Toelichting bij COM(2022)701 - Wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de btw-regels voor het digitale tijdperk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL


Motivering en doel van het voorstel

De belasting over de toegevoegde waarde (btw) is een grote bron van inkomsten voor alle EU-lidstaten 1 . De btw is ook een belangrijke bron van financiering voor de EU-begroting, aangezien 0,3 % van de door de lidstaten geïnde btw als eigen middelen aan de EU wordt overgedragen; samen vertegenwoordigt dit bedrag 12 % van de totale EU-begroting. Ondanks het cruciale belang van de btw voor het begrotingsbeleid draait het btw-stelsel stroef doordat de inning en de controle van de belasting niet optimaal verlopen. Het stelsel leidt ook tot buitensporige lasten en nalevingskosten.

Het verlies aan inkomsten (de zogenaamde “btw-kloof” 2 ) is tekenend voor de problemen die door de suboptimale btw-inning en -controle worden veroorzaakt. Een groot deel van dit verlies, dat voor 2020 in totaal op 93 miljard EUR wordt geraamd, is toe te schrijven aan intracommunautaire ploffraude 3 . De btw-kloof omvat ook het inkomstenverlies door binnenlandse btw-fraude en -ontduiking, btw-ontwijking, faillissementen en insolventie, alsook verkeerde berekeningen en vergissingen van de autoriteiten. Het btw-stelsel is niet alleen fraudegevoelig, ook de lasten en complexiteit die het met zich meebrengt voor bedrijven, zijn steeds groter geworden. Met name de dertig jaar oude btw-regels voor grensoverschrijdende handel hebben geen gelijke tred gehouden met het zakendoen in het digitale tijdperk, waardoor moet worden nagedacht over de wijze waarop technologie kan worden gebruikt om de administratieve lasten en de daarmee samenhangende kosten voor bedrijven te verminderen en tegelijkertijd belastingfraude te bestrijden.

Daarom heeft de Commissie in haar actieplan van 2020 voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie 4 het wetgevingspakket “Btw-regels in het digitale tijdperk” aangekondigd, dat zij ook in haar werkprogramma 5 voor 2022 heeft opgenomen. Dit voorstel maakt deel uit van dit pakket, samen met een voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010 wat betreft de voor het digitale tijdperk noodzakelijke regelingen voor administratieve samenwerking op het gebied van de btw 6 , en het voorstel voor een uitvoeringsverordening van de Raad tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad wat betreft informatievereisten voor bepaalde btw-regelingen 7 .

Na de aankondiging van het fiscale actieplan van de Commissie verklaarde de Raad dat hij “het voorstel van de Commissie om de EU-regels inzake de belasting over de toegevoegde waarde (btw) te verduidelijken, vereenvoudigen en moderniseren” steunt, en dat hij “ingenomen [is] met het door de Commissie aangekondigde initiatief om de rapportageverplichtingen voor grensoverschrijdende transacties [...] te moderniseren (...) en met het voornemen van de Commissie om na te gaan of het btw-kader moet worden aangepast aan de platformeconomie” 8 . In zijn resoluties steunt het Europees Parlement doorgaans initiatieven om btw-fraude te bestrijden 9 . Voor dit initiatief sprak het zijn uitdrukkelijke steun uit met de verklaring dat het “[uit]kijkt naar het wetgevingsvoorstel voor de modernisering van de btw-rapportageverplichtingen” 10 . Meer recentelijk heeft het Europees Parlement een resolutie 11 aangenomen waarin het wijst op het potentieel van gegevens en digitale hulpmiddelen om de administratieve rompslomp te verminderen en diverse verplichtingen van de belastingbetaler te vereenvoudigen, met name op het gebied van btw-aangiften en overzichtslijsten (...), en zich ingenomen toont met het voorstel van de Commissie om de btw-voorschriften te moderniseren, te vereenvoudigen en te harmoniseren door gebruik te maken van op transacties gebaseerde realtimerapportage en e-facturering. Het Parlement onderstreept in deze resolutie ook dat de diversiteit van de belastingvoorschriften van de lidstaten een lastige uitdaging vormt, en toont zich ingenomen met het éénloketsysteem (OSS) van de Unie, waarvan het de werkingssfeer tot andere diensten uitgebreid wil zien worden.

Dit pakket heeft drie belangrijke doelstellingen:

de btw-rapportageverplichtingen 12 moderniseren door de invoering van digitale rapportagevereisten, waardoor de gegevens die belastingplichtigen over elke transactie in een elektronisch formaat aan de belastingautoriteiten moeten verstrekken, worden gestandaardiseerd. Tegelijkertijd zal het gebruik van e-facturering voor grensoverschrijdende transacties verplicht worden;

de uitdagingen van de platformeconomie 13 aanpakken door de btw-regels die op de platformeconomie van toepassing zijn, te actualiseren om een oplossing te bieden voor het probleem van de ongelijke behandeling, door de regels inzake de plaats van dienst die op deze transacties van toepassing zijn, te verduidelijken en door platforms een grotere rol te geven bij de inning van de btw wanneer zij de kortetermijnverhuur van accommodatie of personenvervoersdiensten faciliteren; en

vermijden dat bedrijven zich in de EU meermaals voor de btw moeten registreren en ervoor zorgen dat het instrument dat is geïmplementeerd voor de aangifte en de betaling van de btw die verschuldigd is over afstandsverkopen van goederen 14 , beter functioneert door te voorzien in één btw-registratie (Single VAT Registration, kortweg SVR). Dit komt neer op een verbetering en uitbreiding van het bestaande éénloketsysteem (OSS) en éénloketsysteem voor invoer (IOSS) en van de verleggingsregeling, teneinde de gevallen waarin een belastingplichtige zich in een andere lidstaat moet registreren, zoveel mogelijk te beperken.

Btw-rapportage en digitale rapportagevereisten (DRR’s)

De btw-richtlijn dateert van de jaren ‘70; de standaardrapportagevereisten zijn dan ook niet digitaal. De wereldwijde trend toont echter een verschuiving van traditionele btw-naleving naar het realtime delen van op transacties gebaseerde gegevens met belastingdiensten, vaak op basis van e-facturering. De btw-richtlijn 15 vormt een aanzienlijke barrière voor digitalisering, omdat de lidstaten een derogatie moeten krijgen om DRR’s te kunnen vaststellen op basis van verplichte e-factureringsvereisten.

Toch hebben verschillende lidstaten al, met name door middel van dergelijke derogaties, diverse DRR’s ingevoerd, waardoor de belastingautoriteiten op transactiebasis informatie verkrijgen. Deze maatregelen hebben ertoe bijgedragen dat meer btw werd geïnd, dankzij de verbetering van de belastingcontrole en het afschrikkende effect op niet-naleving. De hiermee samenhangende stijging van de btw-inkomsten van 2014 tot 2019 wordt geraamd op tussen 19 miljard EUR en 28 miljard EUR in de lidstaten die in deze periode DRR’s hebben ingevoerd, wat neerkomt op een jaarlijkse stijging van de btw-inkomsten tussen 2,6 % en 3,5 % 16 .

De btw-richtlijn laat de lidstaten een ruime beoordelingsmarge om de verplichtingen in te voeren die zij noodzakelijk achten om de correcte inning van de belasting te waarborgen en ontduiking te voorkomen. De DRR’s verschillen dan ook aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat. Zij behelzen onder andere i) de toezending van maandverslagen van zakelijke transacties, ii) de indiening van facturen in realtime, iii) de doorzending van factuurgegevens in realtime of quasi-realtime, of iv) de indiening van fiscale en boekhoudkundige gegevens of btw-records. Er zijn ook lidstaten die niet-digitale instrumenten voor het melden van transacties hebben ingevoerd, zoals listings die geen gegevens op transactieniveau omvatten, maar alleen de waarde van de aan- of verkopen per afnemer of leverancier/dienstverlener (listings van leveranciers/dienstverleners en afnemers). Al deze vereisten komen boven op de verplichting om btw-aangiften in te dienen.

De omvang van de problemen die worden veroorzaakt door de snelle invoering van uiteenlopende digitale btw-rapportagevereisten, en de noodzaak van snelle actie werden door de belanghebbenden bij de raadpleging 17 bevestigd. De resulterende versnippering van het regelgevingskader brengt extra nalevingskosten met zich mee voor bedrijven die in verschillende lidstaten actief zijn en daardoor aan uiteenlopende lokale vereisten moeten voldoen, en creëert belemmeringen op de eengemaakte markt. Nu steeds meer lidstaten verschillende modellen van digitale rapportageverplichtingen 18 toepassen, lopen multinationale ondernemingen (ondernemingen met een aanwezigheid in meer dan één lidstaat) 19 tegen aanzienlijke kosten aan. Voor de EU als geheel worden deze kosten als gevolg van versnippering op ongeveer 1,6 miljard EUR per jaar geraamd, waarvan 1,2 miljard EUR voor rekening komt van kleinschalige multinationale ondernemingen en 0,4 miljard EUR voor rekening van grootschalige multinationale ondernemingen 20 .

Het huidige systeem voor opgaaf van intracommunautaire transacties (in de btw-richtlijn “lijsten 21 ” genoemd) biedt de lidstaten ook niet de mogelijkheid om btw-fraude in verband met deze transacties doeltreffend aan te pakken. Deze lijsten dateren van 1993 en zijn sindsdien niet ingrijpend gewijzigd. Zij zijn niet afgestemd op de digitale economie en vallen nauwelijks te vergelijken met de veel modernere digitale rapportagesystemen die sommige lidstaten voor binnenlandse transacties hebben geïmplementeerd.

