderd. Om te waarborgen dat de efficiëntie van aanhangwagens dezelfde is als die van het voertuig waarvoor typegoedkeuring is verleend en dat die efficiëntie niet verschilt als gevolg van wijzigingen in de aerodynamische voorzieningen, zullen aanhangwagens aan de voorzijde een etiket krijgen met een lijst van aerodynamische voorzieningen waarmee ze zijn uitgerust, overeenkomstig bijlage V, aanhangsel 3, punten 1.8 en 1.9, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1362 van de Commissie.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Voor de kwantitatieve beoordeling van de economische, sociale en milieueffecten is de onderstaande effectbeoordeling gebaseerd op analyses van het PRIMES- en het JRC DIONE-model en op de analyses van een externe contractant.

De gegevens van de monitoring van broeikasgasemissies en andere kenmerken van het wagenpark van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen zijn afkomstig van de jaarlijkse monitoringgegevens die door de lidstaten en de fabrikanten zijn gerapporteerd en door het Europees Milieuagentschap (EEA) zijn verzameld in het kader van Verordening (EU) 2018/956.

Effectbeoordeling

Het initiatief wordt ondersteund door de effectbeoordeling in het kader van de herziening van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad0, die na een nieuwe indiening een positief advies van de Raad voor regelgevingstoetsing heeft ontvangen op 6 december 2022. De conclusie van de effectbeoordeling luidt dat de energie-efficiëntie van aanhangwagens een aanzienlijk potentieel voor verbetering biedt en dat dergelijke maatregelen een kostenefficiënte bijdrage zouden leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot van zware bedrijfsvoertuigen. In economisch opzicht variëren de netto economische besparingen tijdens de levensduur van het voertuig vanuit maatschappelijk oogpunt van bijna 11 500 EUR voor koelwagens met koppelstang tot meer dan 42 500 EUR voor een gemiddelde oplegger met gesloten opbouw.

Daarom zal in deze herziening een verplicht streefcijfer worden opgenomen voor de verbetering van de energie-efficiëntie van nieuwe aanhangwagens. Deze maatregel is gericht op fabrikanten en dus aanbodgericht. Een dergelijke aanbodgerichte maatregel zou sterk worden ondersteund door een aanvullende vraaggerichte maatregel, zoals het geval is voor motorvoertuigen. De verlaging van de wegenheffingen en bijgevolg de operationele kosten van voertuigcombinaties met energie-efficiëntere aanhangwagens, heeft gevolgen voor de vraag naar dergelijke voertuigen, aangezien de aankoop van energie-efficiëntere en dus duurdere aanhangwagens wordt aangemoedigd. Die gevolgen zijn ook meegenomen in de kosten-batenanalyse van de herziening van de wetgeving inzake CO2-normen voor zware bedrijfsvoertuigen.

De bij deze handeling voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 1999/62/EG hangen nauw samen met het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1242. Richtlijn 1999/62/EG kan echter alleen door een andere richtlijn worden gewijzigd, zodat twee afzonderlijke handelingen vereist zijn.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De in dit voorstel opgenomen differentiatie van wegenheffingen is alleen van toepassing op efficiëntere aanhangwagens. Dat betekent dat wegenexploitanten, aanbieders van tolheffingsdiensten en tolheffers de relevante informatie van andere aanhangwagens niet hoeven te registreren. De definitie van aanhangwagenklassen is bedoeld om de toepassing voor ondernemingen met een groot aantal aanhangwagens te vereenvoudigen.

Het initiatief zal dankzij de gedifferentieerde heffingen waarschijnlijk een bescheiden positief effect op het concurrentievermogen hebben, waardoor het gebruik van efficiëntere aanhangwagens lichtjes zal stijgen en innovatie wordt gestimuleerd.

Dit initiatief verduidelijkt de bepalingen inzake de verplichting om infrastructuurheffingen en gebruiksrechten te differentiëren op basis van de CO2-uitstoot van motorvoertuigen.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het voorstel bevat specifieke rapportagevereisten voor de lidstaten, onder meer met betrekking tot de differentiatie van infrastructuurheffingen of gebruiksrechten op basis van de milieuprestaties van voertuigen.

Toelichtende stukken

Gezien het toepassingsgebied van het voorstel lijkt het niet gerechtvaardigd of evenredig om toelichtende stukken te verlangen.

