Toelichting bij COM(2021)94 - Uit hoofde van artikel 77 van het Statuut van de ambtenaren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 2.3.2021


COM(2021) 94 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

uit hoofde van artikel 77 van het Statuut van de ambtenaren


2.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD


uit hoofde van artikel 77 van het Statuut van de ambtenaren

Rechtsgrondslag

Artikel 77 van het Statuut, zoals laatstelijk gewijzigd in 2013 1 , bepaalt dat de pensioengerechtigde leeftijd elke vijf jaar, en voor het eerst op 1 januari 2014, opnieuw wordt beoordeeld op basis van een verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Het verslag bevat in het bijzonder gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten en de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen.

De medewetgevers hebben ook besloten dat de Commissie in voorkomend geval een voorstel tot wijziging van de pensioengerechtigde leeftijd overeenkomstig de conclusies in dit verslag presenteert, waarbij zij in het bijzonder rekening houdt met de ontwikkelingen in de lidstaten.

Dit verslag geeft uitvoering aan de bovenvermelde bepaling door met name de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten en de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen tussen 2014 en 2018 te onderzoeken.

1.Reikwijdte van het verslag

Krachtens artikel 77 van het Statuut moeten de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten en de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen om de vijf jaar worden beoordeeld, zodat voor dit verslag een referentieperiode van vijf jaar is vastgesteld tussen 1 januari 2014 en 31 december 2018.

De medewetgevers voorzagen in een materieel toepassingsgebied dat zowel de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten als de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen omvat. Voorts werd erop gewezen dat de Commissie bij de beoordeling van de mogelijkheid om de pensioengerechtigde leeftijd te wijzigen bijzondere aandacht moet besteden aan de ontwikkelingen in de lidstaten.

Wegens de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op 1 februari 2020 werden voor het Verenigd Koninkrijk geen gegevens gerapporteerd. De analyse in het verslag zal immers als basis dienen voor toekomstige maatregelen. Hoewel ten volle wordt erkend dat het Verenigd Koninkrijk tijdens de referentieperiode een lidstaat was, lijkt het in deze fase dan ook niet passend gegevens op te nemen die betrekking hebben op de situatie in het Verenigd Koninkrijk.

2.Achtergrondinformatie

2.1.Gegevensverzameling

Eurostat heeft deskundigen van de lidstaten verzocht jaarlijks gegevens te verstrekken in het kader van de werkgroep uit hoofde van artikel 83 van het Statuut. Deze laatste is bevoegd om in samenwerking met Eurostat alle kwesties in verband met de methode voor de uitvoering van bijlage XII bij het Statuut te behandelen.

Om aan haar rapportageverplichting te voldoen en overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, heeft de Europese Commissie de afgevaardigden van de lidstaten in de werkgroep uit hoofde van artikel 83 verzocht uiterlijk eind 2019 de betrouwbaarheid van de gegevens betreffende de pensioenstelsels van hun respectieve overheidsdiensten te verstrekken en te bevestigen. Dit verzoek had met name betrekking op de tijdens de referentieperiode toepasselijke pensioenleeftijd en andere bepalingen inzake de werking van de pensioenregelingen.

2.2.Methodologische aspecten

Een vergelijking van de pensioenuitkeringen tussen de lidstaten is slechts tot op zekere hoogte mogelijk, aangezien er structurele verschillen tussen de pensioenregelingen bestaan. In het bijzonder kunnen regelingen voor ambtenaren in de centrale diensten van de lidstaten niet op dezelfde populaties betrekking hebben, d.w.z. regelingen in de lidstaten kunnen gelden voor ambtenaren bij de centrale overheidsdiensten of voor alle ambtenaren uit de publieke sector of kunnen van toepassing zijn op de algemene beroepsbevolking met inbegrip van ambtenaren bij de centrale overheidsdiensten.

Bovendien zijn bepaalde nationale regelingen omslagstelsels (d.w.z. een stelsel waarbij de pensioenen van de gepensioneerden worden betaald met de pensioenbijdragen van de mensen die werken), terwijl in andere lidstaten een kapitaaldekkingsstelsel van toepassing is waarin werknemers bijdragen voor hun toekomstige pensioen. Bovendien voorzien bepaalde nationale regelingen in een gendergebonden pensioenleeftijd.

