Toelichting bij COM(2022)415 - Vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden in de Oostzee voor 2023 en tot wijziging van Verordening 2022/109 mbt bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 1 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (“de GVB-basisverordening”) moeten de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten zich herstellen tot en blijven op hogere niveaus dan die welke de maximale duurzame opbrengst (“MDO”) kunnen opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (“TAC’s”) en quota.

Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad 2 tot vaststelling van het meerjarenplan voor de Oostzee bevat de diverse streefbandbreedten voor de visserijsterfte. Deze bandbreedten worden in dit voorstel gebruikt om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) te realiseren, en met name de MDO te bereiken en vast te houden.

Met het onderhavige voorstel worden de vangstmogelijkheden van de lidstaten voor 2023 voor de commercieel belangrijkste visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee vastgesteld. Het voorstel is ook bedoeld om de mariene recreatievisserij te reglementeren voor zover dat nodig is om de onder deze verordening vallende visbestanden in stand te houden. Ter vereenvoudiging en verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC’s en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

In het voorstel worden quota vastgesteld op een niveau dat verenigbaar is met de doelstellingen van de GVB-basisverordening.


Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het GVB en strookt met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.


2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).


Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.


Evenredigheid

Het voorstel is om de onderstaande redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. In het kader van artikel 43, lid 3, VWEU moet de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden aannemen.

Met het onderhavige voorstel voor een verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Op grond van artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de GVB-basisverordening mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de criteria van die artikelen verdelen over de regio’s of marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate van vrijheid conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad neemt elk jaar een verordening als de onderhavige aan en de openbare en particuliere middelen voor de uitvoering ervan zijn reeds beschikbaar.


Keuze van instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor de vaststelling en verdeling van vangstmogelijkheden op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.


3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Op grond van de mededeling van de Commissie “Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2023” (COM(2022) 253 final) werd de adviesraad voor de Oostzee geraadpleegd. De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) leverde de wetenschappelijke basis voor het voorstel. Met de voorlopige standpunten van de belanghebbenden over alle betrokken visbestanden is rekening gehouden voor zover dat mogelijk was zonder tegen het bestaande beleid in te gaan of de toestand van kwetsbare bestanden te verslechteren.

Het wetenschappelijke advies over vangstbeperkingen en de toestand van de bestanden werd in juni 2022 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.


Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er is overleg gepleegd met de wetenschappelijke organisatie ICES.

De Unie verzoekt de ICES jaarlijks om wetenschappelijk advies over de toestand van de belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies heeft betrekking op alle bestanden in de Oostzee en er worden TAC’s voorgesteld voor de commercieel belangrijkste bestanden 3 .

Effectbeoordeling

Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserijen worden gebracht en gehouden op niveaus die op lange termijn duurzaam zijn. Deze aanpak zou in de loop der tijd moeten leiden tot een stabiele visserijdruk en hogere quota en daarmee tot een beter inkomen voor de vissers en hun gezinnen. De toename van de aanlandingen zou goed zijn voor de visserijsector, de consument, de verwerkende industrie en de detailhandel en voor de rest van de bedrijven die verbonden zijn met de commerciële visserij en de recreatievisserij. In deze context, en met name voor de Oostzee, moet het verband tussen duurzame visserij en een gezond marien milieu worden benadrukt. De biodiversiteitsstrategie en de daarmee samenhangende initiatieven, en met name het komende actieplan voor de visserij en het mariene milieu, zijn instrumenten om deze doelstelling te verwezenlijken.

Dankzij de besluiten over de vangstmogelijkheden in de Oostzee is het tot 2019 gelukt om bij de vaststelling van TAC’s voor alle bestanden met een MDO-advies, behalve voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, de visserijsterfte binnen de MDO-bandbreedten te brengen. Ook lijkt het dankzij deze besluiten te zijn gelukt om de bestanden weer op te bouwen en vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden weer met elkaar in evenwicht te brengen. In 2019 werd echter duidelijk dat kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee onder zware druk staat. Volgens de ICES-raming zal dit bestand de komende jaren hoogstwaarschijnlijk uitgeput blijven. In 2021 werd duidelijk dat het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee eveneens al jaren onder het duurzame niveau (d.w.z. beneden Blim) ligt. De ICES wees erop dat diverse zalmpopulaties gedecimeerd zijn. Tot slot ligt de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee sinds 2020 onder een gezond niveau (d.w.z. beneden Btrigger) en is haring in de Botnische Golf in 2022 die grenswaarde zeer dicht genaderd. Er zijn dus nog verdere stappen nodig om te bereiken dat alle bestanden zich herstellen en op MDO-niveau komen.

