Toelichting bij COM(2023)241 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel maakt deel uit van een pakket en strekt tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten1 (het correctieve deel van het stabiliteits- en groeipact). Het gaat vergezeld van een voorstel tot vervanging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid2 (het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact) en van een voorstel tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten3. Het pakket is derhalve gericht op hervorming van het begrotingskader van de EU.

Om lering te trekken uit de wereldwijde financiële crisis en de staatsschuldencrisis in de eurozone, en in het kader van het zogenoemde “sixpack”, werd in 2011 Verordening (EG) nr. 1466/97 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1175/20114, werd Verordening (EG) nr. 1467/97 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1177/20115 en werd Richtlijn 2011/85/EU vastgesteld.

In artikel 17 bis van Verordening nr. 1467/97 is een herzieningsclausule opgenomen die inhoudt dat de Commissie elke vijf jaar een verslag over de toepassing van de verordening publiceert om het volgende te beoordelen: i) de doeltreffendheid van de verordening; ii) de vooruitgang die is geboekt bij het waarborgen van een nauwere coördinatie van het economische beleid en de aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten overeenkomstig het VWEU, in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot wijziging van de verordening. De Commissie heeft de verordening geëvalueerd tijdens de evaluatie van het EU-kader voor economische governance waarmee in februari 2020 een aanvang is gemaakt6.

Met het oog op de evaluatie van het EU-kader voor economische governance vond een uitgebreide raadpleging plaats van uiteenlopende belanghebbenden (instellingen van de EU, burgers, nationale regeringen en parlementen, sociale partners, niet-gouvernementele organisaties en wetenschappers). Bij de evaluatie kwam een aantal sterke punten van het kader naar voren, maar ook een reeks tekortkomingen, waaronder met name een toegenomen complexiteit, de noodzaak om hoge schulden doeltreffender aan te pakken en buffers te vormen om in de toekomst klappen op te vangen, en de noodzaak om een aantal instrumenten en procedures te herzien om lering te trekken uit de beleidsreactie op recente economische schokken, waaronder de wisselwerking tussen hervormingen en investeringen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht. Het voorgestelde pakket, waar dit voorstel deel van uitmaakt, is bedoeld om deze tekortkomingen aan te pakken en deze lessen te verwerken.

In haar mededeling van 9 november 2022 beschreef de Commissie haar leidraad voor een hervorming van het EU-kader voor economische governance7, gericht op het waarborgen van de houdbaarheid van de schuld en het bevorderen van duurzame en inclusieve groei in alle lidstaten. De leidraad gaat uit van een grotere nationale verantwoordelijkheid, een vereenvoudigd kader en meer gerichtheid op de middellange termijn, in combinatie met een sterkere en coherentere handhaving. In deze leidraad waren ook reacties verwerkt die naar voren waren gekomen tijdens de openbare raadpleging van oktober 2021, waarbij andere instellingen van de EU en alle belangrijke belanghebbenden waren uitgenodigd om hun mening over dit onderwerp te geven8.

Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van het kader voor economische governance en de openbare raadpleging van oktober 2021, en ook van de leidraad uit de mededeling van 9 november 2022 is het pakket waar dit wetgevingsvoorstel deel van uitmaakt bedoeld om het EU-governancekader eenvoudiger, transparanter en doeltreffender te maken, met meer nationale verantwoordelijkheid en een betere handhaving, en tegelijkertijd ruimte te maken voor hervormingen en investeringen, en om hoge schuldquotes van overheden op realistische, geleidelijke en houdbare wijze te verlagen. Zo moet het hervormde kader binnen het Europees Semester bijdragen aan de opbouw van de groene, digitale en veerkrachtige economie van de toekomst en tegelijkertijd de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in alle lidstaten waarborgen. Een sterkere handhaving achteraf is de noodzakelijke tegenhanger van een op risico’s gebaseerd toezichtskader dat de lidstaten meer ruimte biedt om hun aanpassingstrajecten vast te stellen.

