Toelichting bij COM(2021)14 - Wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 waarbij Estland wordt gemachtigd af te wijken van artikel 287 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna “de btw-richtlijn” genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 9 oktober 2020, heeft Estland verzocht om tot en met 31 december 2024 een maatregel te mogen blijven toepassen die afwijkt van artikel 287 van de btw-richtlijn, zodat het belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 40 000 EUR van de btw kan vrijstellen.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 15 oktober 2020 van het verzoek van Estland in kennis gesteld. Bij brief van 19 oktober 2020 heeft de Commissie Estland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel XII van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen, waarbij zij onder meer de mogelijkheid hebben om belastingplichtigen van wie de jaaromzet onder een bepaalde drempel blijft, van btw vrij te stellen. Deze vrijstelling houdt in dat de belastingplichtige geen btw in rekening hoeft te brengen over zijn prestaties, maar bijgevolg ook geen voorbelasting kan aftrekken.

Volgens punt 8 van artikel 287 van de btw-richtlijn mag Estland vrijstelling van btw verlenen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 16 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van zijn toetreding geldende omrekeningskoers.

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 van de Raad 2 werd Estland gemachtigd de drempel voor belastingplichtigen te verhogen tot een jaaromzet van niet meer dan 40 000 EUR. Estland mag, overeenkomstig het uitvoeringsbesluit, de derogatiemaatregel toepassen van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020.

De bijzondere procedure voor kleine ondernemingen is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad 3 , die op 1 januari 2025 in werking treedt. Estland heeft verzocht deze derogatiemaatregel te verlengen tot en met 31 december 2024. De nieuwe drempel die ingaat op 1 januari 2025 bedraagt overeenkomstig artikel 284 van de btw-richtlijn 85 000 EUR. De voor kleine ondernemingen in Estland vastgestelde drempelwaarde van 40 000 EUR voldoet zodoende aan de nieuwe bepaling.

De handhaving van de drempel voor registratie als belastingplichtige biedt personen met een belastbare omzet tussen 16 001 EUR en 40 000 EUR de mogelijkheid tot een lagere administratieve last zonder dat dit aanzienlijke gevolgen heeft voor het totale bedrag aan inkomsten uit de belasting over de toegevoegde waarde (btw). Ook wordt de werklast van de belastingadministratie enigszins verminderd. De derogatiemaatregel blijft facultatief voor de belastingplichtigen.

De derogatiemaatregel, waarmee de verplichtingen van kleine marktdeelnemers worden vereenvoudigd, is in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Unie voor kleine ondernemingen.

De toepassing van de maatregel heeft geen significante invloed op het totale bedrag aan btw-inkomsten dat in de fase van eindverbruik wordt geïnd. De vermindering door de maatregel van de btw die aan de staatsinkomsten wordt afgedragen, bedraagt 15,6 miljoen EUR per jaar, wat neerkomt op 0,6 % van de totale btw-opbrengsten.

De derogatiemaatregel heeft geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen uit de btw omdat Estland een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad.

Het is derhalve passend de Republiek Estland te machtigen de derogatiemaatregel toe te passen tot en met 31 december 2024.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De derogatiemaatregel is in overeenstemming met de filosofie die ten grondslag ligt aan Richtlijn (EU) 2020/285 tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, waartoe in het btw-actieplan 4 de aanzet was gegeven, en moet een moderne en vereenvoudigde regeling voor deze ondernemingen creëren. De maatregel strekt er met name toe de btw-nalevingskosten en concurrentieverstoringen te beperken, zowel nationaal als op het niveau van de EU, de negatieve gevolgen van het drempeleffect te beperken, alsook de naleving van de regels voor bedrijven en het toezicht door de belastingdienst te vergemakkelijken.

Bovendien is de drempel van 40 000 EUR in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2020/285, op grond waarvan de lidstaten de drempel van de jaaromzet waaronder btw-vrijstelling kan worden verleend, mogen vaststellen op maximaal 85 000 EUR (of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid).

Aan andere lidstaten zijn in het verleden ook al soortgelijke derogaties verleend waarbij belastingplichtigen met een jaaromzet onder een bepaalde drempel vrijstelling van btw krijgen, overeenkomstig de artikelen 285 en 287 van de btw-richtlijn. Nederland 5 mag een drempel toepassen van 25 000 EUR; Italië 6 een drempel van 30 000 EUR; Luxemburg 7 een drempel van 35 000 EUR; Letland 8 en Polen 9 een drempel van 40 000 EUR; Litouwen 10 een drempel van 55 000 EUR; Kroatië 11 een drempel van 45 000 EUR en Malta 12 een drempel van 20 000 EUR; Hongarije 13 een drempel van 48 000 EUR; Slovenië 14 een drempel van 50 000 EUR; en Roemenië 15 een drempel van 88 500 EUR.

