Toelichting bij COM(2022)403 - Standpunt EU in het Gemengd Comité met Mongolië mbt het instellen van een werkgroep ontwikkelingssamenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds 1 , in verband met de beoogde vaststelling van een besluit tot instelling van een werkgroep ontwikkelingssamenwerking.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds

De Kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds (hierna “de overeenkomst” genoemd), heeft tot doel de bilaterale betrekkingen van de partijen te versterken, die zich ertoe verbinden een brede dialoog te voeren en verdere onderlinge samenwerking op alle gebieden van wederzijds belang te bevorderen. De overeenkomst is op 1 november 2017 in werking getreden.

2.2.Het Gemengd Comité

Bij artikel 56, lid 1, van de overeenkomst wordt een Gemengd Comité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van beide partijen. Artikel 56, lid 1, bepaalt dat het Gemengd Comité tot taak heeft:

(a)te zorgen voor de goede werking en uitvoering van de overeenkomst;

(b)prioriteiten vast te stellen met betrekking tot de doelstellingen van de overeenkomst;

(c)aanbevelingen te doen ter bevordering van de doelstellingen van de overeenkomst.

Op grond van artikel 56, lid 2, van de overeenkomst is het Gemengd Comité bevoegd om besluiten vast te stellen zoals bepaald in de overeenkomst. De besluiten worden bij overeenkomst tussen de partijen vastgesteld, na voltooiing van de respectieve interne procedures die nodig zijn voor het vaststellen van een besluit door beide partijen. De besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan.

Krachtens artikel 56, lid 4, kan het Gemengd Comité gespecialiseerde werkgroepen instellen die het bij de uitvoering van zijn taken ondersteunen. Deze werkgroepen brengen op elke vergadering van het Gemengd Comité gedetailleerd verslag uit over hun activiteiten.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van het reglement van orde van het Gemengd Comité 2 wordt het Gemengd Comité beurtelings voor een periode van één kalenderjaar voorgezeten door de minister van Buitenlandse Zaken van Mongolië en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Zij kunnen hun bevoegdheid voor het voorzitterschap van de vergaderingen van het Gemengd Comité geheel of gedeeltelijk overdragen aan een hoge ambtenaar.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Tijdens zijn vierde zitting of, in voorkomend geval, via een voorafgaande schriftelijke procedure overeenkomstig artikel 8, lid 3, van zijn reglement van orde, wordt voorgesteld dat het Gemengd Comité een besluit vaststelt betreffende de instelling van een werkgroep ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van de vaststelling van het mandaat van die werkgroep (hierna “de beoogde handeling” genoemd), overeenkomstig artikel 56, lid 4, van de overeenkomst en artikel 10, lid 1, punt 2, van het reglement van orde.

De beoogde handeling heeft tot doel een gespecialiseerde werkgroep inzake ontwikkelingssamenwerking in te stellen om het Gemengd Comité bij de uitvoering van zijn taken bij te staan. Deze werkgroep brengt op elke vergadering van het Gemengd Comité gedetailleerd verslag uit over zijn activiteiten.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 56, lid 2, van de overeenkomst, waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité en het bij artikel 28 opgerichte subcomité hebben voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de onderhavige overeenkomst en in de in de overeenkomst genoemde gevallen beslissingsbevoegdheid. De besluiten worden bij overeenkomst tussen de partijen vastgesteld, na voltooiing van de respectieve interne procedures die nodig zijn voor het vaststellen van een besluit door beide partijen. De besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan.”

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Dit voorstel voor een besluit van de Raad bepaalt het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het bij de overeenkomst opgerichte Gemengd Comité over het voorstel tot instelling van een werkgroep ontwikkelingssamenwerking en tot vaststelling van het mandaat ervan. Na de vergadering van het Gemengd Comité van 3 december 2020 hebben de EU en Mongolië in de goedgekeurde notulen hun voornemen te kennen gegeven te werken aan de instelling van een dergelijke werkgroep zodra de respectieve interne procedures daartoe zijn afgerond.

Dit voorstel is in overeenstemming met de beginselen van de overeenkomst, volgens welke alle aspecten van duurzame ontwikkeling moeten worden bevorderd. Voorts is in artikel 2 bepaald dat de partijen een brede dialoog voeren en verdere samenwerking in alle sectoren van gezamenlijk belang stimuleren. Dit is ook in overeenstemming met de doelstelling van het Verdrag om de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden te bevorderen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een lichaam dat krachtens een overeenkomst is opgericht, namelijk de Kaderovereenkomst inzake een partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Mongolië, anderzijds.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen, aangezien zij overeenkomstig artikel 56, lid 2, van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zal zijn en de instelling van een werkgroep ontwikkelingssamenwerking overeenkomstig artikel 56, lid 4, van de overeenkomst mogelijk zal maken. De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op ontwikkelingssamenwerking. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 209, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 209, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.