Aanleiding voor de hervormingsvoorstellen zijn dus de opgelopen schuldquotes van overheden en de grotere verschillen ertussen, de noodzaak om veel te blijven investeren in een eerlijke dubbele transitie (groen en digitaal), de noodzaak om energiezekerheid, een open strategische autonomie en sociale en economische veerkracht te waarborgen, en de behoefte aan een strategisch kompas voor veiligheid en defensie.

Met name nu de huidige benchmark voor schuldvermindering van artikel 2, lid 1, van Verordening nr. 1467/97 voor lidstaten met een schuldquote boven de referentiewaarde van 60 % van het bruto binnenlands product (bbp) (de zogenoemde 1/20e-regel) onder de huidige omstandigheden van hoge tekorten en schuldquotes na de COVID-pandemie waarschijnlijk te snel een te grote begrotingsinspanning zou vergen, met zeer negatieve effecten op de groei en dus op de houdbaarheid van de schuld zelf, wordt voorgesteld om over te stappen op een meer op risico’s gebaseerd toezichtskader, waarin houdbaarheid van de schuld centraal staat en meer onderscheid tussen de lidstaten wordt gemaakt door rekening te houden met de omvang van hun schuldproblemen, en tegelijkertijd wordt vastgehouden aan een transparant en gemeenschappelijk EU-kader dat strookt met de referentiewaarden van 3 % en 60 % van het bbp uit het aan de Verdragen gehechte Protocol 12 betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

De regels voor het instellen en beëindigen van een procedure bij buitensporige tekorten (PBT) wegens overschrijding van de referentiewaarde van 3 % van het bbp (de “tekortgerelateerde PBT”) blijven, enkele aanpassingen daargelaten, ongewijzigd, om de verenigbaarheid met de PBT wegens overschrijding van het schuldcriterium te waarborgen, om de rol van onafhankelijke begrotingsinstellingen te erkennen en om gevallen van ernstige economische neergang in de Unie of de eurozone als geheel te verduidelijken. Dit is een vast onderdeel van het begrotingstoezicht in de EU, waarmee het begrotingsbeleid doeltreffend is beïnvloed en dat door zijn eenvoud goed wordt begrepen door beleidsmakers en het grote publiek.

De regels voor zowel het instellen als het beëindigen van een PBT bij overschrijdingen van het schuldcriterium (de “schuldgerelateerde PBT”) worden aangescherpt. Deze procedure richt zich op afwijkingen door lidstaten met een schuld boven de 60 % van het bbp van het begrotingstraject waartoe de lidstaat zichzelf heeft verplicht en dat door de Raad is bekrachtigd in het kader van de voorgestelde verordening ter vervanging van het preventieve deel van het stabiliteits- en groeipact (SGP).

Substantiële schuldproblemen, vastgesteld volgens de meest recente Debt Sustainability Monitor, moeten worden gezien als een belangrijke reden om in de regel een PBT in te stellen. Het PBT-traject is in beginsel het traject dat oorspronkelijk door de Raad is bekrachtigd. Als dit oorspronkelijke traject vanwege objectieve omstandigheden niet langer haalbaar is, kan de Commissie de Raad in het kader van de PBT een aangepast traject voorstellen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel maakt deel uit van een breder pakket voorstellen naar aanleiding van de leidraad van de Commissie van 9 november 2022 voor een hervorming van het EU-kader voor economische governance. In dit pakket is ook een voorstel opgenomen voor een verordening die in de plaats komt van het preventieve deel van het SGP, en een voorstel tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU van de Raad. Met het pakket wordt de totstandkoming beoogd van een hervormd kader, dat uitgaat van de middellange termijn en nationale verantwoordelijkheid en gericht is op een geloofwaardige en substantiële verlaging van hoge schuldniveaus en bevordering van duurzame en inclusieve groei. In het hervormde kader voor economische governance blijven aldus de wezenlijke doelstellingen van begrotingsdiscipline en bevordering van groei uit het SGP en zijn grondvesten uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehandhaafd.