Zoals bevestigd in de rechtspraak 2 van de rechterlijke instanties van de EU, is de pensioenregeling voor EU-ambtenaren een notioneel (virtueel) fonds met toegezegde uitkeringen, waarbij de bijdragen van het personeel dienen voor de financiering van de toekomstige pensioenen van degenen die bijdragen. De bijdragen dekken daadwerkelijk de kosten van de in een bepaald jaar verworven pensioenrechten en zijn op geen enkele manier gekoppeld aan de pensioenuitgaven van dat jaar 3 .

2.3.Definitie van de normale pensioengerechtigde leeftijd

Artikel 77 van het Statuut verwijst naar de pensioengerechtigde leeftijd, die ook de normale pensioengerechtigde leeftijd wordt genoemd. Deze term komt overeen met de leeftijd waarop EU-personeelsleden automatisch zonder financiële sanctie met pensioen gaan. Met ingang van 1 januari 2014 is de normale pensioengerechtigde leeftijd voor het EU-personeel verhoogd tot 66 jaar voor personeelsleden die vanaf 2014 zijn aangeworven. Voor personeel dat vóór die datum is aangeworven, gelden overgangsbepalingen.

Er zijn twee afwijkingen van de pensioengerechtigde leeftijd:

-Ten eerste kunnen personeelsleden verzoeken om vervroegde pensionering, d.w.z. pensionering vóór het bereiken van de normale pensioengerechtigde leeftijd. Met ingang van 1 januari 2014 is de leeftijd voor vervroegde pensionering voor alle personeelsleden verhoogd tot 58 jaar. Vervroegde pensionering leidt altijd tot een aanzienlijke financiële sanctie 4 .

-Ten tweede kunnen personeelsleden op eigen verzoek en wanneer het tot aanstelling bevoegde gezag dit in het belang van de dienst gerechtvaardigd acht, blijven werken tot de leeftijd van 67 jaar. Bij wijze van uitzondering kunnen personeelsleden werken tot de leeftijd van 70 jaar, in welk geval zij automatisch op pensioen worden gesteld op de laatste dag van de maand waarin zij die leeftijd bereiken.

3.Ontwikkeling van de respectieve pensioengerechtigde leeftijden van de ambtenaren in de centrale diensten van de lidstaten

In de onderstaande grafieken wordt de ontwikkeling weergegeven van de normale pensioengerechtigde leeftijd, de minimale pensioenleeftijd en de maximale pensioenleeftijd voor het personeel in de centrale overheidsdiensten van de lidstaten 5 . De lidstaten waarnaar in de tabellen niet wordt verwezen, hebben Eurostat geen gegevens verstrekt of hebben geen minimale of maximale pensioenleeftijd.

3.1. Normale pensioengerechtigde leeftijd in de centrale overheidsdiensten van de lidstaten


3.2. Minimale pensioenleeftijd


3.3. Maximale pensioenleeftijd


3.4. Beoordeling van de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van het personeel van de overheidsdiensten van de lidstaten


* Deze tabel is gebaseerd op de beschikbare gegevens in tabel 3.2. Voor landen met verschillende pensioenleeftijden voor mannen en vrouwen, wordt de hoogste waarde in bovenstaande tabel weergegeven.

In bovenstaande grafieken wordt de ontwikkeling weergegeven van de minimale, de normale en de maximale pensioenleeftijd die geldt voor ambtenaren bij de centrale overheden van de EU-lidstaten tussen 2014 en 2018.

Er kan een afwijking worden vastgesteld, aangezien sommige lidstaten geen minimale pensioenleeftijd hebben, terwijl er in andere lidstaten geen verschil is tussen de maximale pensioenleeftijd en de normale pensioengerechtigde leeftijd voor ambtenaren in de centrale diensten.

Hoewel deze gegevensverzameling nuttige aanwijzingen biedt met betrekking tot de respectieve pensioengerechtigde leeftijden die gelden in de centrale diensten van de lidstaten, is dus voorzichtigheid geboden bij het vergelijken van de gegevens.

Uit de beoordeling in 2014 blijkt dat één lidstaat een normale pensioengerechtigde leeftijd had die hoger was dan de normale pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar voor het EU-personeel en dat de normale pensioengerechtigde leeftijd in alle lidstaten varieerde van 58 tot 67 jaar.

Uit de beoordeling in 2018 blijkt dat drie lidstaten een normale pensioengerechtigde leeftijd hadden die hoger was dan de normale pensioengerechtigde leeftijd van het EU-personeel en dat de normale pensioengerechtigde leeftijd in alle lidstaten varieerde van 59 tot 67 jaar.