Zoals reeds werd opgemerkt, moeten derogaties van de btw-richtlijn steeds in de tijd worden beperkt, zodat de gevolgen ervan kunnen worden beoordeeld. De door de Republiek Estland gevraagde vervaldatum van de bijzondere maatregel (31 december 2024) is in overeenstemming met de vereisten van Richtlijn (EU) 2020/285 betreffende de vereenvoudiging van de btw-regels voor kleine en middelgrote ondernemingen. In die richtlijn is namelijk bepaald dat de lidstaten de nationale bepalingen die zij moeten vaststellen om aan de richtlijn te voldoen, per 1 januari 2025 moeten toepassen.

De voorgestelde maatregel is derhalve in overeenstemming met de bepalingen van de btw-richtlijn.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

De Commissie heeft er in haar jaarlijkse werkprogramma’s consequent op gewezen dat eenvoudigere regels voor kleine ondernemingen nodig zijn. In dit verband verwijst het werkprogramma van de Commissie voor 2020 16 naar “een specifieke kmo-strategie, die het voor kleine en middelgrote ondernemingen gemakkelijker zal maken om te opereren, op te schalen en uit te breiden”. De bijzonder regeling strookt, bekeken in het licht van de begrotingsregels, met dergelijke doelstellingen. Hij is met name in overeenstemming met het werkprogramma van de Commissie voor 2017 17 , waarin specifiek voor de btw werd opgemerkt dat de regeldruk voor de naleving van de btw-regels voor kleine bedrijven erg groot was en dat technische innovaties nieuwe uitdagingen stelden voor een effectieve belastingheffing, en waarin werd benadrukt dat de btw voor kleinere ondernemingen vereenvoudigd moest worden.

De maatregel is ook in overeenstemming met de strategie voor de eengemaakte markt van 2015 18 , waarmee de Commissie kleine en middelgrote ondernemingen wil helpen groeien, onder andere door een verlichting van de administratieve lasten, die deze ondernemingen verhinderen ten volle te profiteren van de eengemaakte markt. Voorts wordt gevolg gegeven aan de filosofie van de mededeling van de Commissie uit 2013, getiteld “Actieplan Ondernemerschap 2020 — De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen” 19 , waarin wordt benadrukt dat de belastingwetgeving voor kleine ondernemingen moet worden vereenvoudigd.

Tot slot is de maatregel in overeenstemming met het EU-beleid voor kleine en middelgrote ondernemingen zoals dat is uiteengezet in de mededeling van 2016 20 over starters en de mededeling van 2008 “Denk eerst klein — Een “Small Business Act” voor Europa” 21 , waarin de lidstaten werden opgeroepen om bij de opstelling van wetgeving rekening te houden met de bijzondere kenmerken van het midden- en kleinbedrijf en het bestaande regelgevingskader te vereenvoudigen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling van de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, valt dit onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk de belastinginning voor kleine belastingplichtigen en voor de belastingdienst vereenvoudigen.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is bovendien het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadplegingen van belanghebbenden

Er zijn geen belanghebbenden geraadpleegd. Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Estland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad voorziet in een verhoging van de drempel van de jaaromzet waaronder belastingplichtigen van de btw kunnen worden vrijgesteld. Het breidt daarmee het toepassingsgebied van de vereenvoudigingsmaatregel uit, die ondernemingen met een jaaromzet van niet meer dan 40 000 EUR van vele btw-verplichtingen ontheft.

Belastingplichtigen van wie de belastbare omzet onder de drempel blijft, zullen zich niet voor de btw moeten identificeren; dankzij de maatregel zullen zij dus te maken hebben met minder administratieve lasten, aangezien zij geen btw-administratie meer hoeven te voeren of een btw-aangifte hoeven in te dienen. Ook de belastingautoriteiten zullen hun werklast zien dalen. Dit kan potentieel de administratieve lasten verminderen voor belastingplichtigen die momenteel in Estland voor de btw zijn geregistreerd, en bijgevolg ook voor de belastingdiensten.

Volgens Estland bedroeg het percentage voor btw-doeleinden geïdentificeerde personen met een jaaromzet tussen 16 001 en 40 000 EUR in 2016 en 2017 18 % van het totale aantal voor btw-doeleinden geïdentificeerde personen. In 2019 bedroeg dit percentage 15 % van alle voor btw-doeleinden geïdentificeerde personen. Op 14 september 2020 waren er in Estland in totaal 98 160 voor btw-doeleinden geïdentificeerde belastingplichtigen. De derogatiemaatregel heeft dus rechtstreeks gevolgen voor ongeveer 3 000 bedrijven.

De budgettaire impact op de btw-ontvangsten voor Estland hebben niet geleid tot aaanzienlijke gevolgen voor de nationale begrotingsinkomsten. De vermindering door de maatregel van de btw die aan de staatsinkomsten wordt afgedragen, bedraagt 15,6 miljoen EUR per jaar, wat neerkomt op 0,6 % van de totale btw-opbrengsten. Het effect is verwaarloosbaar.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting omdat Estland een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad 22 .