Een van de tekortkomingen van deze lijsten is dat zij alleen geaggregeerde gegevens voor elke belastingplichtige bevatten, en geen gegevens per transactie. Zij bieden ook niet de mogelijkheid om gegevens over leveringen te toetsen aan gegevens over verwervingen, aangezien de lidstaten in de btw-richtlijn de keuze krijgen om de rapportage van intracommunautaire verwervingen al dan niet te verplichten, en minder dan de helft van hen heeft voor een dergelijke verplichting gekozen. Verder kan het gebeuren dat de belastingautoriteiten in andere lidstaten niet op het juiste moment over deze gegevens kunnen beschikken, zowel door de frequentie waarmee zij worden ingediend als door de tijd die lokale belastingautoriteiten nodig hebben om gegevens te uploaden. Bijna twee derde van de geïnformeerde belanghebbenden die op de openbare raadpleging hebben gereageerd, hebben terecht op deze tekortkomingen geattendeerd en waren het er volledig of ten dele mee eens dat lijsten fraude binnen de Unie efficiënter zouden helpen bestrijden als de gegevens op transactiebasis en dichter bij het tijdstip van de transactie werden verzameld.

Iedere hervorming in de rapportage van grensoverschrijdende transacties brengt onvermijdelijk wijzigingen met zich mee voor de administratieve samenwerking en de inlichtingenuitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het btw-informatie-uitwisselingssysteem (VIES) 22 .

De problemen in verband met de bestrijding van btw-fraude in het intracommunautaire handelsverkeer zullen worden opgelost door de invoering van een rapportagesysteem per transactie, dat de lidstaten bijna in realtime informatie zal verstrekken, in overeenstemming met de systemen die verschillende lidstaten al met succes hebben geïmplementeerd voor binnenlandse transacties. De problemen in verband met het gebrek aan harmonisatie tussen de nationale rapportagesystemen zullen worden aangepakt door de vaststelling van een gemeenschappelijk model voor de rapportage, zodat belastingplichtigen altijd de gegevens van elektronische facturen die zijn uitgereikt overeenkomstig de Europese norm van Richtlijn 2014/55/EU inzake elektronische facturering bij overheidsopdrachten 23 , zullen kunnen rapporteren.

Btw-behandeling van de platformeconomie

Door de opkomst van het bedrijfsmodel van de platformeconomie 24 zijn er in het btw-stelsel nieuwe problemen ontstaan. Een van deze problemen is de ongelijke btw-behandeling.

Volgens de btw-regels wordt onder een belastingplichtige verstaan eenieder (natuurlijke of rechtspersoon) die zelfstandig een economische activiteit verricht 25 . Belastingplichtigen moeten zich voor de btw registreren en btw in rekening te brengen over hun verkopen. Particulieren die in die hoedanigheid handelen, worden evenwel niet als belastingplichtige aangemerkt. Ook kleine ondernemingen zijn vrijgesteld van btw op grond van een vereenvoudigingsmaatregel die hen van administratieve btw-verplichtingen ontheft.

Tot recent was de gangbare opvatting dat voor de btw geregistreerde bedrijven geen marktconcurrentie ondervinden van particulieren en vrijgestelde kleine ondernemingen. Met de platformeconomie hebben echter nieuwe bedrijfsmodellen het licht gezien, die deze situatie veranderen.

Particulieren en kleine bedrijven kunnen via een platform hun btw-vrije diensten aanbieden en dankzij de schaalvoordelen en netwerkeffecten daarvan 26 concurreren zij rechtstreeks met traditionele voor de btw geregistreerde dienstverleners. Zo kan het voorkomen dat een hotel de concurrentie moet aangaan met accommodatie-aanbiedingen die geen btw in rekening brengen over hun diensten. In Europa kunnen de kosten van accommodatie via een platform gemiddeld ongeveer 8 % tot 17 % lager liggen dan het gemiddelde dagtarief van een regionaal hotel 27 . Uit de gegevens van de studie “Btw in het digitale tijdperk” 28 blijkt dat tot 70 % van alle onderliggende leveranciers/dienstverleners die een platform gebruiken, niet voor de btw is geregistreerd (hoewel dit varieert naargelang het soort platform). Meer dan twee derde van de respondenten die hun mening hierover gaven, heeft te maken gehad met dergelijke concurrentieverstoringen.

De sectoren personenvervoer en accommodatie zijn in de studie expliciet aangemerkt als sectoren waarin de ongelijke btw-behandeling het sterkst speelt (aangezien het platformmodel voor accommodaties rechtstreeks concurreert met de hotelsector en het platformmodel voor personenvervoer rechtstreeks concurreert met particuliere taxibedrijven). Dit zijn ook, na de verkoop van goederen via platforms (ook “e-commerce” genoemd), de twee grootste sectoren 29 van de platformeconomie, die specifieke regels heeft voor de levering van goederen.

Een ander probleemgebied is het gebrek aan duidelijkheid over de btw-regels die van toepassing zijn op de diensten die door deze platforms worden verleend, en met name over de btw-status van de onderliggende dienstverlener.

Het antwoord op de vraag of een aanbieder van diensten via het platform de hoedanigheid van belastingplichtige heeft of niet, bepaalt ook hoe de faciliteringsdiensten van het platform voor de btw worden behandeld wanneer de aanbieder in een andere lidstaat dan die van het platform is gevestigd. In een dergelijke situatie kan het platform, ongeacht of de aanbieder belastingplichtig is of niet, gebruikmaken van het éénloketsysteem of de verleggingsregeling toepassen. Deze vraag is echter niet altijd eenduidig te beantwoorden, omdat de platforms vaak niet beschikken over de informatie die zij nodig hebben om de hoedanigheid van de onderliggende dienstverlener te bepalen.

Bovendien worden diverse regels van de btw-richtlijn die van toepassing zijn op de platformeconomie, niet door alle lidstaten op dezelfde wijze toegepast 30 . Zo worden de faciliteringsdiensten die door de platforms in rekening worden gebracht, in sommige lidstaten beschouwd als langs elektronische weg verrichte diensten, maar in andere als diensten van een tussenpersoon. Deze regels moeten worden verduidelijkt, omdat de huidige uiteenlopende toepassing van de EU-btw-regels in de lidstaten ertoe kan leiden dat verschillende plaatsen van dienst worden toegepast 31 , wat dan weer kan leiden tot dubbele heffing of niet-heffing.

Een ander probleemgebied betreft de verplichtingen die aan de platforms worden opgelegd.

Platforms moeten bepaalde informatie 32 over door hen gefaciliteerde leveringen van goederen en diensten bijhouden en deze op verzoek ter beschikking stellen van de lidstaten. Zij worden echter geconfronteerd met een reeks verschillende nationale vereisten wat het tijdvak en de vorm van deze informatie betreft. Het is dan ook zaak een en ander te regelen. Om fraude te bestrijden, zullen platforms deze informatie voortaan niet alleen meer voor b2b-prestaties (business-to-business) moeten bijhouden en ter beschikking stellen, zoals nu het geval is, maar ook voor b2c-prestaties (business-to-consumer).

Deze problemen zullen worden opgelost door de invoering van de fictie van de gelijkgestelde dienstverlener waarbij platforms de btw over de onderliggende dienst zullen voldoen wanneer de dienstverlener geen btw in rekening brengt, waardoor de gelijke behandeling van de digitale en offlinesectoren van kortetermijnverhuur van accommodatie en personenvervoer wordt gewaarborgd. Daarnaast zal de behandeling van de faciliteringsdienst worden verduidelijkt om een uniforme toepassing van de regels inzake de plaats van dienst mogelijk te maken, en zullen stappen worden ondernomen om de doorzending van gegevens van het platform naar de lidstaten te harmoniseren.

Btw-registratievereisten in de EU

Bedrijven die transacties verrichten die in andere lidstaten worden belast, worden nog steeds geconfronteerd met aanzienlijke btw-nalevingslasten en -kosten, die obstakels opwerpen op de eengemaakte markt. Deze worden als volgt geraamd:

·De eenmalige kosten van btw-registratie in een andere lidstaat bedragen minimaal 1 200 EUR.

·De jaarlijkse doorlopende kosten voor de naleving van de btw in een andere lidstaat bedragen minimaal 8 000 EUR voor een gemiddeld bedrijf en 2 400 EUR voor een kleine of middelgrote onderneming.

Met het btw-pakket voor e-commerce, dat op 1 juli 2021 in werking is getreden, is voor het eerst alomvattende btw-wetgeving vastgesteld voor de e-commerce-economie (waarbij consumenten, hoofdzakelijk via het internet, rechtstreeks bij leveranciers en dienstverleners in andere lidstaten en in niet-EU-landen bestellen). De regelingen die via het e-commercepakket zijn opgezet (of uitgebreid), hebben de registratielasten verlicht voor bedrijven die transacties verrichten in lidstaten waar zij niet gevestigd zijn, doordat (gelijkgestelde) leveranciers/dienstverleners zich niet meer hoeven te registreren in elke lidstaat waar hun afnemers zijn gevestigd.

Deze regelingen staan bekend als het éénloketsysteem (OSS) voor leveringen van goederen en diensten aan consumenten in de EU en het éénloketsysteem voor invoer (IOSS) voor kleine pakjes consumentengoederen (met een maximale waarde van 150 EUR) die de EU worden ingevoerd. Voor platforms zijn er specifieke btw-bepalingen en -verplichtingen ingevoerd (met de introductie van het begrip “gelijkgestelde leverancier”), die een sleutelrol spelen in de e-commerce-economie.

De implementatie van het OSS en het IOSS was een succesverhaal, zoals uit de evaluatie 33 van het e-commercepakket blijkt. In de conclusies 34 van de Raad Ecofin van maart 2022 hebben de lidstaten de voordelen van het OSS en het IOSS voor het bedrijfsleven en de eengemaakte markt bevestigd.

Een aantal leveringen van goederen en diensten valt echter onder geen van beide vereenvoudigingsregelingen en blijft dus onderworpen aan omslachtige btw-boekhoudvereisten in andere lidstaten. Het gaat hierbij onder meer om bepaalde soorten leveringen van goederen die, ook al hebben zij een grensoverschrijdend aspect, niet onder de definitie van afstandsverkopen van goederen binnen de EU vallen. Aangezien het IOSS momenteel facultatief is, kan het maar tot op zekere hoogte de lasten van meerdere btw-registraties verlichten en wordt de complexiteit van het invoerproces niet maximaal beperkt.