Artikelsgewijze toelichting

2.

(a) Het voorstel tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG bevat de volgende elementen:


Artikel 1, lid 1: Artikel 2 – Definities

In punt a) van de definitie van “emissievrij voertuig” wordt de verwijzing naar de definitie van emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig in Verordening (EU) 2019/1242 gewijzigd zodat in de voorgestelde nieuwe definitie uitsluitend wordt verwezen naar emissievrije gemotoriseerde zware bedrijfsvoertuigen en niet naar aanhangwagens. Die wijziging zorgt ervoor dat de betekenis van de huidige definitie behouden blijft en dat de indeling van combinaties van zware bedrijfsvoertuigen in CO2-emissieklasse 5 overeenkomstig artikel 7 octies bis, lid 2, uitsluitend op het motorvoertuig is gebaseerd.

In de definitie van “emissiearm voertuig” wordt punt b) gewijzigd om de desbetreffende groepen voertuigen te specificeren door te verwijzen naar die welke onder krachtens artikel 7 octies bis, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen vallen. Die wijziging zorgt ervoor dat de betekenis van de huidige definitie behouden blijft en is een afspiegeling van de nieuwe voorgestelde structuur van Verordening (EU) 2019/1242. Op basis van het parallel door de Commissie ingediende voorstel zullen in artikel 2, lid 1, van die verordening immers niet langer de subgroepen voertuigen worden gedefinieerd die onder de verordening vallen.

De definitie van “emissiereductietraject” wordt gewijzigd om:

- de terminologie te harmoniseren met de terminologie die wordt gebruikt in het voorgestelde nieuwe punt 5.1 van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1242;

- te verzekeren dat ze na 2030 toepasselijk is op basis van de reductiedoelstellingen voor de CO2-uitstoot die opgenomen zullen worden in Verordening (EU) 2019/1242 (zodra die gewijzigd is overeenkomstig het parallelle voorstel van de Commissie);

- ervoor te zorgen dat de verwijzing naar de referentiewaarden van CO2-emissies van een subgroep van toepassing is zoals gedefinieerd in punt 38;

- het laatste deel, betreffende mogelijke aanpassingen van de referentiewaarden voor CO2-waarden, te verplaatsen naar artikel 7 octies bis, lid 1, om te verzekeren dat alle CO2-emissieklassen op hetzelfde tijdstip van toepassing zijn.

Die wijziging zorgt ervoor dat de betekenis van de huidige definitie en de toepasbaarheid ervan na 2030 behouden blijven.

De definitie van “referentiewaarden van CO2-emissies van een groep voertuigen” wordt gewijzigd om “referentiewaarden van CO2-emissies” te definiëren, die zowel naar subgroepen als groepen voertuigen verwijzen, om in punt a) te verduidelijken dat voertuigen die onder Verordening (EU) 2019/1242 vallen gegroepeerd zijn in subgroepen, en om de desbetreffende groepen voertuigen in punt b) te specificeren door te verwijzen naar die welke onder krachtens artikel 7 octies bis, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen vallen. Die wijziging zorgt ervoor dat de betekenis van de huidige definitie behouden blijft.

De definities van “aanhangwagen” en “oplegger” worden toegevoegd om over die specifieke termen juridische duidelijkheid te verschaffen en om het toepassingsgebied van de desbetreffende bepalingen beter te specificeren.

Artikel 1, lid 2: Artikel 7 octies bis – Differentiatie van heffingen voor zware bedrijfsvoertuigen

In artikel 7 octies bis, lid 1, worden de tweede en de vierde alinea respectievelijk gewijzigd en geschrapt om:

- in de tweede alinea te verwijzen naar de differentiatie van infrastructuurheffingen en gebruiksrechten voor alle CO2-emissieklassen voor alle subgroepen voertuigen die onder Verordening (EU) 2019/1242 vallen, en in die alinea dus de verwijzing op te nemen naar subgroepen die onder het toepassingsgebied zullen vallen zodra de voorgestelde wijzigingen van die verordening in werking treden en die momenteel in de vierde alinea worden vermeld;

- de huidige vierde alinea samen te voegen met de huidige tweede alinea;