Door te streven naar gezonde en houdbare overheidsfinanciën en bevordering van groei, voldoet het hervormde kader tegelijkertijd ook aan de belangrijkste doelstellingen van het begrotingspact, dat titel III vormt van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie (VSCB)9. Bovendien blijft in andere delen van de voorgestelde wetgeving de essentie van het begrotingspact behouden. Met zijn focus op de middellange termijn en oog voor landspecifieke schuldproblemen is het voorstel voor een verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP deels een afspiegeling van de eis uit het begrotingspact dat convergentie naar middellangetermijnposities moet worden voorgesteld met inachtneming van de landspecifieke houdbaarheidsrisico’s (artikel 3, lid 1, punt c), VSCB. Hoewel in het begrotingspact de nadruk op het structurele saldo wordt gelegd, vereist het ook een analyse van de uitgaven exclusief discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde voor de algehele beoordeling van de naleving (artikel 3, lid 1, punt b), VSCB), en deze analyse is ook terug te vinden in het voorstel voor een verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP. In het begrotingspact worden enkel in uitzonderlijke omstandigheden tijdelijke afwijkingen toegestaan van de middellangetermijndoelstelling of van het aanpassingstraject in die richting (artikel 3, lid 1, punt c), VSCB), zoals beoogd in het voorstel voor een verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP. Voor het geval dat significante afwijkingen van de middellangetermijndoelstelling of van het aanpassingstraject in die richting worden vastgesteld, wordt in het begrotingspact bepaald dat maatregelen moeten worden genomen om de afwijkingen binnen een welbepaalde termijn te corrigeren (artikel 3, lid 1, punt e), VSCB). In dezelfde geest wordt in het hervormde kader voorgeschreven dat afwijkingen van het door de Raad vastgestelde netto-uitgaventraject worden gecorrigeerd. Wanneer afwijkingen tot een tekort van meer dan 3 % van het bbp leiden, kan tegen de lidstaat bovendien de buitensporigtekortprocedure worden ingesteld. Voor een lidstaat met een schuld van meer dan 60 % van het bbp wordt de schuldgerelateerde PBT versterkt: deze wordt dan met name gericht op afwijkingen van het netto-uitgaventraject en komt in de plaats van de 1/20e-regel, die van sommige lidstaten een te grote begrotingsinspanning vergt. In het begrotingspact wordt het toezicht op de naleving van dat pact opgedragen aan de onafhankelijke nationale begrotingsinstellingen, en de bepalingen over de taak en de onafhankelijkheid van die toezichthoudende instellingen, die nader moesten worden uitgewerkt in door de Commissie10 uit hoofde van artikel 3, lid 2, VSCB, voorgestelde gemeenschappelijke beginselen, zijn nu volledig verwerkt in het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2011/85. In het begrotingspact wordt bepaald dat de Commissie en de Raad een rol vervullen bij de uitvoering (artikel 5, VSCB), en dat is ook opgenomen in het huidige voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad.

De overeenkomsten tussen het begrotingspact en het hervormde kader voor economische governance vloeien ook voort uit de integratie van het begrotingspact in de nationale rechtsordes. De meeste verdragsluitende partijen hebben de bepalingen van het VSCB in intern recht omgezet door een rechtstreekse koppeling met de desbetreffende wetgeving van de EU op te nemen11. Dit geldt voor de middellangetermijndoelstelling en het convergentietraject, maar ook voor de beoordeling van een significante afwijking of voor bepalingen die vereisen dat de door de Raad vastgestelde aanbevelingen moeten worden opgevolgd (alle afkomstig uit Verordening nr. 1466/97).