Een uitbreiding van het toepassingsgebied van het OSS en het IOSS zou de noodzaak van meerdere btw-registraties in de EU verder helpen terugdringen.


Het voorstel inzake btw in het digitale tijdperk is een Refit-initiatief dat betrekking heeft op de btw-regels in de context van het toenemende gebruik van digitale technologie 35 , zowel door de belastingautoriteiten als het bedrijfsleven. Het btw-stelsel heeft de kansen die deze technologische ontwikkelingen bieden, nog niet ten volle benut. Nieuwe digitale instrumenten en oplossingen zullen de belastingautoriteiten helpen de btw-kloof efficiënter aan te pakken en tegelijkertijd de naleving van de btw-regels te vereenvoudigen en de daarmee gepaard gaande kosten te verlagen. Met dit initiatief wordt daarom beoogd het EU-btw-kader verder aan te passen aan het digitale tijdperk.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit initiatief is in overeenstemming met het in 2018 door de Commissie ingediende voorstel 36 voor een definitief btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten, dat nog steeds ter discussie ligt bij de Raad. Dat voorstel beoogde de thans geldende overgangsregeling 37 te vervangen door een regeling waarbij intracommunautaire transacties op dezelfde wijze worden behandeld als binnenlandse transacties. De btw zou verschuldigd worden in de lidstaat van bestemming van de goederen 38 naar het daar geldende tarief, maar door de leverancier in zijn eigen lidstaat in rekening worden gebracht en geïnd. Het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk kan zowel het huidige als het definitieve btw-stelsel versterken.

Het btw-pakket voor e-commerce was bedoeld om het btw-stelsel te herinrichten, bij te werken en te moderniseren zodat het stelsel bij de tijd blijft en doeltreffend kan worden toegepast in de nieuwe realiteit van de e-commercemarkt. Tegelijkertijd beoogden de hervormingen, door een nieuwe aanpak bij de inning van de belasting, de naleving van de btw te vergemakkelijken voor legitieme bedrijven die online grensoverschrijdende commerciële activiteiten ontplooien. Het belangrijkste doel was een eerlijker, eenvoudiger en geharmoniseerder systeem van belastingheffing tot stand te brengen. Dit voorstel bouwt voort op de succesvolle hervorming van de btw-regels voor e-commerce en zal ervoor zorgen dat niet-geïdentificeerde bedrijven zich in nog minder gevallen in de lidstaat van verbruik zullen moeten registreren. Zo worden onder meer de huidige e-commerceregels voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) geactualiseerd, zodat deze kunnen profiteren van de vereenvoudigingen die zijn ingevoerd door zowel de nieuwe regeling voor kmo’s 39 als de bestaande OSS-regelingen.

Het initiatief ondersteunt de EU-strategie voor duurzame groei 40 , waarin sprake is van een betere belastinginning, terugdringing van belastingfraude, -ontwijking en -ontduiking, en vermindering van de nalevingskosten voor bedrijven, particulieren en belastingdiensten. Het verbeteren van de belastingstelsels ten behoeve van duurzamere en eerlijkere economische bedrijvigheid maakt ook deel uit van de EU-agenda voor concurrerende duurzaamheid.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk houdt verband met de verdragsrechtelijke doelstelling om een functionerende interne markt tot stand te brengen 41 en sluit aan bij de prioriteiten 42 van de Europese Commissie om de belastingheffing van ondernemingen op de eengemaakte markt te verbeteren en actie te ondernemen tegen verschillen in belastingregels die een belemmering kunnen vormen voor een verdergaande integratie van de eengemaakte markt. Met dit initiatief wordt beoogd het EU-btw-kader aan te passen aan het digitale tijdperk. Daarom zijn de doelstellingen ervan ook in overeenstemming met een van de zes topprioriteiten van de Commissie, namelijk “Een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk”, en met haar doelstelling om bedrijven in staat te stellen het potentieel van de digitale transformatie te benutten.


De Commissie heeft de verbetering van de belastinginning en de terugdringing van belastingfraude, -ontwijking en -ontduiking als prioriteiten aangemerkt 43 . Deze twee thema’s vormen de hoeksteen van het initiatief. Het initiatief ondersteunt ook de EU-strategie voor duurzame groei 44 , waarin sprake is van een betere belastinginning, terugdringing van belastingfraude, -ontwijking en -ontduiking, en vermindering van de nalevingskosten voor bedrijven, particulieren en belastingdiensten. Het verbeteren van de belastingstelsels ten behoeve van duurzamere en eerlijkere economische bedrijvigheid staat ook op de EU-agenda voor concurrerende duurzaamheid.


Het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk loopt naast andere initiatieven van de Commissie met betrekking tot de digitale economie, zoals het recente voorstel voor een richtlijn ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van mensen die werken via digitale arbeidsplatforms 45 , en de actuele werkzaamheden in verband met kortetermijnverhuur. De algemene koers die in deze initiatieven wordt gevolgd, is dat platforms in het regelgevingskader meer verantwoording moeten afleggen en een grotere rol toebedeeld krijgen. Dit spoort met de wijzigingen die in deze richtlijn voor de platformeconomie worden voorgesteld, waarbij platforms, in bepaalde omstandigheden, de verschuldigde btw zullen moeten betalen in plaats van kleine platformleveranciers/-dienstverleners. Dit zal tot een betere inning van de btw leiden, aangezien vele van deze leveranciers/dienstverleners zich niet bewust zijn van hun potentiële btw-verplichtingen en deze hoe dan ook moeilijk zouden kunnen naleven.

Het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk zorgt ook voor samenhang met bestaande wetgeving op digitaal gebied, zoals de EU-richtlijn inzake elektronische facturering bij overheidsopdrachten (b2g) 46 . Deze richtlijn heeft tot doel het gebruik van een gemeenschappelijke Europese norm voor elektronische facturering in alle lidstaten te vergemakkelijken om interoperabiliteit en convergentie op EU-niveau te bevorderen. Zo kunnen belemmeringen voor het grensoverschrijdende handelsverkeer die voortvloeien uit het naast elkaar bestaan van verschillende nationale wettelijke vereisten en technische normen op het gebied van e-facturering, worden weggenomen. In het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk is bepaald dat deze Europese norm voor elektronische facturering de standaardmethode wordt in het kader van de digitale rapportagevereisten voor de btw.

Dit initiatief is ook in overeenstemming met het douaneactieplan 47 . Het beheer van de e-commerce is een van de vier kernactiepunten van het douaneactieplan. Daarom is de enige verbetering van het IOSS die in dit voorstel is opgenomen, het verplicht maken van deze regeling voor platforms. Andere verbeteringen of uitbreidingen, zoals de afschaffing van de drempel van 150 EUR waaronder deze vereenvoudigingsregeling kan worden gebruikt, zullen plaatsvinden in het kader van deze douanehervorming 48 .

In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa 49 roepen de burgers op tot “het harmoniseren en coördineren van het belastingbeleid in de EU-lidstaten om belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen” en “het bevorderen van de samenwerking tussen de EU-lidstaten om ervoor te zorgen dat alle bedrijven in de EU billijke belastingen betalen”. Het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk is in overeenstemming met deze doelstellingen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor deze richtlijn tot wijziging van de btw-richtlijn is artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Krachtens dit artikel stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen en volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit initiatief is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Aangezien een wijziging van de btw-richtlijn noodzakelijk is, kunnen de doelstellingen van dit initiatief niet door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt. Het is dus aan de Commissie, die de goede werking van de eengemaakte markt moet garanderen en het algemeen belang van de EU moet bevorderen, om verbetermaatregelen voor te stellen.

Aangezien de belangrijkste problemen die zich voordoen — suboptimale btw-inning en ‑controle, buitensporige lasten en nalevingskosten — bovendien in alle lidstaten spelen, zouden ongecoördineerde gefragmenteerde nationale maatregelen de handel binnen de EU kunnen verstoren. In de gerichte raadpleging 50 spraken bedrijven hun voorkeur uit voor btw-regels die uniform worden toegepast op EU-niveau, in plaats van uiteenlopende rapportage- of registratieverplichtingen op nationaal niveau. Wat platforms betreft, is er sprake van aanzienlijke concurrentieverstoringen tussen de online- en offlinemarkten van de kortetermijnverhuur van accommodatie en het personenvervoer, en een gebrek aan harmonisatie bij de bepaling van de plaats van de faciliteringsdiensten. Daarom moet de Commissie ervoor zorgen dat de btw-regels worden geharmoniseerd. Wat de btw-inning en -controle betreft, blijkt uit de omvang van de btw-kloof (en het feit dat deze kloof blijft bestaan) dat nationale instrumenten tekortschieten in de strijd tegen grensoverschrijdende fraude (zoals de ramingen van ploffraude aantonen), die alleen effectief en efficiënt kan worden aangepakt door gecoördineerd optreden op EU-niveau. De intra-EU-dimensie van btw-fraude vereist dus een optreden van de EU met betrekking tot de rapportageverplichtingen.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en gaat niet verder dan nodig is om de doelstellingen van de Verdragen, met name de goede werking van de eengemaakte markt, te verwezenlijken.

De evenredigheid wordt gewaarborgd door het feit dat de lidstaten zelf zullen kunnen beslissen of zij binnenlandse rapportagevereisten invoeren, met name op basis van de vraag hoe urgent de binnenlandse btw-fraude is. De vereiste van interoperabiliteit of convergentie van nationale systemen met de digitale rapportage binnen de EU is noodzakelijk om een EU-breed DRR-kader vast te stellen.

Op het gebied van de platformeconomie wordt de evenredigheid gewaarborgd door de maatregel toe te spitsen op de sectoren accommodatie en personenvervoer, waar de ongelijke btw-behandeling zich het sterkst manifesteert.

