Toelichting bij COM(2021)651 - Standpunt EU in het Gemengd Comité dat is opgericht bij artikel 63, lid 1, van de associatieovereenkomst met de Palestijnse Autoriteit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité Europese Unie-PLO (“Gemengd Comité”) in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit tot verlenging van de tijdelijke wijzigingen waarin is voorzien bij punt A van de briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst

De Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (“de Interim-associatieovereenkomst”), beoogt de handel, investeringen en harmonische economische betrekkingen tussen de Partijen te bevorderen en aldus hun duurzame economische ontwikkeling te stimuleren. De overeenkomst is op 1 juli 1997 in werking getreden.

2.2.Gemengd Comité Europese Unie-PLO

Het Gemengd Comité Europese Unie-PLO (“het Gemengd Comité”) is bevoegd besluiten te nemen in gevallen waarin de Interim-associatieovereenkomst voorziet en in andere gevallen wanneer dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Interim-associatieovereenkomst. De besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de Unie en de Palestijnse Autoriteit.

2.3.De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling

De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds, inzake verdere liberalisering van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten en tot wijziging van de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (“de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling”) strekt tot verdere liberalisering van de handel in landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten en tot wijziging van de Interim-associatieovereenkomst. De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is op 1 januari 2012 in werking getreden.

Krachtens punt C, lid 1, onder a), van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling kan het Gemengd Comité bij besluit de tijdelijke wijzigingen verlengen. Sinds het Gemengd Comité van 10 december 2020 hebben de Partijen te kennen gegeven dat zij de tijdelijke wijzigingen willen verlengen.

2.4.De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Het Gemengd Comité moet een besluit vaststellen betreffende de verlenging van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling met 10 jaar (“de beoogde handeling”).

De noodzaak om de economische en sociale ontwikkeling van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook te bevorderen, bestaat nog steeds. Dit is met name het geval na het recente geweld in en rond Gaza. Het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook kan bijdragen tot meer politieke stabiliteit in de regio. De Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling werd oorspronkelijk gesloten voor een periode van tien jaar. Gezien de aanhoudende economische problemen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook en om de stabiliteit en de betrouwbaarheid van de planning te maximaliseren, zou een verlenging van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling met nog eens 10 jaar het doeltreffendst zijn. De beoogde handeling heeft derhalve tot doel de tijdelijke liberalisering van de handel in landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten met nog eens 10 jaar te verlengen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 63, lid 2, van de Interim-associatieovereenkomst.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, is de vaststelling van het in de bijlage opgenomen ontwerpbesluit van het Gemengd Comité.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een internationale overeenkomst. Het is opgericht bij artikel 63 van de Interim-associatieovereenkomst.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is overeenkomstig artikel 63, lid 2, van de Interim-associatieovereenkomst volkenrechtelijk bindend en vormt derhalve een handeling met rechtsgevolgen.

Het beoogde besluit strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de handel in goederen en vallen dus volledig binnen het toepassingsgebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek als bedoeld in artikel 207 VWEU. De bevoegdheid om internationale overeenkomsten te sluiten is geregeld in lid 4, eerste alinea, van dat artikel.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van het Gemengd Comité de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.