De ICES heeft zijn wetenschappelijk advies voor de bestanden in de Oostzee op 31 mei 2022 gepubliceerd, met uitzondering van zijn advies voor haring in het westelijke deel van de Oostzee, dat op 30 juni 2022 werd gepubliceerd. Volgens de ICES-ramingen ligt de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee en van kabeljauw in het oostelijke en westelijke deel van de Oostzee nog onder biologisch veilige grenzen. De biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee ligt nog onder de gezonde grenswaarden. Kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en zalm in de Golf van Finland krijgen een voorzorgsadvies. De overige acht bestanden krijgen een MDO-advies:

·sprot, haring in de Golf van Riga en schol liggen op een gezond niveau;

·haring in de Botnische Golf is gedaald tot net boven een gezond niveau; en

·kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en haring in het westelijke en het centrale deel van de Oostzee liggen onder een gezond niveau;

·de toestand van zalm in het hoofdbekken blijft van populatie tot populatie sterk uiteenlopen.

Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld om ten opzichte van vorig jaar het volgende ongewijzigd te laten: i) de vangstmogelijkheden voor zalm in de Golf van Finland, ii) de geregionaliseerde benadering voor zalm in het hoofdbekken, en iii) de bijvangst-TAC’s voor haring in het westelijke deel van de Oostzee en kabeljauw in het westelijke en het oostelijke deel van de Oostzee. Het voorstel komt neer op een verhoging van de vangstmogelijkheden voor haring in het centrale deel met 14 % en voor schol met 25 % en op een verlaging van de vangstmogelijkheden voor haring in de Botnische Golf met 28 %, voor haring in de Golf van Riga met 4 % en voor sprot met 20 %.

Al met al heeft het voorstel voor 2023 economisch gezien tot gevolg dat de vangstmogelijkheden in de Oostzee voor de lidstaten worden verlaagd tot circa 402 000 ton, ofwel 15,6 % minder dan in 2022.


Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel blijft flexibel wat betreft de toepassing van quota-uitwisselingsmechanismen die al in de vorige jaren waren vastgelegd in de verordeningen inzake de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Er worden geen nieuwe regels of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de Unie of op nationaal niveau) voorgesteld die tot hogere administratieve lasten zouden kunnen leiden.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor 2023, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.


5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De monitoring van het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC’s en quota is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.


Artikelsgewijze toelichting

In dit voorstel worden voor de lidstaten met visserijactiviteiten in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden en groepen bestanden voor 2023 vastgesteld.

Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van het meerjarenplan voor de Oostzee is op 20 juli 2016 in werking getreden. Volgens het meerjarenplan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan en moeten deze voldoen aan de streefbandbreedten voor de visserijsterfte die zijn aangegeven in de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen, met name van de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie. Voor bestanden met een MDO-advies is in artikel 4, lid 3, van het meerjarenplan bepaald dat de TAC in beginsel moet worden vastgesteld op of onder de MDO-visserijsterfte (respectievelijk de “FMDO-puntwaarde” en de “lagere FMDO-bandbreedte”). Krachtens artikel 4, lid 4, van het meerjarenplan kan de TAC echter ook altijd beneden de FMDO-bandbreedten worden vastgesteld. Onder de voorwaarden van artikel 4, lid 5, van het meerjarenplan, kan de TAC voor gezonde bestanden worden vastgesteld boven de FMDO-puntwaarde (de “hogere FMDO-bandbreedte”). Voor bestanden met een biomassa beneden de gezonde grenswaarde ofwel “Btrigger” — als de waarde onder dit referentiepunt voor paaibiomassa ligt, zijn maatregelen nodig die ervoor zorgen dat de bestanden zich herstellen tot boven MDO-niveau — is in artikel 5, lid 1, van het meerjarenplan bepaald dat passende herstelmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat het bestand weer snel op een gezond niveau komt. Rekening houdend met de afname van de biomassa moet met name de TAC op een lager niveau, beneden de hogere FMDO-bandbreedte, worden vastgesteld. Op grond van artikel 5, lid 2, van het meerjarenplan zijn aanvullende herstelmaatregelen nodig indien de biomassa van een bestand zelfs onder de biologisch veilige grenzen ofwel “Blim” ligt — als de waarde onder dit referentiepunt voor paaibiomassa ligt, heeft het bestand mogelijk een verminderde reproductiecapaciteit. Herstelmaatregelen kunnen met name inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand wordt geschorst en dat de vangstmogelijkheden voor die bestanden of andere bestanden in de visserijen voldoende worden verlaagd. Er kunnen ook andere herstelmaatregelen worden aangenomen, maar die moeten functioneel met de vangstmogelijkheden verbonden zijn. Bij de keuze van de maatregelen moet rekening worden gehouden met de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie.

Overeenkomstig de GVB-basisverordening moeten de vangstmogelijkheden voor bestanden waarvoor een voorzorgsadvies wordt gegeven, worden vastgesteld op een niveau dat ten minste een vergelijkbaar instandhoudingsniveau waarborgt. In overweging 8 van de GVB-basisverordening staat dat bij het nemen van beheersmaatregelen voor gemengde visserijen rekening moet worden gehouden met het feit dat in een gemengde visserij moeilijk alle bestanden tegelijk op MDO-niveau kunnen worden bevist, met name wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat het nauwelijks mogelijk is om het gebruikte vistuig zo selectief te maken dat het fenomeen van de “knelsoorten” zich niet voordoet.

De vangstmogelijkheden worden voorgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit), en artikel 16, lid 4 (GVB-doelstellingen en regels van de meerjarenplannen), van de GVB-basisverordening.

Bij de vaststelling van de Uniequota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden zijn de desbetreffende hoeveelheden van deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES geadviseerde TAC’s. De aan de lidstaten toegewezen TAC’s en quota zijn vermeld in de bijlage bij het voorstel.

De bestandsomvang van haring in het westelijke deel van de Oostzee is volgens de ICES-raming iets toegenomen, maar blijft slechts 59 % van de Blim-waarde. De biomassa blijft volgens de ICES-ramingen ten minste tot 2025 beneden Blim, zelfs als er helemaal geen visserij plaatsvindt. De rekrutering (jonge aanwas) is al jarenlang gering en ligt nog steeds op een historisch dieptepunt. Aangezien de biomassa in de nabije toekomst in geen van de vangstscenario’s boven Blim komt, geeft de ICES voor het vijfde jaar op rij een nulvangstadvies. In 2021 besloot de Raad op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 4, lid 4, van het meerjarenplan de gerichte visserij, met uitzondering van louter wetenschappelijke visserij en de kleinschalige kustvisserij, te sluiten. De Raad besloot ook een TAC voor onvermijdelijke bijvangsten vast te stellen om verstikking van andere visserijen te voorkomen. Aangezien deze herstelmaatregelen nog niet lang genoeg van kracht zijn om tot verbetering in de toestand van het bestand te leiden, stelt de Commissie voor om de gerichte visserij gesloten te houden en de TAC op hetzelfde niveau te houden.

Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee is de ICES nog niet in staat de waarden van de FMDO-bandbreedten te bepalen. Daarom heeft hij voor 2023 een voorzorgsadvies uitgebracht. Voor het vierde achtereenvolgende jaar adviseert de ICES nulvangsten. Volgens de ICES-raming is en blijft de bestandsomvang voorlopig onder Blim, zelfs als er helemaal geen visserij plaatsvindt. Bovendien is de biomassa volgens zijn raming in 2021 nauwelijks gestegen en is de rekrutering nog historisch laag. Gezien de uitputting van het bestand zijn vanaf 2019 strenge maatregelen aangenomen. De gerichte visserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee is gesloten, behalve voor louter wetenschappelijke visserij, en de TAC blijft beperkt tot onvermijdelijke bijvangsten om verstikking van de meeste andere visserijen in de Oostzee te voorkomen. Er werden verdere herstelmaatregelen die functioneel met de vangstmogelijkheden verbonden waren, aangenomen in de vorm van een paaisluiting voor de piek in de paaiperiode en voor de potentiële paaigebieden. Er gelden uitzonderingen voor louter wetenschappelijke visserij, voor bepaalde kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig en voor pelagische visserijen voor menselijke consumptie die plaatsvinden buiten de belangrijkste potentiële paaigebieden. Bovendien is de recreatievisserij in het belangrijkste verspreidingsgebied sinds 2020 verboden omdat in deze visserij, afgezet tegen de bijvangst-TAC, aanzienlijke hoeveelheden worden gevangen. Aangezien deze herstelmaatregelen nog niet lang genoeg van kracht zijn om tot verbetering in de toestand van het bestand te leiden, stelt de Commissie voor om deze te handhaven en het TAC-niveau ongewijzigd te laten.

Uit de ramingen die de ICES jaar na jaar voor het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee opstelde, bleek dat het bestand kwetsbaar was en qua omvang onder Btrigger lag. Daarom werden de vangstmogelijkheden aanzienlijk verlaagd en werden flankerende maatregelen aangenomen, zoals paaisluitingen en beperkingen van de recreatievisserij. Elk jaar werd voorspeld dat het bestand zich in het jaar erop zou herstellen, maar dit is tot dusver nog niet gebeurd. In 2021 merkte de ICES op dat zijn eerdere beoordelingen duidelijke inconsistenties vertoonden. Daarom verrichtte hij een diepgaandere beoordeling, waaruit bleek dat het bestand in het merendeel van de afgelopen tien jaar zelfs onder Blim lag. Om die reden adviseerde de ICES de totale vangsten beduidend te verlagen. De Raad besloot de gerichte visserij te sluiten, behalve voor louter wetenschappelijke visserij, en de TAC te beperken tot onvermijdelijke bijvangsten om verstikking van andere visserijen te voorkomen. De bestaande verdere herstelmaatregelen die functioneel met de vangstmogelijkheden verbonden waren, werden gehandhaafd of aangescherpt. De paaisluiting voor de piek in de paaiperiode en voor de potentiële paaigebieden werd gehandhaafd, behalve voor louter wetenschappelijke visserij, voor bepaalde kleinschalige kustvisserijen met passief vistuig, voor pelagische visserijen voor menselijke consumptie die plaats zouden vinden buiten de belangrijkste potentiële paaigebieden, en voor de visserij met dreggen op tweekleppige weekdieren in bepaalde ondiepe wateren. Bovendien werd de paaisluitingsperiode uitgebreid tot de recreatievisserij. Buiten die periode werd de meeneemlimiet voor de recreatievisserij verlaagd tot één vis per visser per dag.

In het advies van dit jaar geeft de ICES aan dat de rekrutering volgens zijn raming in 2022 iets hoger ligt dan in voorgaande jaren. De biomassa van het bestand is echter verder afgenomen en bedraagt thans slechts 38 % van de Blim-waarde. Niettemin wordt op basis van de FMDO-puntwaarde het vangstadvies gegeven om de totale vangsten te verhogen (evenals in 2021 is de ICES niet in staat om een afzonderlijk vangstadvies voor commerciële en voor recreatieve vangsten te geven), en wordt ervan uitgegaan dat de biomassa in 2024 boven Blim zal liggen. Tegelijk onderstreept de ICES dat zijn kortetermijnprognose met veel meer onzekerheid is omgeven dan gebruikelijk omdat in het beoordelingsmodel geen rekening wordt gehouden met bepaalde (waarschijnlijk aanzienlijke) onbekende sterftefactoren. Daarom benadrukt de ICES dat bij vangsten op de FMDO-puntwaarde het risico groot is dat de biomassa ook in 2024 onder Blim blijft. Gezien de zeer geringe omvang van het bestand, de ICES-overwegingen en de voorgeschiedenis van onzekerheden in de bestandsbeoordeling stelt de Commissie voor om een voorzichtige aanpak te volgen en het TAC-niveau en de huidige herstelmaatregelen ongewijzigd te laten.