De evenredigheid wordt voorts gewaarborgd door het feit dat het onderdeel van het initiatief dat betrekking heeft op “één btw-registratie”, de nationale btw-registratieprocedures niet doorkruist. In plaats daarvan ligt de nadruk op het beperken van de gevallen waarin een buiten de lidstaat van verbruik gevestigd bedrijf verplicht is zich in die lidstaat voor de btw te registreren.

Een EU-breed kader voor de afwikkeling van btw-registratie is evenredig, aangezien het de werking van de eengemaakte markt duurzamer zal maken. Om ervoor te zorgen dat meerdere registraties in de EU niet meer hoeven, is per definitie een voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn vereist.

Keuze van het instrument

Het voorstel vereist een wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna de “btw-richtlijn” genoemd), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, en Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het e-commercepakket is op 1 juli 2021 in werking getreden en heeft een aantal wijzigingen aangebracht in de btw-regels voor de belasting van grensoverschrijdende b2c-e-commerceactiviteiten in de EU. De meest opmerkelijke wijzigingen waren onder meer de uitbreiding van het toepassingsgebied van het mini-éénloketsysteem MOSS (zowel Unie- als niet-Unieregeling), de afschaffing van de btw-vrijstellingsdrempel van 22 EUR voor ingevoerde goederen, en de invoering van het IOSS (éénloketsysteem voor invoer) en een bijzondere regeling ter ondersteuning van de inning van btw op afstandsverkopen van ingevoerde goederen van niet meer dan 150 EUR.

De Commissie heeft een evaluatie verricht van de eerste zes maanden van toepassing van het e-commercepakket. De eerste resultaten zijn zeer bemoedigend en bevestigen het succes van de nieuwe maatregelen. In totaal is in de eerste zes maanden bijna 8 miljard EUR aan btw geïnd via de drie regelingen (Unie- en niet-Unie-OSS en IOSS). Uit de resultaten van de evaluatie blijkt dat in het Unie- en het niet-Unie-OSS ongeveer 6,8 miljard EUR aan btw is geïnd, wat neerkomt op ten minste 13,6 miljard EUR op jaarbasis. Voorts is in de eerste zes maanden ongeveer 2 miljard EUR aan btw geïnd die specifiek betrekking had op de invoer van zendingen van geringe waarde met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR, wat neerkomt op ongeveer 4 miljard EUR op jaarbasis. Van de 2 miljard EUR aan btw die in de eerste zes maanden is geïnd in verband met de invoer van goederen van geringe waarde, is bijna 1,1 miljard EUR geïnd via het IOSS. Met het pakket is de doelstelling bereikt om tot een eerlijker en eenvoudiger belastingstelsel te komen en tegelijkertijd de btw-inkomsten van de lidstaten te beschermen.

De uitvoering van het pakket heeft ook bijgedragen tot de bestrijding van btw-fraude. Uit een analyse van douanegegevens blijkt dat de acht grootste IOSS-geregistreerde bedrijven goed waren voor ongeveer 91 % van alle via het IOSS voor invoer in de EU aangegeven transacties. Dit is een zeer bemoedigende statistiek, omdat zij het effect van de nieuwe fictiebepaling voor marktplaatsen op de naleving van de regels illustreert. Het voorstel voorziet daarom in de invoering van een regeling “gelijkgestelde dienstverlener” in de sectoren accommodatie en personenvervoer in de platformeconomie.

•Raadpleging van belanghebbenden

Op 6 december 2019 heeft het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie (DG TAXUD) van de Europese Commissie in Brussel een evenement opgezet over btw in het digitale tijdperk. Dit evenement bracht belanghebbenden die actief zijn op het gebied van de btw, samen om na te denken over de kansen en uitdagingen die nieuwe technologieën met zich meebrengen op het gebied van de btw. Met name de mogelijkheden die het gebruik van geavanceerde technologieën bieden, werden er besproken. Het seminar bood ook de gelegenheid om recente ervaringen uit te wisselen over de manier waarop de lidstaten digitale oplossingen gebruiken voor btw-rapportage, -inning en -fraudeopsporing.

Voor het overleg op technisch niveau werkte de Commissie samen met twee deskundigengroepen: de groep over de toekomst van de btw en de btw-deskundigengroep. Er zijn vergaderingen geweest van de groep over de toekomst van de btw (9 februari en 6 mei 2022) en de btw-deskundigengroep (29 november 2021 en 10 juni 2022) om verschillende kwesties die verband houden met het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk, te bespreken. Een subgroep over “btw-aspecten van de platformeconomie”, bestaande uit leden van beide bovengenoemde groepen, kreeg de taak om DG TAXUD advies en bijstand te verlenen en verrichtte in dat verband een diepgaande analyse van de btw-problemen waarmee de verschillende actoren in de platformeconomie worden geconfronteerd. De resultaten van de werkzaamheden van deze subgroep zijn te vinden op: 2. GROUP ON THE FUTURE OF VAT (GFV) - Library (europa.eu)

Er vonden ook twee Fiscalis-workshops plaats (mei en oktober 2021) om feedback van de lidstaten en belanghebbenden te verzamelen over het tussentijds verslag en het ontwerp-eindverslag van de studie “Btw in het digitale tijdperk”.

Er is ook een openbare raadpleging georganiseerd, van 20 januari tot en met 5 mei 2022, die 193 reacties heeft opgeleverd. In deze raadpleging is de belanghebbenden gevraagd of de huidige btw-regels geschikt zijn voor het digitale tijdperk en hoe digitale technologie kan worden gebruikt om de lidstaten te helpen btw-fraude te bestrijden en bedrijven te ondersteunen. Het raadplegingsverslag is beschikbaar op de pagina over de openbare raadpleging van het initiatief: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13186-VAT-in-the-digital-age/public-consultation_nl

De belanghebbenden waren het erover eens dat de verouderde btw-regels niet meer aansluiten bij het moderne digitale tijdperk.

Wat btw-rapportage betreft, waren de respondenten het erover eens dat digitale rapportagevereisten zinvol kunnen zijn en spraken zij hun voorkeur uit voor een e-factureringsoplossing die ook kan worden gebruikt voor hun interne processen. De lidstaten pleitten voor meer autonomie bij de besluitvorming over binnenlandse DRR’s.

Wat de platformeconomie betreft, onderschreven de belanghebbenden over het algemeen de probleemsituatie, maar hun standpunten liepen licht uiteen naargelang het bedrijfsmodel van de respondent. De bedrijven die onder de fictiebepaling van de gelijkgestelde dienstverlener zouden vallen (namelijk de platforms), waren zonder uitzondering gekant tegen deze bepaling en spraken hun voorkeur uit voor de status quo.

Wat btw-registratie betreft, waren de belanghebbenden eensgezind dat het toepassingsgebied van het OSS/IOSS moet worden uitgebreid. Bedrijven vroegen ook om de verleggingsregeling te verplichten voor b2b-leveringen van niet-gevestigde personen. Er was ook steun om het gebruik van het IOSS te verplichten.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft gebruikgemaakt van de door Economisti Associati S.r.l. verrichte analyse voor de studie “Btw in het digitale tijdperk” (die liep van oktober 2020 tot maart 2022) 51 . Het eindverslag is op 1 april 2022 ingediend.

De studie strekte ertoe om eerst een evaluatie te verrichten van de huidige situatie met betrekking tot digitale rapportagevereisten, de btw-behandeling van de platformeconomie, één btw-registratie (Single VAT Registration) en het éénloketsysteem voor invoer, en vervolgens de effecten van een aantal mogelijke beleidsinitiatieven op deze gebieden te beoordelen.

Effectbeoordeling

De Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) heeft zich op 22 juni 2022 over de effectbeoordeling gebogen en er een positief advies over uitgebracht (Ares (2022)4634471). De RSB heeft aanbevolen om meer informatie te verstrekken, teneinde de voor modellering gebruikte methoden beter te beschrijven en de opties verder te verduidelijken. De effectbeoordeling werd dienovereenkomstig gewijzigd waarbij de standpunten van de lidstaten en de sectoren over de platformeconomie zijn toegevoegd, de voor modellering gebruikte econometrische analyses/technieken uitvoerig zijn beschreven en de structuur van de DRR’s die samenhangen met de opties, nader is toegelicht

In de effectbeoordeling zijn verschillende beleidsopties overwogen.

·Voor de btw-rapportage varieerden de opties van een eenvoudige aanbeveling om EU-DRR’s in te voeren en om gegevens in een specifiek formaat op te vragen, tot de invoering van DRR’s op zowel EU- als nationaal niveau.

·Voor de btw-behandeling van de platformeconomie varieerden de opties van juridische verduidelijkingen tot de invoering van een brede fictiebepaling “gelijkgestelde dienstverlener” die van toepassing is op alle verkopen van diensten via platforms.

·Voor de btw-registratie hadden de opties betrekking op de handel binnen de EU (verschillende varianten van OSS-uitbreiding en de invoering van een verleggingsregeling voor b2b-leveringen van niet-gevestigde personen) en de invoer van zendingen met een geringe waarde (waarbij het IOSS verplicht zou worden voor verschillende leveranciers, met/zonder een bepaalde drempel en de schrapping van de drempel van 150 EUR voor het gebruik van het IOSS).

Uit de analyse is naar voren gekomen dat het beste evenwicht tussen de verschillende beleidsopties wat doeltreffendheid, evenredigheid en subsidiariteit betreft zou worden bereikt door de invoering van DRR’s op EU-niveau, een fictiebepaling “gelijkgestelde dienstverlener” voor de kortetermijnverhuur van accommodatie en het personenvervoer en een combinatie van een bredere uitbreiding van het OSS, een verleggingsregeling en een verplicht IOSS voor platforms.