In het licht van het bovenstaande worden de volgende opmerkingen gemaakt:

-De huidige maximale pensioenleeftijd voor EU-personeel (70 jaar) komt overeen met de hoogste maatstaf die van toepassing is in de centrale overheidsdiensten van de lidstaten.

-De huidige minimale pensioenleeftijd van EU-personeel (58 jaar) is lager dan de gemiddelde minimale pensioenleeftijd die van toepassing is in de centrale overheidsdiensten van de lidstaten die gegevens hebben verstrekt (59,4 jaar) 6 .

-Na de verhoging van de normale pensioengerechtigde leeftijd van EU-personeel van 60 tot 66 jaar tussen 2004 en 2014 kan een inhaaleffect in de lidstaten worden waargenomen.

-Tussen de lidstaten zijn aanhoudende verschillen te zien tijdens de referentieperiode.

-Tussen 2014 en 2018 is de gemiddelde normale pensioenleeftijd in de lidstaten die gegevens hebben verstrekt met minder dan een jaar gestegen.

-In 2018 had 89 % van de lidstaten die gegevens hebben verstrekt, een normale pensioengerechtigde leeftijd gelijk aan of lager dan de normale pensioengerechtigde leeftijd voor EU-personeel.

-Sinds de hervorming van 2014 behoort de normale pensioengerechtigde leeftijd die krachtens artikel 77 van het Statuut op statutair personeel van toepassing is, tot de hoogste normale pensioenleeftijd in vergelijking met die welke geldt in de centrale overheidsdiensten van de lidstaten.

4.Ontwikkeling van de levensverwachting van ambtenaren van de instellingen

De beoordeling van de ontwikkeling van de levensverwachting van het personeel van de EU-instellingen is gebaseerd op de demografische parameters die zijn vastgesteld in bijlage XII bij het Statuut. Dezelfde parameters worden gebruikt voor de jaarlijkse en vijfjaarlijkse actuariële raming van de pensioenregeling voor EU-ambtenaren.

Eurostat verzamelt deze demografische parameters jaarlijks op basis van waarnemingen van de bij een pensioenregeling aangesloten personen, bestaande uit personeel in actieve dienst en gepensioneerden. De informatie wordt ontvangen van de instellingen en agentschappen waarvan het personeel aangesloten is bij de regeling.

Met name wordt de levensverwachting van ambtenaren en andere personeelsleden van de instellingen beoordeeld op basis van de door Eurostat opgestelde sterftetabel voor de actuariële raming van de pensioenregeling voor EU-ambtenaren. De sterftetabel weerspiegelt de kenmerken van de volledige populatie van aangeslotenen en is dus gebouwd op een populatie die volledig relevant is voor de regeling, waardoor elk vertekend effect wordt voorkomen. De sterftetabellen die het sterfteverloop weergeven, worden om de vijf jaar bijgewerkt om ook rekening te houden met de meest recente sterftewaarnemingen 7 .

4.1.Methodologische aspecten

Eurostat heeft voor de vijfjaarlijkse beoordelingen van de pensioenregeling voor EU-ambtenaren van zowel 2013 als 2018 prognosetafels gebruikt. Zij zijn goedgekeurd door de externe actuarissen die zijn aangesteld overeenkomstig artikel 13, lid 2, van bijlage XII bij het Statuut.

In de prognosetafels wordt rekening gehouden met de sterftecijfers die afhangen van zowel de leeftijd als het desbetreffende jaar. In deze tabellen wordt rekening gehouden met verwachte toekomstige veranderingen in de mortaliteit door rekening te houden met waargenomen en verwachte veranderingen in mortaliteit voor een bepaalde populatie gedurende de gehele levensduur ervan 8 .

Het gebruik van prognosetafels is de beste actuariële praktijk in vergelijking met het gebruik van periodetafels, die gebaseerd zijn op sterftecijfers van één jaar (of groep jaren) en waarbij ervan wordt uitgegaan dat deze percentages gedurende de rest van het leven van een persoon van toepassing zijn. In tegenstelling tot een prognosetafel geeft een periodetafel geen verdere wijzigingen van de sterftecijfers weer 9 . Daarom resulteert de gekozen methode in een hogere levensverwachting dan een benadering op basis van periodetafels.