Gezien deze overeenkomsten kan worden gemeend dat met het voorgestelde hervormde kader voor economische governance de inhoud van de begrotingsbepalingen van het VSCB overeenkomstig artikel 16 van het VSCB wordt geïntegreerd in het rechtskader van de EU.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel maakt deel uit van een pakket dat is bedoeld om te komen tot een op risico’s gebaseerd gemeenschappelijk EU-toezichtskader waarin een onderscheid tussen de lidstaten wordt gemaakt op basis van de omvang van hun schuldproblemen. Het strekt tot herziening van het begrotingskader van de EU en integreert begrotings-, hervormings-, en investeringsdoelstellingen in één enkel allesomvattend structureel begrotingsplan voor de middellange termijn dat de hoeksteen van het nieuwe kader zal vormen. In het plan worden alle hervormingen en investeringsverplichtingen van lidstaten opgenomen voor de problemen die zijn aangetroffen in het kader van het Europees Semester, waaronder de landspecifieke aanbevelingen. Een aantal van deze hervormings- en investeringsverplichtingen maken een verlenging van de termijn voor begrotingsaanpassingen mogelijk, mits zij voldoen aan bepaalde criteria en bijvoorbeeld groei bevorderen (en bijvoorbeeld gericht zijn op het aanpakken van de vergrijzing van de bevolking, het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt en het vergroten van het arbeidsaanbod, het stimuleren van innovatie en het versterken van vaardigheden, het verbeteren van het ondernemingsklimaat12, het opheffen van belemmeringen voor de eengemaakte markt en het verminderen van strategische afhankelijkheid), de houdbaarheid van begrotingen waarborgen en verenigbaar zijn met gemeenschappelijke prioriteiten van de Unie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor dit instrument en de gewijzigde verordening is de tweede alinea van artikel 126, lid 14, VWEU.

Subsidiariteit

Het correctieve deel van het SGP is bedoeld ter voorkoming van ernstige fouten in het begrotingsbeleid die een bedreiging kunnen vormen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de EMU in gevaar kunnen brengen. Dit vertaalt zich in de verdragsverplichting voor lidstaten om buitensporige overheidstekorten te voorkomen, die worden uitgedrukt in een numerieke drempel voor het tekort (3 % van het bbp) en de schuld (60 % van het bbp of voldoende in die richting afnemend). De procedure bij buitensporige tekorten waarmee uitvoering wordt gegeven aan het verbod op buitensporige tekorten, voorziet in een reeks stappen, die, voor landen in de eurozone, uiteindelijk ook tot het opleggen van financiële sancties kunnen leiden. De buitensporigtekortprocedure is regelmatig in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen ingesteld en heeft daarmee bijgedragen aan het verankeren van de verwachtingen voor een ordelijke oplossing.

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het doel ervan, te weten de eenvormige naleving van de begrotingsdiscipline zoals vereist in het VWEU, kan door de lidstaten niet voldoende worden verwezenlijkt en kan beter op het niveau van de Unie worden bereikt.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het gaat niet verder dan wat nodig is om de met het instrument beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

De voorstellen strekken tot wijziging van een verordening van de Raad en hebben derhalve de vorm van een voorstel voor een verordening van de Raad.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

In februari 20201 en oktober 20212 werden evaluaties achteraf gepubliceerd van het EU-kader voor economische governance.

Raadpleging van belanghebbenden

1.

Er hebben uitgebreide raadplegingen van belanghebbenden plaatsgevonden. Deze bestonden uit het volgende:


- Een onlineraadpleging om de meningen van belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld en burgers te peilen. Een samenvattend verslag met de uitkomsten van deze raadpleging is in maart 2022 gepubliceerd3.

- Met de lidstaten zijn uitvoerige thematische discussies gevoerd in de Raad (ECOFIN), de Eurogroep, het Economisch en Financieel Comité en het Comité voor de economische politiek.

De uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de Mededeling van de Commissie over een leidraad voor een hervorming van het EU-kader voor economische governance van 9 november 20224 en in dit voorstel.

2.

Na de vaststelling van de mededeling van 9 november 2022 vonden in de Raad en met het Europees Parlement nadere gesprekken met de lidstaten plaats, waarmee in dit voorstel rekening is gehouden:


- Het Europees Parlement stelde op 15 maart 2023 zijn jaarlijkse verslagen over het Europees Semester vast, waarin ook uitgebreid aandacht werd geschonken aan de hervorming van het EU-kader voor economische governance en de toekomst van het Europees Semester.