Tussen 2023 en 2032 zou deze benadering een nettovoordeel van 172 miljard EUR tot 214 miljard EUR opleveren, waaronder 51 miljard EUR aan besparingen. Deze besparingen omvatten:

·41,4 miljard EUR uit btw-rapportage (11 miljard EUR door het afschaffen van oude rapportageverplichtingen, 24,2 miljard EUR door het verminderen van de kosten als gevolg van versnippering, 4,3 miljard EUR besparingen door vooraf ingevulde btw-aangiften, en 1,9 miljard EUR baten uit e-facturering);

·0,5 miljard EUR afkomstig van stroomlijning en verduidelijkingen met betrekking tot de platformeconomie; en

·8,7 miljard EUR door het wegnemen van btw-registratieverplichtingen. Ook baten op het gebied van milieu, maatschappij en bedrijfsautomatisering, en baten voor de werking van de interne markt (een evenwichtiger speelveld) en de doeltreffendheid van de belastingcontrole zijn te verwachten.

In overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen nr. 8 en nr. 9 52 bevordert een efficiënter en duurzamer btw-stelsel de economische groei, terwijl digitale rapportage de automatisering van bedrijven ondersteunt en innovatie bevordert. In overeenstemming met het beginsel dat digitaal de norm is (“digital by default”), bespaart de invoering van digitale rapportage papieren facturen en komt zij het milieu ten goede.

De effectbeoordeling en de bijlagen daarbij, de samenvatting en het advies van de RSB over de effectbeoordeling zijn beschikbaar op de pagina van de raadpleging op het portaal “Geef uw mening”: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13186-Btw-in-het-digitale-tijdperk_nl

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit voorstel is een Refit-initiatief om de huidige btw-regels te moderniseren en rekening te houden met de mogelijkheden die digitale technologieën bieden 53 . Verwacht wordt dat het voorstel de btw-behandeling zal harmoniseren en het verrichten van grensoverschrijdende prestaties op de eengemaakte markt zal bevorderen, de belastinginning zal helpen verbeteren en zo zal zorgen voor duurzame inkomsten tijdens het herstel van de COVID-19-pandemie.

De verwachting is dat bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, per saldo baat zullen hebben bij de invoering van het voorstel. Over het geheel genomen zullen de invoering van digitale rapportagevereisten (DRR’s) op EU-niveau, de regeling “gelijkgestelde dienstverlener” en het systeem van één btw-registratie (SVR) het “one in, one out”-beginsel ondersteunen of zelfs in “one in, multiple out” resulteren, gelet op de talrijke verplichtingen die de nationale autoriteiten hebben gecreëerd. De totale besparing over de periode van 10 jaar tussen 2023 en 2032 wordt geraamd op 51 miljard EUR en de totale uitvoeringskosten (voor bedrijven en nationale overheden) bedragen in dezelfde periode 13,5 miljard EUR.

De verwachting is dat bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, per saldo baat zullen hebben bij het wegvallen van de lijsten als gevolg van de invoering van DRR’s. Voor bedrijven die niet grensoverschrijdend actief zijn (de overgrote meerderheid van micro- en kleine entiteiten), zou de invoering van DRR’s echter kosten met zich meebrengen. Deze kosten kunnen gedeeltelijk worden beperkt door op nationaal niveau aanvullende diensten aan te bieden, zoals de voorafgaande invulling van btw-aangiften. Wat het systeem van één btw-registratie (SVR) betreft, is de verwachting dat bedrijven zich minder dan voorheen in andere lidstaten zullen moeten registreren en dat de administratieve lasten en daarmee samenhangende kosten voor bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn op de eengemaakte markt, erdoor zullen dalen.

Het Fit for Future-platform heeft de “btw in het digitale tijdperk” in zijn jaarlijkse werkprogramma voor 2022 opgenomen, vanwege de mogelijkheden om de administratieve lasten op dat beleidsgebied te verlichten 54 . Bij de opstelling van dit voorstel is rekening gehouden met de gegevens waarop het advies van deze deskundigengroep van 5 december 2022 was gebaseerd.

Grondrechten

N.v.t.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Verwacht wordt dat het voorstel tot hogere btw-inkomsten voor de lidstaten zal leiden. De operationele doelstellingen zijn vastgesteld op een vermindering van de btw-kloof, die tot 4 procentpunten kan belopen, ten opzichte van het niveau van 2019, inclusief het basisscenario. De geraamde totale baten tussen 2023 en 2032, inclusief extra btw-inkomsten, variëren van 172 miljard EUR tot 214 miljard EUR.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het btw-comité, een raadgevend comité voor btw-aangelegenheden waaraan vertegenwoordigers van alle lidstaten deelnemen en dat wordt voorgezeten door ambtenaren van de Commissie van het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie (DG TAXUD), zal toezicht houden op de uitvoering van het initiatief inzake btw in het digitale tijdperk en mogelijke interpretatiekwesties tussen de lidstaten met betrekking tot de nieuwe wetgeving bespreken en verduidelijken.

Het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (SCAC) zal zich buigen over alle mogelijke aangelegenheden in verband met de administratieve samenwerking tussen de lidstaten die voortvloeien uit de nieuwe bepalingen van dit wetgevingspakket. Indien nieuwe wetgevingsontwikkelingen nodig zijn, kunnen de groep over de toekomst van de btw en de btw-deskundigengroep opnieuw worden geraadpleegd.

Voorts zullen de Commissie en de lidstaten erop toezien en beoordelen of dit initiatief goed functioneert en in hoeverre de doelstellingen ervan zijn verwezenlijkt, uitgaande van de indicatoren die zijn beschreven in punt 4 van de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Het voorstel vereist toelichtende stukken over de omzetting.

Artikelsgewijze toelichting


1.

Platforms: artikelen 28 bis en 46 bis, artikel 135, lid 3, artikelen 136 ter, 172 bis, 242 bis en 306



Er zal een regeling “gelijkgestelde dienstverlener” worden ingevoerd voor de kortetermijnverhuur van accommodatie en het personenvervoer in de platformeconomie (artikel 28 bis). Overeenkomstig deze maatregel zal het platform, wanneer de onderliggende dienstverlener geen btw in rekening brengt omdat hij bijvoorbeeld een natuurlijke persoon is of gebruikmaakt van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, de btw over de onderliggende dienst in rekening brengen en afdragen. Dit zal een gelijk speelveld creëren tussen platforms die diensten aanbieden en andere traditionele aanbieders die als belastingplichtige kwalificeren, zonder dat dit ten koste gaat van de onderliggende aanbieders die via het platform actief zijn. De fictie van de “gelijkgestelde dienstverlener” is een vereenvoudigingsmaatregel die tot doel heeft de inning van de btw in specifieke situaties te vergemakkelijken. Dit is typisch het geval wanneer de tussenpersoon bij een transactie (d.w.z. het platform) beter in staat is dan de onderliggende dienstverlener om ervoor te zorgen dat de over deze transactie verschuldigde btw wordt geïnd. De redenen daarvoor zijn ofwel omdat het te omslachtig zou zijn voor de onderliggende dienstverlener om de btw te innen (bv. wanneer hij een natuurlijke persoon is of een belastingplichtige die gebruikmaakt van bijzondere regelingen voor kleine ondernemingen), ofwel omdat het meer zekerheid biedt om de btw bij de tussenpersoon te innen (wanneer de onderliggende dienstverlener niet in de EU is gevestigd). Verdere elementen met betrekking tot de praktische toepassing van de maatregel zijn opgenomen in het begeleidende voorstel tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011.


Om misbruik te voorkomen, is verduidelijkt dat een transactie waarvoor een platform de gelijkgestelde dienstverlener is, niet kan worden opgenomen in de bijzondere regeling voor reisbureaus (artikel 306).


Voorts is de bestaande btw-wetgeving op dit gebied verduidelijkt, in die zin dat:


·de faciliteringsdienst van een platform moet worden aangemerkt als een tussenhandelsdienst (artikel 46 bis). Zo kunnen voor de faciliteringsdienst de regels inzake de plaats van dienst uniform worden toegepast;

·de prestatie van de onderliggende leverancier/dienstverlener aan het platform van btw is vrijgesteld zonder recht op aftrek (artikel 136 ter);

·de kortetermijnverhuur van accommodatie wordt aangemerkt als een sector die vergelijkbaar is met de hotelsector en derhalve niet in aanmerking komt voor vrijstelling van btw (artikel 135). Dit zorgt ervoor dat de gelijkgestelde dienst van het platform aan de eindafnemer dezelfde btw-behandeling krijgt als de diensten van traditionele hotels aan de eindafnemer;

·de dienst van het platform aan de eindafnemer geen gevolgen mag hebben voor het recht op aftrek dat het platform ter zake van zijn activiteiten heeft (artikel 172 bis);

·het platform, voor prestaties die niet onder de fictie van de gelijkgestelde leverancier/dienstverlener vallen, verplicht is een boekhouding bij te houden voor zowel b2b- als b2c-prestaties (artikel 242 bis). In flankerende wetgeving (het voorstel tot wijziging van Verordening (EU) nr. 904/2010) zal de wijze waarop deze informatie aan de lidstaten moet worden doorgezonden, worden gestandaardiseerd. Voor diensten die onder de fictie van de gelijkgestelde dienstverlener vallen, zullen de normale btw-boekhoudregels gelden.


2.

E-facturering wordt de algemene regel voor de uitreiking van facturen: artikelen 217, 218 en 232



De aanpassing van de btw-richtlijn aan de nieuwe digitale realiteit vereist een wijziging in de behandeling van elektronische facturen. Tot dusver plaatste de btw-richtlijn papieren en elektronische facturen op gelijke voet. Volgens artikel 232 mag elektronische facturering alleen worden toegepast als de afnemer ermee instemt. Deze vereiste weerhield de lidstaten ervan om verplichte elektronische facturering in te voeren die als basis zou kunnen dienen voor een elektronisch rapportagesysteem. Zij vertraagde ook de ontwikkeling van elektronische facturen, omdat belastingplichtigen hun factureringssystemen niet konden aanpassen om over te stappen naar volledige elektronische facturering, aangezien zij papieren facturen moesten kunnen uitreiken wanneer de afnemer geen elektronische facturen aanvaardde.