In 2020 was de biomassa van haring in het centrale deel van de Oostzee volgens de ICES-raming gedaald tot onder Btrigger. In 2021 zette deze daling door en kwam de biomassa dicht bij Blim te liggen. De vangstmogelijkheden werden aanzienlijk verlaagd. Daarna is het bestand weer gegroeid. Het blijft echter onder Btrigger. Sinds 2015 is er geen sterke rekrutering en de huidige vangstmogelijkheden zijn voornamelijk toe te schrijven aan de sterke jaarklasse van 2019. De raming van deze jaarklasse is echter aan fluctuaties onderhevig. In 2020 bestempelde de ICES de jaarklasse van 2019 in zijn ramingen als sterk, vorig jaar als kleiner dan gemiddeld en dit jaar als groter dan gemiddeld. Op grond daarvan adviseert de ICES de vangstmogelijkheden aanzienlijk te verhogen, waarbij hij benadrukt dat het bestand afhankelijk is van één jaarklasse, waarvan de sterkte onzeker is. Daarom stelt de Commissie voor om een voorzichtige aanpak te volgen en de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het meerjarenplan vast te stellen op het laagste punt van de FMDO-bandbreedte.

De beoordeling van haring in de Botnische Golf was de laatste paar jaar omgeven met enige onzekerheid. De biomassa neemt sinds 2010 gestaag af. In 2019 moest de ICES zijn advies vanwege een sterke retroactieve vertekening neerwaarts bijstellen tot ICES-gegevenscategorie 3 (voorzorgsadvies). Na grondig werk heeft de ICES het advies in 2021 weer opwaarts bijgesteld tot ICES-gegevenscategorie 1 (MDO-advies). De raad ging ervan uit dat de biomassa eindelijk weer een stijgende lijn vertoonde, en adviseerde om de vangstmogelijkheden aanzienlijk te verhogen. Volgens zijn huidige raming was de biomassa van het bestand de afgelopen jaren veel kleiner en is deze gedaald tot een niveau net boven Btrigger. De ICES geeft aan dat deze ontwikkeling waarschijnlijk te wijten is aan het feit dat haring steeds kleiner wordt, een verschijnsel dat al enige tijd in bepaalde kustvisserijen wordt waargenomen. De ratio tussen gewicht en leeftijd was in de afgelopen 15 jaar al laag en is in 2021 nog verder teruggelopen. Het enige, door de ICES geadviseerde vangstscenario waarin het bestand in 2024 boven Btrigger blijft, is het laagste punt van de FMDO-bandbreedte. Gezien de ongunstige ontwikkeling van het bestand en om te voorkomen dat het tot onder Btrigger daalt, stelt de Commissie voor om de vangstmogelijkheden vast te stellen op het laagste punt van de FMDO.

Het ICES-advies voor haring in de Golf van Riga bevat geen specifieke beperkingen, zodat een TAC wordt voorgesteld op de FMDO-puntwaarde.

Volgens de ICES ligt de biomassa van sprot op een gezond niveau, maar lag de visserijdruk in het verleden boven FMDO. Bovendien raadt de ICES aan rekening te houden met de interacties tussen de verschillende soorten, aangezien sprot een belangrijke foerageersoort voor kabeljauw is. Daarom stelt de Commissie voor om de TAC conform artikel 4, lid 3, van het meerjarenplan vast te stellen in de lagere FMDO-bandbreedte.