- het tijdstip van toepassing van de differentiatie voor subgroepen voertuigen die momenteel onder Verordening (EU) 2019/1242 vallen, te behouden door uitdrukkelijk te verwijzen naar die subgroepen en door 13 mei 2023 te specificeren als het einde van de periode van twee jaar na de bekendmaking van de referentiewaarden van de CO2-emissies in de overeenkomstig artikel 11, lid 1, van die verordening vastgestelde uitvoeringshandeling, namelijk Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/781 van de Commissie0;

- het tijdstip van toepassing te behouden van de differentiatie voor subgroepen voertuigen die onder Verordening (EU) 2019/1242 zullen vallen zodra de wijzigingen van die verordening in werking treden, zoals bepaald in de huidige vierde alinea en in de huidige tweede zin van de derde alinea;

- te waarborgen dat het tijdstip van toepassing van mogelijke aanpassingen van CO2-referentiewaarden overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1242, hetzelfde is voor de emissieklassen 2, 3 en 4, zoals bepaald in de huidige definitie van “emissiereductietraject”, rekening houdend met de voorgestelde wijzigingen van artikel 11, lid 2.

3.

In lid 1 wordt de derde alinea gewijzigd om:


- de desbetreffende groepen voertuigen te specificeren door te verwijzen naar die welke onder krachtens artikel 7 octies bis, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen vallen;

- het tijdstip van toepassing te behouden van de referentiewaarden van de CO2-emissies van subgroepen voertuigen die onder Verordening (EU) 2019/1242 zullen vallen zodra de wijzigingen van die verordening in werking treden;

- te verduidelijken dat, na de uitbreiding van het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2019/1242 tot andere zware bedrijfsvoertuigen, de differentiatie van toepassing is op alle CO2-emissieklassen.

Lid 7 wordt gewijzigd om de desbetreffende subgroepen voertuigen te behouden door expliciet te verwijzen naar de subgroepen voertuigen die momenteel onder Verordening (EU) 2019/1242 vallen.

Artikel 1, lid 3: Artikel 7 octies quater – Effect van aanhangwagens op de vaststelling van de verlaging van de wegenheffingen

In het nieuwe artikel 7 octies quater worden de modaliteiten gespecificeerd voor het bepalen van de differentiatie van wegenheffingen op voertuigcombinaties op basis van het effect van aanhangwagens op de CO2-uitstoot van combinaties van zware vrachtvoertuigen. De differentiatie is gebaseerd op de rendementsverhouding van aanhangwagens, zoals gespecificeerd in bijlage VIII. Deze bepaling moet het gebruik van efficiëntere aanhangwagens stimuleren. In dit artikel wordt de bevoegdheid van de Commissie omschreven om drempelwaarden voor de efficiëntie van aanhangwagens en een methode voor oudere aanhangwagens, waaraan geen rendementsverhouding is toegekend, vast te stellen.

Artikel 1, lid 4: Artikel 7 undecies – Inning en betaling van tolgelden en gebruiksrechten

Alinea 2 bis wordt gewijzigd om ervoor te zorgen dat alle mogelijke heffingselementen op samenhangende wijze worden geïnd en betaald.

Artikel 1, lid 5: Artikel 9 quinquies – Bevoegdheid van de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen

Artikel 9 quinquies wordt gewijzigd om de nieuwe bijlage VIII te wijzigen teneinde de rendementsverhoudingsdrempels vast te stellen of ze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Artikel 1, lid 6: Artikel 11 – Rapportage

Het bestaande lid 2, punt c), wordt gewijzigd om er informatie over artikel 7 octies quater in op te nemen.

Artikel 1, lid 7

De nieuwe bijlage VIII wordt gekoppeld aan het voorgestelde artikel 7 octies quater betreffende de vaststelling van de differentiatie van wegenheffingen voor voertuigcombinaties.

(b) Het voorstel tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/5200 bevat het volgende element:

Artikel 2

Bijlage I wordt gewijzigd om informatie over aanhangwagens toe te voegen teneinde grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over niet-betaling van wegentol in de Unie te vergemakkelijken.

(c) Het voorstel tot wijziging van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad0 bevat het volgende element:

Artikel 3

Bijlage I wordt gewijzigd om de lidstaten de mogelijkheid te bieden de rendementsverhouding van aanhangwagens en hun aanhangwagenklasse toe te voegen aan het kentekenbewijs van het voertuig.