Toelichting bij COM(2022)311 - Standpunt EU tav de onderlinge erkenning van het programma van geautoriseerde marktdeelnemers met Moldavië

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Subcomité douane van de Europese Unie en de Republiek Moldavië in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit inzake de wederzijdse erkenning van geautoriseerde marktdeelnemers tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië.

1.1. Achtergrond van het voorstel

De associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Moldavië, anderzijds (hierna “de overeenkomst1” genoemd) heeft onder meer tot doel de tarieven te verlagen waarmee Europese bedrijven bij uitvoer naar de Republiek Moldavië worden geconfronteerd, en de douaneprocedures efficiënter te maken. Verder vergemakkelijkt de overeenkomst de handel ook door de geleidelijke aanpassing van de Moldavische wetgeving, regels en procedures, met inbegrip van normen, aan die van de EU2. De overeenkomst is in juli 2016 in werking getreden.

Het bij artikel 200, lid 1, van de overeenkomst opgerichte Subcomité douane voert zijn taken uit overeenkomstig artikel 200, leden 2 en 3, van de overeenkomst. Het Subcomité douane neemt onder meer praktische regelingen, maatregelen en besluiten aan voor de tenuitvoerlegging van hoofdstuk V en de protocollen II en III bij de overeenkomst, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en gegevens, wederzijdse erkenning van douanecontroles en partnerschapsprogramma’s op handelsgebied, en wederzijds overeengekomen voordelen. Het Subcomité douane bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en van de Republiek Moldavië die verantwoordelijk zijn voor douane en douanegerelateerde aangelegenheden. Een vertegenwoordiger van de Europese Commissie of van de Republiek Moldavië die verantwoordelijk is voor douanegerelateerde aangelegenheden, fungeert als voorzitter.

1.2. De beoogde handeling van het Subcomité douane

Het Subcomité douane stelt praktische regelingen, maatregelen, besluiten en aanbevelingen vast als bedoeld in artikel 200 van de overeenkomst. Deze worden door de partijen bij consensus aangenomen na voltooiing van artikel 11, lid 3, van het reglement van orde van het Subcomité douane van de EU en de Republiek Moldavië ter goedkeuring daarvan3. De besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan.

Het Subcomité douane kan het besluit nemen via een schriftelijke procedure indien de partijen dat overeenkomen. De schriftelijke procedure bestaat uit een uitwisseling van nota’s tussen de twee voorzitters, die in overleg met de partijen handelen. Na goedkeuring van de tekst wordt het besluit los van elkaar en achtereenvolgens ondertekend door een vertegenwoordiger van elke partij.

Zowel in de EU als in de Republiek Moldavië bestaat er een programma van geautoriseerde marktdeelnemers (“AEO-programma”) dat faciliteiten biedt aan marktdeelnemers die in de veiligheid van hun toeleveringsketen hebben geïnvesteerd en als dusdanig door de douanediensten van het betrokken land zijn gecertificeerd.

De beoogde handeling heeft tot doel te voorzien in de wederzijdse erkenning van de AEO-programma’s tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië.

Het besluit is bindend voor de partijen op de datum waarop het wordt vastgesteld. Namens de Unie in te nemen standpunt.

Het onderhavige voorstel erkent dat de Europese Unie en Moldavië (de “partijen”) zich ertoe hebben verbonden hun douanesamenwerking overeenkomstig de overeenkomst te intensiveren. Het bevestigt dat de partijen zich ertoe hebben verbonden de handel te bevorderen en de veiligheid van de toeleveringsketen te vergroten door middel van partnerschapsprogramma’s met het bedrijfsleven.

De veiligheid en de facilitatie van de toeleveringsketen in de internationale handel kunnen aanzienlijk worden verbeterd door de wederzijdse erkenning van de respectieve partnerschapsprogramma’s met het bedrijfsleven, te weten het AEO-programma van de Republiek Moldavië en het AEO-programma van de EU. Daarom wordt voorgesteld dat de Unie het AEO-programma van de Republiek Moldavië erkent en dat de Republiek Moldavië het AEO-programma van de EU erkent.

2. Rechtsgrondslag

2.1. Procedurele rechtsgrondslag

2.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt4.

2.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het Subcomité douane is een lichaam dat is opgericht bij de overeenkomst.

De door het Subcomité douane vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn uit hoofde van het internationale recht overeenkomstig artikel 200 van de associatieovereenkomst.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

2.2. Materiële rechtsgrondslag

2.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

2.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling strekken in de eerste plaats tot bevordering van de handel tussen de partijen door de wederzijdse erkenning van de geautoriseerde marktdeelnemers overeenkomstig artikel 197, punt j), en artikel 200, lid 3, punt b), van hoofdstuk 5 “Douane en handelsbevordering” van titel V “Handel en daarmee verband houdende aangelegenheden” van de overeenkomst. De beoogde handeling valt dus binnen het toepassingsgebied van de in artikel 207 genoemde gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.