Het voorstel wijzigt deze situatie nu door in artikel 218 te bepalen dat elektronische facturering de norm wordt voor de uitreiking van facturen. Het gebruik van papieren facturen zal alleen nog mogelijk zijn in situaties waarin de lidstaten dit toestaan. Zij kunnen die toestemming niet geven in de gevallen waarvoor de rapportageverplichtingen van titel XI, hoofdstuk 6, gelden, aangezien de automatische rapportage van gegevens daardoor zou worden verhinderd of bemoeilijkt. Belastingplichtigen zullen altijd elektronische facturen kunnen uitreiken volgens de Europese norm, dat wil zeggen de norm die bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1870 55 van de Commissie overeenkomstig het in Richtlijn 2014/55/EU bepaalde verzoek is vastgesteld. De uitreiking en doorzending van elektronische facturen kunnen niet afhankelijk worden gesteld van een voorafgaande toestemming of validatie door de belastingautoriteiten van de lidstaat voordat zij aan de afnemer mogen worden toegezonden. Verschillende lidstaten hebben machtiging gekregen voor de toepassing van een bijzondere maatregel waarbij e-facturering verplicht wordt mits dergelijke afwikkelingssystemen zijn ingevoerd. Deze systemen kunnen uiterlijk tot 1 januari 2028 door die lidstaten worden toegepast, zodat de convergentie met het digitale rapportagesysteem van de EU wordt gewaarborgd.


Om te vermijden dat belastingplichtigen nog toestemming van de afnemer moeten krijgen voor de uitreiking van elektronische facturen, wordt artikel 232 uit de btw-richtlijn geschrapt.


Voorts is de definitie van elektronische factuur in de btw-richtlijn gewijzigd om het begrip in overeenstemming te brengen met dat in Richtlijn 2014/55/EU inzake elektronische facturering bij overheidsopdrachten (de richtlijn die elektronische facturering bij b2g-transacties regelt). Voortaan zal bij de verwijzing naar elektronische facturen in de btw-richtlijn worden verwezen naar gestructureerde elektronische facturen.


3.

Uiterste datum voor de uitreiking van facturen voor intracommunautaire leveringen van goederen en diensten waarop de verleggingsregeling van toepassing is: artikel 222



Voor vrijgestelde intracommunautaire goederenleveringen en voor diensten verricht door niet-gevestigde belastingplichtigen waarop de verleggingsregeling van toepassing is, voorziet de btw-richtlijn in een termijn voor de uitreiking van een elektronische factuur die maximaal 45 dagen kan bedragen, te rekenen vanaf het tijdstip waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan.


Het nieuwe rapportagesysteem bouwt voort op de filosofie van realtime-informatie. Aangezien de rapportage gebaseerd is op de uitreiking van de factuur, zou de belastingdienst de informatie over deze prestaties bij een dergelijke termijn veel te laat ontvangen. Om die reden is in artikel 222 bepaald dat facturen in deze gevallen moeten worden uitgereikt binnen een termijn van twee dagen nadat het belastbare feit heeft plaatsgevonden.


4.

Afschaffing van de mogelijkheid om periodieke facturen uit te reiken: artikel 223



Het nieuwe rapportagesysteem heeft tot doel de belastingdiensten in quasi-realtime informatie over transacties te verstrekken en het gebruik van elektronische facturen te bevorderen. De mogelijkheid om periodieke facturen voor een kalendermaand uit te reiken, druist hiertegen in. Om die reden wordt artikel 223 geschrapt, zodat er geen periodieke facturen meer kunnen worden uitgereikt.


5.

Inhoud van facturen: artikel 226



Het nieuwe rapportagesysteem heeft tot doel de belastingdiensten de nodige informatie te verstrekken terwijl de administratieve lasten voor belastingplichtigen tot een minimum beperkt blijven. Om dit laatste doel te bereiken, zal het rapportagesysteem gebruikmaken van de elektronische facturering met het oog op de automatisering van het rapportageproces. Dit is evenwel slechts mogelijk als op de factuur alle gegevens worden vermeld die de belastingdiensten voor de verplichte rapportage nodig hebben.


Artikel 226 is derhalve gewijzigd om ervoor te zorgen dat alle te rapporteren gegevens op de factuur worden vermeld. De gegevenselementen die aan de inhoud van de factuur zijn toegevoegd, zijn de identificatiecode van de bankrekening waarop de betaling van de factuur zal worden gecrediteerd, de overeengekomen datums en het bedrag van elke betaling in verband met een concrete transactie en, in het geval van een factuur die de oorspronkelijke factuur wijzigt, de identificatie van die oorspronkelijke factuur.


6.

Schrapping van verouderde artikelen: artikel 237



Krachtens artikel 237 moet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voorleggen over het effect van de factureringsregels. Aangezien reeds aan deze verplichting is voldaan 56 , is er geen reden om dit artikel in de btw-richtlijn te handhaven.


7.

Digitaal rapportagesysteem voor intracommunautaire transacties: artikelen 262 tot en met 271



Een van de doelstellingen van dit initiatief is de verouderde lijsten te vervangen door een DRR-systeem voor intracommunautaire transacties, dat sneller informatie op transactiebasis en mét hogere kwaliteit zal opleveren. Deze informatie zal worden meegenomen in de risicoanalysesystemen van de lidstaten en zo helpen om de btw-fraude in de intracommunautaire handel, met name de ploffraude, beter te bestrijden. Om die reden ziet titel XI, hoofdstuk 6, dat tot dusver betrekking had op de lijsten, voortaan op digitale rapportagevereisten, en de nieuwe afdeling 1 van dat hoofdstuk op digitale rapportagevereisten voor intracommunautaire transacties.


De digitale rapportagevereisten voor intracommunautaire transacties zullen gelden voor dezelfde transacties als die waarop de lijsten betrekking hadden, met uitzondering van de regeling inzake voorraad op afroep onder de voorwaarden van artikel 17 bis, die wordt beëindigd. Om die reden wordt lid 2 van artikel 262 geschrapt. Daarnaast zullen leveringen van goederen en diensten die overeenkomstig artikel 194 onder de verleggingsregeling vallen, ook worden opgenomen in de lijsten en bijgevolg ook onder de digitale rapportagevereisten vallen.


In artikel 263 worden de belangrijkste kenmerken van het nieuwe digitale rapportagesysteem vastgesteld: de informatie moet op transactiebasis worden doorgezonden, de termijn voor de doorzending van de gegevens bedraagt twee werkdagen na de uitreiking van de factuur, of na de datum waarop de factuur had moeten worden uitgereikt indien de belastingplichtige niet heeft voldaan aan zijn verplichting om een factuur uit te reiken, de doorzending van de gegevens moet elektronisch gebeuren en de lidstaten zullen de middelen daarvoor verstrekken. Tot slot kan de informatie rechtstreeks door de belastingplichtige worden verstrekt, dan wel door een derde voor zijn rekening.


De doorzending van de gegevens kan volgens de Europese norm gebeuren. De lidstaten kunnen bepalen dat de doorzending van gegevens van elektronisch uitgereikte facturen in een ander formaat gebeurt, mits zij ook het gebruik van de Europese norm toestaan. In ieder geval moeten de door de lidstaten toegestane gegevensformaten de interoperabiliteit met de Europese norm garanderen.


Deze bepaling biedt de lidstaten en de belastingplichtigen de flexibiliteit om verschillende gegevensformaten voor de doorzending van de gegevens te gebruiken, maar voorziet ook in ten minste één norm die door alle lidstaten zal worden aanvaard; zo kunnen bedrijven hun gegevens over intracommunautaire transacties in elke lidstaat indienen volgens de Europese norm, zonder dat zij zich aan verschillende rapportagesystemen hoeven aan te passen.


In artikel 264, eerste alinea, is bepaald welke informatie voor elke transactie moet worden verstrekt. In wezen is dit dezelfde informatie als die welke in de lijsten moest worden verstrekt, maar nu moet zij voor elke transactie worden gedetailleerd in plaats van dat zij per afnemer wordt geaggregeerd. Er zijn echter nieuwe velden toegevoegd om de opsporing van fraude te verbeteren, meer bepaald de verwijzing naar de vorige factuur in geval van rectificatie van facturen, de identificatie van de bankrekening waarop de betaling van de factuur zal worden gecrediteerd en de overeengekomen datums voor de betaling van het bedrag van de transactie. Met het oog op een volledige standaardisering en interoperabiliteit zal de Commissie uitvoeringsbepalingen aannemen om een gemeenschappelijk elektronisch bericht voor dit doel vast te stellen.


Op grond van artikel 266 konden de lidstaten om aanvullende gegevens over intracommunautaire transacties verzoeken. Deze mogelijkheid druist in tegen de harmonisatie die op dit gebied wordt nagestreefd. Om die reden wordt dit artikel uit de btw-richtlijn geschrapt, zodat belastingplichtigen bij een intracommunautaire transactie altijd dezelfde informatie verstrekken, ongeacht de lidstaat waar die transactie wordt verricht.


Artikel 268 verplicht de lidstaten gegevens te verzamelen van belastingplichtigen die op hun grondgebied intracommunautaire verwervingen van goederen of daarmee gelijkgestelde handelingen verrichten. In het kader van de lijsten was de verzameling van deze gegevens facultatief voor de lidstaten.


Door de vervanging van de lijsten door een nieuw digitaal rapportagesysteem moeten ook wijzigingen worden aangebracht in bepaalde artikelen van de btw-richtlijn die tot dusver naar de lijsten verwezen, zodat voortaan naar het nieuwe rapportagesysteem wordt verwezen. Het betreft hier de artikelen 42, 138 bis, 262, 265 en 267. Andere artikelen die aspecten van de lijsten regelden en met het nieuwe rapportagesysteem overbodig zijn geworden, zijn geschrapt. Het betreft hier de artikelen 266, 269, 270 en 271.