De TAC voor schol is een combinatie van: i) het MDO-advies voor het bestand in de deelsectoren 21, 22 en 23, en ii) het MDO-advies voor het bestand in de deelsectoren 24 tot en met 32, dat dit jaar opwaarts is bijgesteld tot ICES-gegevenscategorie 2 (MDO-advies). Beide bestanden ontwikkelen zich goed, maar er moet rekening worden gehouden met de interacties tussen de verschillende soorten. Kabeljauw is een onvermijdelijke bijvangst in de scholvisserij en de bijvangsten kunnen behoorlijk hoog zijn, met name zolang geen gebruik wordt gemaakt van selectiever vistuig. De Commissie stelt voor om de vangstmogelijkheden voor beide kabeljauwbestanden in de Oostzee op een zeer laag niveau te houden. Daarom stelt de Commissie voor om de TAC voor schol conform artikel 4, lid 3, van het meerjarenplan vast te stellen in de lagere FMDO-bandbreedte.

De ICES constateert al vele jaren achtereen dat de toestand van de rivierbestanden van zalm in de Oostzee zeer heterogeen is: sommige zijn gezond, andere zijn uiterst zwak. Voor zalm in het hoofdbekken gaf de ICES doorgaans een MDO-advies en voor zalm in de Golf van Finland een advies op basis van de benadering voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Na een grondige beoordeling van het bestand besloot de ICES deze benadering in 2020 ook te volgen voor het hoofdbekken. Na verdere werkzaamheden gaf de ICES in 2021 weer een MDO-advies, maar daarin werd voor het eerst aangegeven dat alle commerciële en recreatieve zalmvangsten in het hoofdbekken, die per definitie gemengde visserijen zijn waarbij zalm uit gezonde en uit zwakke rivierbestanden wordt gevangen, moeten worden stopgezet om de zwakke rivierbestanden te beschermen. Tegelijk oordeelde de ICES echter dat voor de voortzetting van de bestaande gerichte visserij in de kustgebieden van de Botnische Golf en de Ålandzee tijdens de zalmzomertrek nog het voorzorgsbeginsel gold. Daarom besloot de Raad om de gerichte zalmvisserij in het hoofdbekken te sluiten en een bijvangst-TAC voor onvermijdelijke bijvangsten vast te stellen, met een vrijstelling voor louter wetenschappelijke visserij, en om tegelijk de gerichte zalmvisserij in die noordelijke kustgebieden tijdens de zomerperiode open te houden. Ook nam de Raad verdere herstelmaatregelen aan die functioneel verbonden waren met de vangstmogelijkheden. Het werd verboden met beuglijnen te vissen buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen. Waar en wanneer de gerichte commerciële visserij is gesloten, geldt in de recreatievisserij bovendien per visser een dagelijkse meeneemlimiet van één zalm met ingeknipte vin. Voor zalm in de Golf van Finland stelde de Raad de TAC vast overeenkomstig het ICES-voorzorgsadvies. In 2022 kon de ICES-werkgroep als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne niet bijeenkomen en besloot de ICES om voor zalm in het hoofdbekken en voor zalm in de Golf van Finland hetzelfde advies te geven als afgelopen jaar. Op grond daarvan stelt de Commissie voor om de twee TAC’s ongewijzigd te laten en de huidige herstelmaatregelen te handhaven, terwijl wordt geëxpliciteerd dat recreatieve technieken waarbij de vangst meteen wordt teruggezet, niet zijn toegestaan omdat de ICES de sterfte na het terugzetten te hoog acht om de zwakke populaties te beschermen.

Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad bevat verdere voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van haar artikelen 3 en 4 voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs- en analytische TAC’s gelden. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen op welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing mogen zijn, met name niet op grond van de biologische situatie van de bestanden. Meer recent werd bij artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening het flexibiliteitsmechanisme ingevoerd voor alle onder de aanlandingsverplichting vallende bestanden. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen ondergraaft en een belemmering vormt voor de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening voorziet.

De Commissie stelt ook voor om Verordening (EU) 2022/109 van de Raad te wijzigen en een TAC vast te stellen voor kever, waarvoor het visseizoen op 1 november 2022 begint. Het TAC-niveau wordt als “p.m.” (pro memorie) geoormerkt in afwachting van de publicatie van het ICES-advies, dat begin oktober 2022 wordt verwacht, en hangende het overleg met het Verenigd Koninkrijk.