Toelichting bij COM(2021)677 - Standpunt EU in het kader van het Verdrag inzake het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee over zwerfvuil in het Middellandse Zeegebied

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op de 22e vergadering van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee (het “Verdrag van Barcelona”) en de bijbehorende protocollen met betrekking tot een besluit om in het kader van artikel 15 van het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land (“Land Based Sources Protocol” of “LBS-protocol”) wijzigingen aan het regionale plan inzake het beheer van zwerfvuil in het Middellandse Zeegebied goed te keuren.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee en de bijbehorende protocollen

Het Verdrag van Barcelona en de zeven bijbehorende protocollen die in het kader van het Actieplan voor de Middellandse Zee zijn aangenomen, vormen de belangrijkste regionale, juridisch bindende multilaterale milieuovereenkomst voor de Middellandse Zee.

Het Protocol inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging vanaf het land (“Land Based Sources Protocol” of “LBS-protocol”) is een van de zeven protocollen bij het Verdrag van Barcelona. Dit protocol is erop gericht alle passende maatregelen te nemen om verontreiniging van de Middellandse Zee door het storten van afval of andere stoffen te voorkomen, te verminderen en zoveel mogelijk uit te bannen.

De Europese Unie is partij bij het (gewijzigde) LBS-protocol 1 .

2.2.De vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen

Op de vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen komen ministers en hoge ambtenaren bijeen die alle partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen vertegenwoordigen. De verdragsluitende partijen komen van 7 tot en met 10 december 2021 bijeen in Antalya, Turkije.

Overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag van Barcelona oefent de Europese Unie (“de EU”) haar stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal lidstaten die bij dit Verdrag en bij een of meer van de bijbehorende protocollen partij zijn. De EU oefent haar stemrecht niet uit wanneer de lidstaten hun stemrecht uitoefenen en omgekeerd.

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van het LBS-protocol worden besluiten over de goedkeuring van actieplannen, programma’s en maatregelen genomen met een tweederdemeerderheid van de aanwezige en stemmende verdragsluitende partijen.

2.3.De beoogde handeling van de 22e vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen

De partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen zijn voornemens op de volgende ministeriële vergadering een besluit vast te stellen tot goedkeuring van wijzigingen aan het regionale plan inzake het beheer van zwerfvuil in het Middellandse Zeegebied in het kader van artikel 15 van het LBS-protocol (“de beoogde handeling”).

De regionale plannen zullen voor de Unie bindend zijn overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het LBS-protocol.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Maatregelen om zwerfvuil op zee terug te dringen vormen een essentieel onderdeel van de wetgeving van de Unie voor de bescherming van het mariene milieu en de biodiversiteit en de ecosystemen ervan.

Overeenkomstig duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 en de verklaring van Napels wordt bij de beoogde handeling nieuwe definities vastgesteld en wordt het toepassingsgebied van de maatregelen op vier belangrijke gebieden (economische instrumenten, circulaire economie van kunststoffen en bronnen van zwerfvuil aan land en op zee) uitgebreid. Vanaf 2025 zullen op grond van de handeling ook preventiemaatregelen moeten worden vastgesteld om een circulaire economie voor kunststoffen tot stand te brengen, met name door het gebruik en de productie van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik geleidelijk af te schaffen en door het gebruik van bepaalde zorgwekkende chemische additieven bij de productie van kunststoffen te beperken (overeenkomstig het Verdrag van Stockholm).

Een standpunt van de Unie is noodzakelijk vanwege de juridisch bindende gevolgen van het beoogde voorstel.

Het voorstel is in overeenstemming met de ambitie van de Unie in het kader van de Green Deal om verontreiniging terug te dringen en het milieu beter te beschermen. Er wordt derhalve voorgesteld dat de Unie de goedkeuring van de beoogde handeling steunt.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

De vergadering van de partijen bij het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen is een krachtens een overeenkomst, namelijk het Verdrag van Barcelona, opgericht lichaam.

Bij de beoogde handeling zullen wijzigingen aan het regionale plan inzake het beheer van zwerfvuil in het Middellandse Zeegebied worden aangenomen. De beoogde handeling vormt derhalve een handeling met rechtsgevolgen.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Verdrag van Barcelona en de bijbehorende protocollen.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de bescherming van het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.