In de door Eurostat ontwikkelde EU-prognosetafels (EULT) wordt rekening gehouden met een trend van voortdurende stijging van de levensverwachting over een tijdshorizon van 20 jaar op basis van de ontwikkeling van de sterftecijfers voor de bij de pensioenregeling voor EU-ambtenaren aangesloten populatie. Deze tabel is gebaseerd op de waarneming van de sterftecijfers bij de aangeslotenen bij de pensioenregeling voor EU-ambtenaren, waardoor een eventuele externe vertekening wordt voorkomen.

Het gebruik van een prognosetafel strookt met de beste actuariële praktijk. Deze levensverwachting komt tot uiting in de beoordeling van de pensioenregeling voor EU-ambtenaren. Op basis hiervan wordt het pensioenbijdragepercentage jaarlijks aangepast om ervoor te zorgen dat de regeling in evenwicht is.

4.2. Vergelijking van de levensverwachting van EU-personeel in 2013 en 2018

Mannen en vrouwen hebben verschillende sterftecijfers. Bijgevolg worden de actuariële sterftetabellen voor 2013 en 2018 afzonderlijk berekend, hetgeen in overeenstemming is met de beste actuariële praktijk.

3.

Mannen Vrouwen


LeeftijdLevens-

verwachting

2013
Levens-

verwach-ting

2018
Stijging

van de levens-verwachting

(2014 – 2018)
LeeftijdLevens-

verwachting

2013
Levens-

verwachting

2018
Stijging

van de levens-verwachting

(2014 – 2018)
1865,765,80,0781867,868,30,559
1964,864,80,0781966,867,30,559
2063,863,80,0782065,866,30,559
2162,862,90,0782164,865,40,559
2261,861,90,0782263,864,40,559
2360,860,90,0782362,863,40,559
2459,859,90,0782461,862,40,559
2558,858,90,0782560,861,40,559
2657,957,90,0782659,860,40,559
2756,957,00,0782758,959,40,559
2855,956,00,0782857,958,40,560
2954,955,00,0782956,957,40,560
3053,954,00,0783055,956,40,560
3152,953,00,0783154,955,50,560
3251,952,00,0783253,954,50,560
3351,051,00,0783352,953,50,560
3450,050,10,0783451,952,50,560
3549,049,10,0783550,951,50,560
3648,048,10,0783650,050,50,560
3747,047,10,0783749,049,50,560
3846,046,10,0783848,048,50,560
3945,145,10,0793947,047,60,560
4044,144,20,0794046,046,60,560
4143,143,20,0794145,045,60,560
4242,142,20,0794244,144,60,560
4341,241,20,0794343,143,60,561
4440,240,30,0804442,142,70,561
4539,239,30,0814541,141,70,562
4638,338,30,0824640,140,70,563
4737,337,40,0834739,239,70,564
4836,336,40,0844838,238,80,566
4935,435,50,0864937,237,80,568
5034,434,50,0875036,336,90,570
5133,533,60,0905135,335,90,573
5232,532,60,0925234,434,90,577
5331,631,70,0965333,434,00,582
5430,630,70,1005432,533,00,588
5529,729,80,1055531,532,10,596
5628,828,90,1125630,631,20,605
5727,828,00,1205729,630,20,616
5826,927,00,1295828,729,30,629
5926,026,10,1385927,828,40,645
6025,125,20,1466026,827,50,659
6124,224,30,1556125,926,60,672
6223,323,50,1636225,025,70,682
6322,422,60,1726324,124,80,690
6421,521,70,1796423,223,90,695
6520,720,80,1846522,323,00,697
6619,820,00,1836621,522,20,696


Uit de vergelijking van de levensverwachting in 2013 en 2018 voor personeelsleden in actieve dienst (18-66 10 ) blijkt een geringe stijging van de levensverwachting..

Uit de sterftetafel voor mannen voor 2018 blijkt een zeer beperkte stijging van de levensverwachting, variërend van 0,078 jaar (28 dagen) op jongere actieve leeftijd tot 0,184 jaar (2 maanden en 6 dagen) op de normale pensioengerechtigde leeftijd.

Uit de sterftetafel voor vrouwen voor 2018 blijkt een beperkte stijging van de levensverwachting, variërend van 0,559 jaar (6 maanden en 24 dagen) op jongere actieve leeftijd tot 0,697 jaar (8 maanden en 14 dagen) op de pensioenleeftijd.