- De Raad (ECOFIN) heeft op 14 maart 2023 over de leidraad van de Commissie voor de hervorming van de economische governance conclusies aangenomen die door de Europese Raad van 23-24 maart 2023 werden bekrachtigd.


Effectbeoordeling

Voor het voorstel behoefde geen effectbeoordeling te worden opgesteld omdat i) opties ontbreken aangezien het EU-begrotingskader de grenzen van de herziening bepaalt en ii) in gerichte wijzigingen voorziet die iii) niet leiden tot meer rapportageverplichtingen voor lidstaten en iv) zijn onderbouwd met recent onderzoek (werkdocument van de diensten van de Commissie en mededelingen van de commissie uit de periode 2020-2022).

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Indien de Raad boetes aan lidstaten oplegt, zullen de desbetreffende opbrengsten als overige inkomsten naar de EU-begroting vloeien. Daartoe zal ook een wijziging van artikel 21, lid 2, van het Financieel Reglement noodzakelijk zijn1.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

In de gewijzigde verordening is een herzieningsclausule opgenomen die inhoudt dat de Commissie elke vijf jaar een verslag publiceert over de toepassing van de verordening. In dit verslag wordt het volgende geëvalueerd: i) de doeltreffendheid van de verordening; ii) de vooruitgang die is geboekt bij het waarborgen van een nauwere coördinatie van het economische beleid en de aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten overeenkomstig het VWEU.

6. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 van het voorstel bevat de voorgestelde wijzigingen van Verordening nr. 1467/97.

In lid 1 worden nieuwe definities aan artikel 1 van Verordening nr. 1467/97 toegevoegd die aansluiten bij de voorgestelde verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP. Daarbij wordt de formulering van artikel 2 over ongewone gebeurtenissen gewijzigd in uitzonderlijke omstandigheden en worden verwijzingen toegevoegd naar de voorgestelde verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP. Dit artikel wijzigt de toepassing van het schuldcriterium uit het Verdrag, waarbij de “1/20e-regel” komt te vervallen en de nadruk komt te liggen op de nakoming van het netto-uitgaventraject dat door de Raad wordt vastgesteld krachtens de voorgestelde verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP. Daarbij komt de verwijzing naar een kwantitatieve omschrijving van een ernstige economische neergang te vervallen en wordt in plaats daarvan verwezen naar de voorgestelde verordening tot vervanging van het preventieve deel van het SGP. Dit artikel stroomlijnt de lijst van factoren die relevant zijn voor een beslissing over het bestaan van een buitensporig tekort. De omvang van de schuldproblemen van een lidstaat wordt een belangrijke factor bij het opstellen van een verslag uit hoofde van artikel 126, lid 3, VWEU. Meer in het bijzonder moeten volgens de meest recente Debt Sustainability Monitor vastgestelde substantiële schuldproblemen worden gezien als een belangrijke reden om in de regel een PBT in te stellen. In geval van een ernstige economische neergang kunnen de Commissie en de Raad bij hun beoordeling besluiten om niet te concluderen dat er een buitensporig tekort bestaat en daarmee aansluiten bij de benadering die tijdens de COVID-19-crisis werd gehanteerd voor de toepassing van de algemene ontsnappingsclausule. Tot slot worden de bepalingen over de invoering van pensioenstelsels met meerdere pijlers geschrapt.

Lid 2 voorziet in het openbaar maken van het advies van het Economisch en Financieel Comité uit hoofde van artikel 126, lid 4, VWEU en van besluiten en aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 126, lid 6 en 7, VWEU. Het bevat de vereisten voor het correctieve netto-uitgaventraject dat wordt bepaald in een krachtens artikel 126, lid 7, VWEU vastgestelde aanbeveling van de Raad om het tekort onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp te houden of te brengen en te handhaven en om de schuld in een plausibel neerwaarts traject te brengen of op een prudent niveau te houden. Voor de jaren waarin het algemene overheidstekort de referentiewaarde naar verwachting zal overschrijden, wordt als benchmark een jaarlijkse minimumaanpassing van ten minste 0,5 % van het bbp gehandhaafd. Het voegt voor lidstaten een verplichting toe om in hun verslag over de effectiviteit van het gegeven gevolg het advies van hun onafhankelijke begrotingsinstelling op te nemen. Tot slot wordt er bepaald dat de Commissie de correctietermijn mag verlengen in geval van uitzonderlijke omstandigheden en van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel.