8.

Digitaal rapportagesysteem voor leveringen van goederen en diensten die worden verricht onder bezwarende titel binnen het grondgebied van één lidstaat: artikelen 271 bis tot en met 273



Naast de vervanging van de lijsten door een nieuw digitaal rapportagesysteem voor intracommunautaire transacties beoogt dit initiatief de harmonisatie van de bestaande en toekomstige rapportagesystemen voor leveringen van goederen en diensten die worden verricht onder bezwarende titel binnen het grondgebied van een lidstaat, teneinde de administratieve lasten te vermijden die dit versnipperde kader met zich meebrengt voor belastingplichtigen die grensoverschrijdend actief zijn. Deze systemen zullen worden afgestemd op het digitale rapportagesysteem dat is opgezet voor intracommunautaire transacties, hetgeen de naleving voor de belastingplichtigen zal vereenvoudigen: zij zullen de gegevens die voor zowel binnenlandse als intracommunautaire transacties vereist zijn, in elke lidstaat in een gemeenschappelijk formaat kunnen verstrekken.


Deze harmonisatie wordt tot stand gebracht door de regels die zijn opgenomen in de nieuwe afdeling 2 van titel XI, hoofdstuk 6.


Lid 1 van artikel 271 bis staat de lidstaten toe een rapportagesysteem in te voeren voor leveringen van goederen en diensten die tussen belastingplichtigen binnen hun grondgebied worden verricht. Lid 2 van artikel 271 bis staat de lidstaten toe rapportagesystemen in te voeren voor alle andere soorten transacties. Dit tweede lid heeft bijvoorbeeld betrekking op de rapportage van leveringen van goederen of diensten die door een belastingplichtige aan een particulier worden verricht.


Er zij opgemerkt dat artikel 271 bis de lidstaten een keuzemogelijkheid geeft en geen verplichting oplegt. Indien zij echter beslissen een rapportagesysteem in te voeren overeenkomstig lid 1 van dit artikel, dat wil zeggen een rapportagesysteem voor transacties tussen belastingplichtigen binnen het nationale grondgebied, moet een dergelijk systeem voldoen aan de in artikel 271 ter vastgestelde kenmerken.


De kenmerken van het rapportagesysteem in artikel 271 ter zijn vergelijkbaar met die van het systeem dat is opgezet voor intracommunautaire transacties: rapportage op transactiebasis, doorzending van de gegevens twee werkdagen na de uitreiking van de factuur, of na de datum waarop de factuur had moeten worden uitgereikt indien de belastingplichtige niet heeft voldaan aan zijn verplichting om een factuur uit te reiken, de mogelijkheid dat de belastingplichtige zelf dan wel via een derde partij de gegevens doorzendt, en de mogelijkheid tot doorzending van de gegevens volgens de Europese norm. De lidstaten kunnen belastingplichtigen aanvullende instrumenten voor de doorzending van de gegevens ter beschikking stellen. Er zij nogmaals op gewezen dat het doel erin bestaat de lidstaten en belastingplichtigen voldoende flexibiliteit te bieden om verschillende methoden voor de doorzending van de gegevens te gebruiken, en tegelijkertijd te voorzien in ten minste één norm die door alle lidstaten zal worden aanvaard, zodat bedrijven hun gegevens volgens de Europese norm in elke lidstaat kunnen indienen, zonder dat zij zich aan verschillende rapportagesystemen hoeven aan te passen.


Er zal moeten worden nagegaan of de hervorming van het rapportagesysteem haar doelstellingen realiseert, dat wil zeggen de btw-kloof verkleint en de kosten die de versnippering van die systemen met zich meebrengt voor de belastingplichtigen, verlaagt. Daarom wordt de Commissie in artikel 271 quater verzocht om uiterlijk maart 2033 een verslag in te dienen met een evaluatie van de met deze hervorming bereikte resultaten en, in voorkomend geval, een voorstel om de belemmeringen weg te nemen, en met een voorstel om de binnenlandse rapportage verder te harmoniseren. Deze termijn biedt voldoende tijd om de rapportagesystemen te evalueren zodra zij volledig zijn geïmplementeerd, rekening houdend met het feit dat de volledige aanpassing aan de geharmoniseerde vereisten pas in 2028 moet plaatsvinden.


Om de harmonisatie van de rapportagesystemen te voltooien, volstaat het niet dat de toekomstige systemen worden geïmplementeerd overeenkomstig de in dit initiatief vastgestelde kenmerken. De lidstaten die al over rapportagesystemen voor deze transacties beschikken, zullen deze moeten aanpassen aan de kenmerken van het geharmoniseerde rapportagesysteem. Volgens dit initiatief moet deze aanpassing uiterlijk tegen 2028 plaatsvinden.


Op grond van artikel 273 staat het de lidstaten nog altijd vrij om andere verplichtingen die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de correcte inning van de btw en ter voorkoming van ontduiking, ten uitvoer te leggen. Deze vrijheid is echter beperkt met betrekking tot de rapportageverplichtingen, die alleen ten uitvoer kunnen worden gelegd overeenkomstig de bepalingen van titel XI, hoofdstuk 6, voor de daaronder vallende transacties.


9.

Eén btw-registratie (Single VAT Registration, kortweg SVR) en verbeteringen van de bestaande e-commerceregels en de winstmargeregeling



De onderstaande wijzigingen en verduidelijkingen zijn aangebracht in de bestaande btw-wetgeving.


In aansluiting op het beginsel van belastingheffing op de plaats van bestemming en in overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn (EU) 2022/542 van de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2006/112/EG en (EU) 2020/285 wat de btw-tarieven betreft 57 wordt artikel 14, lid 4, punt 1, a), gewijzigd om de definitie van intracommunautaire afstandsverkopen van goederen uit te breiden tot gebruikte goederen, kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten. Voorts wordt artikel 35 geschrapt, waardoor deze leveringen overeenkomstig artikel 33, punt a), op de plaats van bestemming worden belast. Als gevolg daarvan kan de OSS-vereenvoudigingsregeling worden toegepast om deze afstandsverkopen aan te geven, en daalt dus het aantal gevallen waarin registratie in de verschillende lidstaten nodig is.


Om de mogelijkheden voor btw-ontwijking te beperken, bepaalt het nieuwe artikel 39 bis dat leveringen van kunstvoorwerpen en antiquiteiten zonder verzending of vervoer (of leveringen waarbij de verzending of het vervoer van de goederen in dezelfde lidstaat begint en eindigt) worden belast op de plaats waar de afnemer is gevestigd dan wel zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft.


Met de wijzigingen in artikel 14 bis wordt de toepassing van de fictie van de gelijkgestelde leverancier uitgebreid. Met name met betrekking tot leveringen van goederen binnen de EU wordt lid 2 gewijzigd met het oog op een bredere toepassing van de fictie van de gelijkgestelde leverancier. Op grond van het uitgebreide toepassingsgebied zal de fictie van de gelijkgestelde leverancier voortaan zien op alle leveringen van goederen binnen de EU die door een elektronische interface worden gefaciliteerd, ongeacht waar de onderliggende leverancier is gevestigd en ongeacht de hoedanigheid van de afnemer. Daarnaast wordt een nieuw lid 3 ingevoegd om de fictie van de gelijkgestelde leverancier ook toepassing te laten vinden op bepaalde overbrengingen van eigen goederen die via een elektronische interface worden gefaciliteerd.


Met de wijziging van de btw-bepalingen betreffende de regeling inzake voorraad op afroep wordt een einddatum ingevoerd, namelijk 31 december 2024, waarna geen nieuwe overbrengingen van voorraadgoederen onder die regeling meer kunnen worden verricht. Voorts wordt artikel 17 bis, dat op de regeling inzake voorraad op afroep ziet, gewijzigd door de invoeging van een nieuw lid om te verduidelijken dat het artikel met ingang van 31 december 2025 niet langer van toepassing is. Deze wijzigingen zijn ingevoerd om rekening te houden met het feit dat de huidige regeling inzake voorraad op afroep overbodig wordt aangezien de nieuwe OSS-vereenvoudigingsregeling voor overbrengingen van eigen goederen alomvattend is en ook grensoverschrijdende goederenbewegingen omvat die momenteel onder de regeling inzake voorraad op afroep vallen.


Artikel 59 quater voorziet in een op kalenderjaren gebaseerde drempel van 10 000 EUR, waaronder grensoverschrijdende telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten en intracommunautaire afstandsverkopen van goederen die worden verricht door een in de EU gevestigde dienstverlener/leverancier die slechts in één lidstaat is gevestigd, aan de btw onderworpen kunnen blijven in de lidstaat waar de belastingplichtige die deze diensten verleent, is gevestigd of waar deze goederen zich bevinden op het tijdstip van vertrek van de verzending of het vervoer. Er wordt nu verduidelijkt dat naast grensoverschrijdende telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten alleen intracommunautaire afstandsverkopen van goederen die worden geleverd vanuit de lidstaat waar de belastingplichtige is gevestigd, onder die drempel vallen.


De wijziging van artikel 66 helpt het tijdstip van het belastbare feit te verduidelijken voor prestaties in het kader van de OSS-vereenvoudigingsregelingen (Unie- en niet-Unieregeling).


Het nieuwe lid 1 bis van artikel 143 voorziet in de vaststelling van een uitvoeringshandeling met bijzondere maatregelen om bepaalde vormen van belastingontduiking of -ontwijking te voorkomen door het juiste gebruik van en de correcte controle op het IOSS-btw-identificatienummer van de leverancier of van de tussenpersoon die voor zijn rekening optreedt (dit nummer is vereist voor de toepassing van de in artikel 143, lid 1, punt c bis), bedoelde vrijstelling) beter te waarborgen.