De ontwikkeling van de EU-sterftetafels laat gemiddeld genomen een beperkte stijging zien van de levensverwachting van personeelsleden van de instellingen, namelijk 4 maanden op jongere leeftijd en 5 maanden op de normale pensioengerechtigde leeftijd.

5.Ontwikkelingen in de lidstaten

Naast de beoordeling in de punten 3 en 4 van dit verslag heeft de Commissie ook rekening gehouden met de ontwikkelingen in de pensioenstelsels van de lidstaten.

5.1.Actualisering van de pensioengerechtigde leeftijd in het licht van de ontwikkeling van de levensverwachting

In de meeste lidstaten wordt de pensioengerechtigde leeftijd op gezette tijden of incidenteel aangepast aan de ontwikkeling van de levensverwachting.

Op basis van de informatie van de lidstaten die in het kader van de werkgroep uit hoofde van artikel 83 gegevens hebben verstrekt, is vastgesteld dat lidstaten gebruik maken van verschillende methoden voor het actualiseren van de pensioengerechtigde leeftijd in het licht van de ontwikkeling van de levensverwachting.


5.2.Waargenomen ontwikkelingen in de pensioenstelsels van de lidstaten

In de nasleep van de wereldwijde financiële crisis hebben veel landen maatregelen genomen om de financiële houdbaarheid van hun pensioenstelsels te verbeteren. In overeenstemming met het in de verslagen over de toereikendheid van pensioenen van 2015 en 2018 beschreven hervormingspatroon tijdens en na de crisis, bleef het handhaven van de houdbaarheid van de pensioenen tijdens de referentieperiode een centraal aandachtspunt van de pensioenhervormingen. Dit gebeurde voornamelijk door de pensioenduur aan de levensverwachting aan te passen. Verschillende lidstaten hebben dit evenwel vanuit verschillende uitgangsposities, met verschillende ambitieniveaus en verschillende genderaccenten 11 gerealiseerd. In 2020 ligt in de overgrote meerderheid van de lidstaten de pensioengerechtigde leeftijd lager dan de pensioengerechtigde leeftijd van het EU-personeel.

Daarnaast waren sommige recente pensioenhervormingen gericht op het versoepelen van de leeftijdsvereisten voor het ontvangen van een pensioen, het verhogen van de pensioenuitkeringen, met inbegrip van pensioenen uit de eerste pensioenpijler, en het uitbreiden van de dekking van pensioenen 12 . In sommige gevallen werden de gevolgen van in wetgeving vastgelegde hervormingen opgeschort of uitgesteld (bv. de toepassing van de “index voor herwaardering van de pensioenen” en de houdbaarheidsfactor) of werden nieuwe tijdelijke mogelijkheden voor vroegpensioen gecreëerd 13 . In andere gevallen is de hervormingsdynamiek die door de financiële crisis van 2008-2012 was ontstaan, recentelijk afgenomen en hebben verschillende lidstaten zelfs reeds in wetgeving vastgelegde hervormingen teruggedraaid en in sommige gevallen opnieuw een lagere pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen en mannen ingevoerd.

Bovendien wordt in de door de meeste lidstaten gerapporteerde langetermijnprognoses ervan uitgegaan dat pas ten vroegste vanaf 2030 een verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd tot na 66 jaar kan plaatsvinden 14 .

Tot slot lijkt het erop dat in verschillende lidstaten recentelijk flexibele pensioenregels zijn vastgesteld die bedoeld zijn om langer werken te bevorderen en de overgang naar pensionering te versoepelen, met inbegrip van flexibele vormen van overgang van werken naar voltijds pensioen 15 .

Conclusies

(1)Sinds 2014 hebben sommige lidstaten de normale pensioengerechtigde leeftijd voor hun ambtenaren in de centrale overheidsdiensten verhoogd. Einde 2018 had evenwel meer dan 89 % van de lidstaten die gegevens hebben verstrekt, een normale pensioengerechtigde leeftijd gelijk aan of lager dan de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar voor EU-personeel.

(2)De ontwikkeling van de EU-sterftetafels, gebaseerd op een methode conform de beste actuariële praktijken, laat een zeer beperkte gemiddelde stijging van de levensverwachting van personeelsleden van de instellingen tijdens de referentieperiode zien.

(3)Gezien de waargenomen ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd in de nationale centrale overheidsdiensten en de beperkte stijging van de levensverwachting van EU-personeelsleden, wordt de huidige pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar voor EU-personeel passend geacht. Hij komt overeen met de hoogste maatstaven die gelden in de nationale overheidsdiensten van de lidstaten.

