Toelichting bij COM(2022)426 - Ondertekening en voorlopige toepassing van de partnerschapsovereenkomst met Thailand

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

In november 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om over individuele kaderovereenkomsten inzake partnerschap en samenwerking te onderhandelen met Thailand, Indonesië, Singapore, de Filipijnen, Maleisië en Brunei. De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (ook: “de Overeenkomst”) met Thailand werd in maart 2013 voor het eerst geparafeerd, maar de ondertekening ervan werd in 2014 opgeschort na de militaire machtsovername in het land. In het licht van de politieke normalisering in Thailand achtte de Raad het in oktober 2019 passend dat de EU stappen onderneemt om haar betrekkingen met Thailand te verbreden door de nodige voorbereidingen te treffen voor een tijdige ondertekening van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst. Op 13 juli 2021 werden de onderhandelingen over de Overeenkomst hervat, en op 11 juni 2022, na de zevende ronde, werden zij afgesloten.

De Europese Dienst voor extern optreden en de diensten van de Commissie waren bij het onderhandelingsproces betrokken. De lidstaten werden tijdens het onderhandelingsproces op de vergaderingen van de bevoegde werkgroepen van de Raad geraadpleegd. Het Europees Parlement werd op de hoogte gehouden over het resultaat van de onderhandelingen.

De Commissie is van oordeel dat de door de Raad in zijn onderhandelingsrichtsnoeren voor de Overeenkomst vastgestelde doelstellingen zijn bereikt en dat de ontwerpovereenkomst kan worden ingediend voor ondertekening en sluiting.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

2.1.Doel en inhoud van de Overeenkomst

De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst is de eerste bilaterale overeenkomst van de EU met Thailand en gaat verder dan het huidige wettelijke kader van de samenwerkingsovereenkomst van 1980 tussen de Europese Economische Gemeenschap en de lidstaten van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (Asean).

De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst bevat juridisch bindende verbintenissen die centraal staan in het buitenlandse beleid van de EU, onder andere op het gebied van mensenrechten, non-proliferatie, terrorismebestrijding, het Internationaal Strafhof, migratie en belastingen.

De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst breidt de reikwijdte voor wederzijdse betrokkenheid op verschillende gebieden, waaronder justitie en binnenlandse zaken en de dialoog op economisch en handelsgebied, aanzienlijk uit. Met de Overeenkomst wordt ernaar gestreefd de samenwerking te versterken op uiteenlopende beleidsdomeinen, waaronder mensenrechten, non-proliferatie van massavernietigingswapens, terrorismebestrijding, bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, handel, migratie, het milieu, energie, de klimaatverandering, vervoer, wetenschap en technologie, werkgelegenheid en sociale zaken, onderwijs, landbouw, cultuur enz. De Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst bevat ook bepalingen ter bescherming van de financiële belangen van de EU.

In politiek opzicht vormt de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Thailand een belangrijke stap in de versterking van de rol van de EU in Zuidoost-Azië, die is gebaseerd op gedeelde universele waarden als democratie en mensenrechten. De Overeenkomst maakt meer politieke, regionale en mondiale samenwerking tussen twee gelijkgestemde partners mogelijk. De uitvoering van de Overeenkomst zal praktische voordelen voor beide partijen met zich meebrengen en een basis leggen om de bredere politieke belangen van de EU te bevorderen.

Bij de Overeenkomst wordt een Gemengd Comité opgericht om toezicht te houden op de ontwikkeling van de bilaterale betrekkingen tussen de partijen. De Overeenkomst bevat een clausule betreffende niet-naleving van verplichtingen en de mogelijkheid om de toepassing van de Overeenkomst te schorsen in geval van schending van essentiële elementen.

2.2.Rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit

In artikel 218, lid 5, VWEU wordt voorzien in de vaststelling van een besluit waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van een overeenkomst.

De materiële rechtsgrondslag voor een besluit op grond van artikel 218, lid 6, VWEU wordt in de eerste plaats bepaald door het doel en de inhoud van de Overeenkomst. Volgens de rechtspraak moet, indien uit het onderzoek van een handeling van de Europese Unie blijkt dat zij een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoel of voornaamste component, terwijl het andere doel of de andere component slechts van ondergeschikt belang is, de handeling op één enkele rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op het hoofddoel of de overwegende component. Indien daarentegen vaststaat dat de handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, zodat verschillende bepalingen van de Verdragen van toepassing zijn, moet deze maatregel bij wijze van uitzondering op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen worden gebaseerd (zie in die zin de arresten van 10 januari 2006, Commissie/Parlement en Raad, C-178/03, ECLI:EU:C:2006:4, punten 42 en 43; van 11 juni 2014, Commissie/Raad, C-377/12, ECLI:EU:C:2014:1903, punt 34; van 14 juni 2016, Parlement/Raad, C-263/14, ECLI:EU:C:2016:435, punt 44, en van 4 september 2018, Commissie/Raad (Kazachstan), C-244/17, ECLI:EU:C:2018:662, punt 40).

Het hoofddoel of de hoofdcomponent van de Overeenkomst valt binnen het gebied van ontwikkelingssamenwerking.

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is bijgevolg artikel 209, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 5, VWEU.

2.3.Juridische status 

Uit de analyse van de reikwijdte van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst blijkt dat de EU op grond van de Verdragen de bevoegdheid heeft om op te treden op alle gebieden die onder het toepassingsgebied van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst vallen. Op basis van deze analyse is over het nieuwe ontwerp van de Overeenkomst eerst onderhandeld als een uitsluitend de EU betreffende overeenkomst. Daarnaast waren de hoge vertegenwoordiger en de Commissie van mening dat het belang van de Unie om snel voortgang te boeken met de uitvoering van de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst het best gediend werd door de kortere en beter voorspelbare ratificatieprocedure voor inwerkingtreding van de Overeenkomst als “enkel EU”-overeenkomst.

De lidstaten in de Raad hebben tijdens de vergadering van het Coreper op 20 juli 2022 de Commissie en de hoge vertegenwoordiger echter unaniem verzocht de Overeenkomst om te vormen tot een gemengde overeenkomst met voorlopige toepassing. Om te voorkomen dat de ondertekening en sluiting door de Europese Unie in de Raad wordt opgehouden, hebben de Commissie en de hoge vertegenwoordiger besloten te onderhandelen over een aanpassing aan de Overeenkomst alvorens het voorstel van de Commissie voor de ondertekening en voorlopige toepassing wordt ingediend.

Daarom wordt in het bijgevoegde ontwerp voorgesteld de overeenkomst te ondertekenen als een gemengde overeenkomst.

2.4.De noodzaak van het voorgestelde besluit

In artikel 216, VWEU, is bepaald dat de Unie een overeenkomst met een of meer derde landen kan sluiten wanneer de Verdragen daarin voorzien of wanneer het sluiten van een overeenkomst nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.

De Verdragen voorzien in de sluiting van overeenkomsten zoals de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, met name in artikel 209, VWEU. Bovendien is de sluiting van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst noodzakelijk om, in het kader van het beleid van de Unie, de in de Verdragen genoemde doelstellingen te verwezenlijken.

De Overeenkomst moet worden ondertekend voordat zij namens de Unie kan worden gesloten.