Om de noodzaak tot registratie in een lidstaat waar een binnenlandse b2b-levering wordt belast, nog verder te beperken, verplicht de wijziging van artikel 194 de lidstaten om de toepassing van de verleggingsregeling te aanvaarden wanneer een leverancier, die niet voor btw-doeleinden is gevestigd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is, goederen levert aan een persoon die voor btw-doeleinden in die lidstaat is geïdentificeerd. Deze hervorming zal ervoor zorgen dat in dergelijke omstandigheden de leverancier die in die lidstaat niet is geïdentificeerd, zich daar ook niet hoeft te registreren. Voorts sluit de wijziging leveringen van onder de winstmargeregeling vallende goederen uit van de verplichte toepassing van de verleggingsregeling. Om een adequate follow-up van de goederen te waarborgen, moet dit soort leveringen voortaan worden vermeld in de lijst als bedoeld in artikel 262.


Aangezien de nieuwe OSS-vereenvoudigingsregeling voor overbrengingen van eigen goederen ook ziet op grensoverschrijdende overbrengingen van goederen die momenteel onder de regeling inzake voorraad op afroep vallen, worden bij de wijzigingen in de artikelen 243, lid 3, en artikel 262, lid 2, de bepalingen van de btw-richtlijn betreffende de regeling inzake voorraad op afroep geschrapt met ingang van 1 januari 2026, aangezien zij overbodig zijn geworden. Zoals reeds werd vermeld, is in een afbouwtermijn van twaalf maanden voorzien, zodat regelingen inzake voorraad op afroep die op of vóór 31 december 2024 zijn opgezet, kunnen worden afgerond.

De wijziging in artikel 359 breidt het toepassingsgebied van het niet-Unie-OSS uit tot diensten van niet-EU-bedrijven aan alle niet-belastingplichtigen, ook al hebben deze niet hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een lidstaat.

De wijziging van artikel 365 verduidelijkt de termijn waarbinnen wijzigingen kunnen worden aangebracht in de desbetreffende btw-aangiften in het kader van het niet-Unie-OSS. Voortaan kunnen wijzigingen in dezelfde aangifte worden aangebracht voor zover deze wijzigingen plaatsvinden vóór het tijdstip waarop de aangifte moest worden ingediend.

Wat het Unie-OSS betreft, wordt met de nieuwe punten in artikel 369 bis de definitie van lidstaat van verbruik uitgebreid tot leveringen van goederen overeenkomstig de artikelen 36 (levering van goederen met installatie of assemblage), 37 (levering van goederen aan boord van een schip, vliegtuig of trein) en 39 (levering van gas, elektriciteit, verwarming en koeling), en tot binnenlandse leveringen van goederen.

In artikel 369 ter wordt bepaald dat voor de bovengenoemde soorten leveringen ook het Unie-OSS kan worden gebruikt voor zover de goederen worden geleverd aan niet-belastingplichtigen (of aan belastingplichtigen of niet-belastingplichtige rechtspersonen van wie de intracommunautaire verwervingen van goederen overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG niet aan de btw zijn onderworpen). Verder kan de regeling ook worden toegepast bij binnenlandse leveringen van onder de winstmargeregeling vallende goederen aan andere belastingplichtigen, verricht door belastingplichtige wederverkopers in het kader van die regeling.

Met de aanpassing van artikel 369 octies, lid 1, en de nieuwe punten wordt de inhoud van de aangifte in het kader van het Unie-OSS gewijzigd zodat ook de bovengenoemde leveringen erin kunnen worden opgenomen.

Met de aanpassing van artikel 369 octies, lid 2, en het nieuwe lid 2 bis wordt verduidelijkt welke informatie in de aangifte voor het Unie-OSS met betrekking tot de bovengenoemde leveringen moet worden verstrekt, alsook bepaald dat leveringen met een nultarief en anderszins vrijgestelde leveringen onder het Unie-OSS vallen en dus ook moeten worden aangegeven.

Met de aanpassing van artikel 369 octies, lid 3, wordt verduidelijkt dat ook diensten met een nultarief en anderszins vrijgestelde diensten die onder de bijzondere regeling vallen, in de aangifte voor het Unie-OSS moeten worden opgenomen.


Met de aanpassing van artikel 369 octies, lid 4, wordt verduidelijkt dat wijzigingen van btw-aangiften in het Unie-OSS na het tijdstip waarop de aangifte moest worden ingediend, in een volgende aangifte moeten worden aangebracht.


Met de aanpassing van artikel 369 undecies wordt bepaald dat aftrek niet mogelijk is in de btw-aangifte voor het Unie-OSS, maar dat de btw-teruggaaf moet gebeuren overeenkomstig het passende teruggaafsysteem.


Met het nieuwe lid in artikel 369 quaterdecies wordt het gebruik van het IOSS verplicht voor elektronische interfaces die als gelijkgestelde leverancier bepaalde afstandsverkopen van ingevoerde goederen faciliteren.


Met de wijziging van artikel 369 septdecies wordt bepaald dat een belastingplichtige of een voor zijn rekening aangewezen tussenpersoon, alvorens gebruik te beginnen maken van de bijzondere regeling voor invoer (IOSS), de lidstaat van identificatie moet meedelen dat de belastingplichtige de hoedanigheid van gelijkgestelde leverancier heeft met betrekking tot afstandsverkopen van in de EU ingevoerde goederen.


De aanpassing van artikel 369 novodecies en het nieuwe lid voorzien erin dat een belastingplichtige die niet aan de voorschriften van het IOSS voldoet, van de regeling wordt uitgesloten, tenzij die belastingplichtige verplicht is van deze regeling gebruik te maken als gelijkgestelde leverancier. Indien een dergelijke gelijkgestelde leverancier bij voortduring niet aan de voorschriften van deze bijzondere regeling voldoet, zullen hem andere sancties dan uitsluiting van de regeling worden opgelegd.

Met de aanpassing in lid 2 van artikel 369 unvicies wordt verduidelijkt binnen welke termijn wijzigingen kunnen worden aangebracht in de desbetreffende btw-aangiften in het IOSS. Als er wijzigingen moeten worden aangebracht na het tijdstip waarop de aangifte moest worden ingediend, moeten deze in een volgende aangifte worden aangebracht.

In de aanpassing van artikel 369 quatervicies wordt bepaald dat er in het kader van de bijzondere regeling geen aftrek van de btw kan plaatsvinden, maar wel een teruggaaf overeenkomstig het passende teruggaafsysteem.

De nieuwe artikelen 369 quinvicies bis tot en met 369 quinvicies duodecies voorzien in de toepassing van een nieuwe regeling die specifiek tot doel heeft de btw-nalevingsverplichtingen in verband met bepaalde overbrengingen van eigen goederen te vereenvoudigen.

Artikel 369 quinvicies bis bevat definities die van toepassing zijn op de nieuwe regeling voor overbrengingen van eigen goederen. Investeringsgoederen of goederen waarvoor geen volledig recht op aftrek bestaat in de lidstaat waar de intracommunautaire verwerving plaatsvindt, zijn uitgesloten van de bijzondere regeling.

In artikel 369 quinvicies ter is het toepassingsgebied van de regeling omschreven. Iedere belastingplichtige die eigen goederen overbrengt, zoals omschreven in artikel 369 quinvicies bis, kan zich registreren om van deze bijzondere regeling gebruik te maken, in welk geval alle relevante overbrengingen onder de bijzondere regeling vallen.

Artikel 369 quinvicies quater vereist dat belastingplichtigen die van de regeling gebruikmaken, hun lidstaat van identificatie langs elektronische weg in kennis stellen van de aanvang, de beëindiging of relevante wijzigingen van hun belastbare activiteiten die onder deze bijzondere regeling vallen.

In artikel 369 quinvicies quinquies is bepaald dat een belastingplichtige die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt, voor overbrengingen die onder die regeling vallen, slechts in één lidstaat van identificatie wordt geregistreerd. Ten behoeve van de identificatie in de bijzondere regeling voor overbrengingen van eigen goederen gebruikt de lidstaat van identificatie het individuele btw-identificatienummer dat reeds aan de belastingplichtige is toegekend met betrekking tot zijn verplichtingen in het kader van het binnenlandse systeem.

Artikel 369 quinvicies sexies bepaalt onder welke omstandigheden belastingplichtigen die gebruikmaken van de regeling voor overbrengingen van eigen goederen, van die regeling worden uitgesloten. Dat is onder meer het geval wanneer zij bij voortduring niet aan de voorschriften van de regeling voldoen of hun desbetreffende activiteiten staken.

In artikel 369 quinvicies septies is bepaald dat btw-aangiften maandelijks langs elektronische weg worden ingediend, ook wanneer er geen onder de regeling vallende activiteiten zijn verricht.

Artikel 369 quinvicies octies beschrijft de gegevens die de maandelijkse btw-aangifte moet bevatten en bepaalt dat wijzigingen van deze aangiften na het tijdstip waarop de aangifte moest worden ingediend, in een volgende aangifte moeten worden aangebracht.

In artikel 369 quinvicies nonies worden de vereisten vastgesteld met betrekking tot de valuta die in de btw-aangifte moet worden gebruikt.

In artikel 369 quinvicies decies is bepaald dat voor overbrengingen van eigen goederen in het kader van de regeling de intracommunautaire verwervingen zijn vrijgesteld in de lidstaat waarnaar de goederen worden verzonden of vervoerd.

In artikel 369 quinvicies undecies is bepaald dat aftrek niet mogelijk is in de bovengenoemde btw-aangifte, maar dat de btw moet worden teruggegeven overeenkomstig het passende teruggaafsysteem of als voorbelasting moet worden afgetrokken in de nationale btw-aangifte van een lidstaat wanneer de belastingplichtige reeds voor btw-doeleinden in een lidstaat is geïdentificeerd voor activiteiten die niet onder de bijzondere regeling vallen.

Artikel 369 quinvicies duodecies bevat de boekhoudkundige verplichtingen voor belastingplichtigen die gebruikmaken van de bijzondere regeling voor overbrengingen van eigen goederen.