In lid 3 worden de bepalingen over mogelijke openbaarmaking van de aanbevelingen van de Raad uit hoofde van artikel 126, lid 7, VWEU geschrapt omdat deze openbaarmaking ingevolge lid 2 automatisch plaatsvindt. Toegevoegd wordt dat besluiten van de overheid niet alleen openbaar worden aangekondigd maar ook voldoende uitvoerig moeten zijn om te worden opgenomen in de beoordeling van de effectiviteit van het gegeven gevolg.

Lid 4 bevat de vereisten voor het correctieve netto-uitgaventraject dat wordt bepaald in een krachtens artikel 126, lid 9, VWEU vastgesteld besluit van de Raad met de aanmaning om het tekort onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp te houden of te brengen en te handhaven en om de schuld in een plausibel neerwaarts traject te brengen of op een prudent niveau te houden. Voor de jaren waarin het algemene overheidstekort de referentiewaarde naar verwachting zal overschrijden, wordt als benchmark een jaarlijkse minimumaanpassing van ten minste 0,5 % van het bbp gehandhaafd. Tevens wordt er bepaald dat de Commissie de correctietermijn mag verlengen in geval van uitzonderlijke omstandigheden en van een ernstige economische neergang in de eurozone of in de Unie als geheel.

In lid 5 wordt toegevoegd dat besluiten van de overheid niet alleen openbaar moeten worden aangekondigd maar ook voldoende uitvoerig moeten zijn om te worden opgenomen in de beoordeling van de effectiviteit van het gevolg dat is gegeven aan een aanmaning van de Raad krachtens artikel 126, lid 9, VWEU.

In lid 6 worden de voorwaarden toegevoegd waaronder de Raad de procedure bij buitensporige tekorten krachtens artikel 126, lid 12, VWEU intrekt. In het huidige begrotingskader zijn die voorwaarden alleen opgenomen in een gedragscode.

Lid 7 en 8 completeren de bestaande verwijzingen naar de toepasselijke artikelen van het VWEU.

In lid 9 wordt bepaald dat bij de missies van de Commissie naar lidstaten ook contacten mogelijk zijn met andere relevante belanghebbenden dan de nationale instanties, waaronder onafhankelijke begrotingsinstellingen. Tevens wordt de Commissie in dit lid verplicht om speciale toezichtsmissies uit te voeren naar lidstaten waaraan door de Raad krachtens artikel 126, lid 9, VWEU een aanmaning is gericht, en wordt er bepaald dat de Commissie in dat verband en op uitnodiging van het parlement van de betrokken lidstaat haar beoordeling van de economische en begrotingssituatie in de lidstaat kan presenteren.

In lid 10 wordt het minimumbedrag voor boetes geschrapt en wordt bepaald dat zij elke zes maanden oplopen, tot een effectief gevolg is gegeven, met een maximum van 0,5 % van het bbp.

Lid 11 completeert de bestaande verwijzingen naar de toepasselijke artikelen van het VWEU.

In lid 12 wordt het artikel geschrapt dat de opbrengsten van boetes ten goede laat komen aan de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit. De opbrengsten van eventueel opgelegde boetes vloeien als overige inkomsten naar de begroting van de EU. Daartoe zal ook een wijziging van artikel 21, lid 2, van het Financieel Reglement noodzakelijk zijn. In lid 12 worden voorts bepalingen over het Verenigd Koninkrijk geschrapt naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.

In lid 13 wordt de herzieningsclausule geschrapt.

In lid 14 worden overgangsbepalingen toegevoegd.

In lid 15 wordt de bijlage met bepalingen over het Verenigd Koninkrijk geschrapt.


Artikel 2 regelt de inwerkingtreding en de toepasselijkheid van de wijzigingsverordening.