(4)De bovenstaande beoordeling wordt ook bevestigd door de analyse van de ontwikkelingen in de lidstaten. De pensioengerechtigde leeftijd voor EU-personeel blijft tot de hoogste pensioenleeftijd behoren in vergelijking met de pensioenleeftijden die gelden in de nationale pensioenstelsels van de lidstaten. Bovendien laten recente ontwikkelingen een tendens zien waarbij sommige in het verleden genomen besluiten over de verhoging van de normale pensioengerechtigde worden teruggedraaid.

(5)Daarom zijn er in dit stadium geen redenen om een voorstel in te dienen tot wijziging van de wettelijke pensioenleeftijd van 66 jaar op grond van artikel 77 van het Statuut.

(1) Verordening (EU, Euratom) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013.
(2) Zie met name arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 juli 2007, Wils/Parlement, F-105/05, ECLI:EU:F:2007:128, punt 85, en arrest van het Gerecht van 18 oktober 2011, Purvis/Parlement, T-439/09, ECLI:EU:T:2011:600, punt 45.
(3) Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van bijlage XII bij het Statuut (COM(2018) 829 final).
(4) Uit hoofde van artikel 9 van bijlage VIII bij het Statuut wordt het desbetreffende pensioen verminderd met 3,5 % per jaar van het verschil tussen de normale en de daadwerkelijke pensioenleeftijd.
(5) In gevallen waarin de lidstaten gegevens tussen haakjes hebben verstrekt (d.w.z. minimale pensioenleeftijd tussen 56 en 60 jaar), wordt de hoogste waarde vermeld in de grafieken.
(6) Er zij aan herinnerd dat vanaf 2014 vervroegde pensionering altijd tot een aanzienlijke financiële sanctie leidt, aangezien het desbetreffende pensioen met 3,5 % per jaar wordt verminderd voor ieder jaar tussen de normale en de daadwerkelijke pensioenleeftijd.
(7) Artikel 9 van bijlage XII van het Statuut.
(8) Zo werd de levensverwachting op de leeftijd van 65 jaar in 2018 bijgesteld aan de hand van het waargenomen sterftecijfer voor de leeftijd van 65 jaar in 2018 en de verwachte sterftecijfers voor de leeftijd van 66 jaar in 2019, voor de leeftijd van 67 jaar in 2020 enzovoort, om te anticiperen op toekomstige veranderingen in het mortaliteitspatroon.
(9) Een periodetafel is dus het gemiddelde aantal jaren dat iemand nog zou leven als het leeftijdsspecifieke sterftecijfer van het desbetreffende gebied en de desbetreffende periode voor de rest van zijn of haar leven voor hem of haar zou gelden. Hoewel periodetafels rekening houden met het feit dat het sterftecijfer gemiddeld toeneemt met de leeftijd, weerspiegelen zij niet de ontwikkeling van het sterftecijfer in het tijdsverloop. In dit geval wordt het toekomstige sterftecijfer geacht exact overeen te stemmen met het huidige sterftecijfer.
(10) Er zij op gewezen dat het op grond van artikel 52 van het Statuut mogelijk is te werken tot de leeftijd van 67 jaar (indien dit in het belang van de dienst is) en 70 jaar (bij wijze van uitzondering).
(11) Europese Commissie en Comité voor sociale bescherming, Verslag van 2018 over de toereikendheid van de pensioenen, blz. 101-102.
(12) OESO, Pensions at a Glance 2019. In de conclusies van de Raad over het Speciaal verslag nr. 15/2019 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut - grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel”, van 8 juni 2020, 8635/20, heeft de Raad de Commissie verzocht de ontwikkeling van de effectieve pensioenleeftijd te volgen en actuele vergelijkende gegevens over de pensioenstelsels van de lidstaten te gebruiken door te verwijzen naar de OESO-studie Pensions at a Glance.
(13) Europese Commissie en Comité voor de economische politiek, Vergrijzingsverslag 2021, onderliggende aannames & prognosemethoden, blz. 35.
(14) Europese Commissie en Comité voor sociale bescherming, Verslag van 2018 over de toereikendheid van de pensioenen, blz. 126, tabel 10.
(15) Europese Commissie en Comité voor sociale bescherming, Verslag van 2018 over de toereikendheid van de pensioenen, blz. 103.