Toelichting bij COM(2021)20 - Wijziging van Kaderbesluit 2002/465/JBZ, met betrekking tot de aanpassing aan de EU-voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Richtlijn (EU) 2016/680 1 (hierna “richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving” genoemd) is op 6 mei 2016 in werking getreden. De lidstaten hadden tot 6 mei 2018 de tijd om deze in nationaal recht om te zetten. Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad 2 werd door Richtlijn (EU) 2016/680 ingetrokken en vervangen, maar de richtlijn is een veel uitgebreider en algemener instrument voor gegevensbescherming. Van belang is dat de richtlijn van toepassing is op zowel binnenlandse als grensoverschrijdende verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid (artikel 1, lid 1).

In artikel 62, lid 6, van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving wordt bepaald dat de Commissie uiterlijk op 6 mei 2019 moet nagaan of andere handelingen van de EU in verband met de verwerking van persoonsgegevens voor rechtshandhavingsdoeleinden door de bevoegde instanties aan de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving moeten worden aangepast, en dat zij in voorkomend geval voorstellen moet indienen om die handelingen te wijzigen teneinde een consequente aanpak van de bescherming van persoonsgegevens binnen het toepassingsgebied van de richtlijn te waarborgen.

De Commissie heeft de resultaten van haar evaluatie uiteengezet in haar mededeling Volgende stappen om het acquis van de voormalige derde pijler aan de gegevensbeschermingsregels aan te passen van 24 juni 2020 3 , waarin tien handelingen worden gespecificeerd die aan de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving moeten worden aangepast en daarvoor een tijdschema wordt vastgesteld. Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams 4 is een van die handelingen. De Commissie heeft aangegeven dat zij in het laatste kwartaal van 2020 gerichte wijzigingen van dat kaderbesluit zou voorstellen; dat is nu het doel van dit voorstel.

Dit initiatief valt niet onder het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit).

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel heeft tot doel de gegevensbeschermingsregels van Kaderbesluit 2002/465/JBZ in overeenstemming te brengen met de beginselen en regels die zijn vastgelegd in de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, teneinde een sterk en samenhangend kader voor gegevensbescherming in de Unie tot stand te brengen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Niet van toepassing.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel is gebaseerd op artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

De oorspronkelijke handeling was gebaseerd op artikel 34, lid 2, punt b), van het vroegere Verdrag betreffende de Europese Unie, dat veeleer overeenstemt met artikel 82, lid 1, VWEU. Zowel het doel als de inhoud van de voorgestelde wijziging is echter duidelijk beperkt tot de bescherming van persoonsgegevens.

In dit verband is artikel 16, lid 2, VWEU de meest geschikte rechtsgrondslag. Deze maakt het mogelijk voorschriften vast te stellen betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie vallen, alsmede voorschriften betreffende het vrij verkeer van die gegevens.

Overeenkomstig artikel 2 bis van protocol nr. 22 is Denemarken niet gebonden door op grond van artikel 16 VWEU vastgestelde regels die betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens bij de uitvoering van activiteiten binnen het toepassingsgebied van deel III, titel IV, hoofdstuk 4 of 5, van het VWEU. Hetzelfde geldt voor Ierland overeenkomstig artikel 6 bis van Protocol nr. 21.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Alleen de Unie kan een wetgevingshandeling vaststellen tot wijziging van Kaderbesluit 2002/465/JBZ.

Evenredigheid

Dit voorstel is beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om Kaderbesluit 2002/465/JBZ in overeenstemming te brengen met de Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens (met inbegrip van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving), zonder de mechanismen voor samenwerking tussen de lidstaten waarbij een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt opgericht, te wijzigen. Deze richtlijn gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan hetgeen nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Voor de wijziging van Kaderbesluit 2002/465/JBZ is een richtlijn het meest geschikte instrument.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Dit voorstel sluit aan bij de resultaten van de evaluatie die de Commissie heeft verricht uit hoofde van artikel 62, lid 6, van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving, en gepresenteerd in de mededeling Volgende stappen om het acquis van de voormalige derde pijler aan de gegevensbeschermingsregels aan te passen. In die mededeling worden punten opgesomd waarvoor aanpassing noodzakelijk is. Er wordt met name gewezen op de noodzaak om te verduidelijken dat elke verwerking van persoonsgegevens krachtens Kaderbesluit 2002/465/JBZ onderworpen is aan de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving of aan Verordening (EU) 2016/679 5 (algemene verordening gegevensbescherming — AVG), afhankelijk van de vraag of de verwerking plaatsvindt in het kader van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke procedures. Bij de aanpassing moet worden verduidelijkt dat krachtens het kaderbesluit verkregen gegevens slechts voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verzameld, mogen worden verwerkt onder de voorwaarden van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving (artikel 4, lid 2, of artikel 9, lid 1) of de AVG (artikel 6, lid 4).

Door wijziging van artikel 1, lid 10, van Kaderbesluit 2002/465/JBZ voor te stellen, blijft dit voorstel beperkt tot hetgeen nodig is om genoemde punten te realiseren.

Raadpleging van belanghebbenden

Niet van toepassing.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Bij de evaluatie heeft de Commissie rekening gehouden met de studie die is uitgevoerd in het kader van het proefproject voor de evaluatie vanuit het oogpunt van de grondrechten van instrumenten en programma’s van de EU voor het vergaren van gegevens 6 . In die studie werd een overzicht gegeven van de in artikel 62, lid 6, van richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving bedoelde Uniehandelingen en werd vastgesteld welke bepalingen mogelijk een aanpassing behoefden uit het oogpunt van gegevensbescherming.

Effectbeoordeling

Het effect van dit voorstel is beperkt tot de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten in de specifieke gevallen die door Kaderbesluit 2002/465/JBZ worden geregeld. Het effect van de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving is beoordeeld in het kader van de voorbereidende werkzaamheden voor die richtlijn. Een specifieke effectbeoordeling voor dit voorstel is dan ook onnodig.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het recht op de bescherming van persoonsgegevens is vastgelegd in artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 16 VWEU. Er is ook een nauw verband tussen gegevensbescherming en de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, dat door artikel 7 van het Handvest wordt beschermd.

Dit voorstel waarborgt dat elke verwerking van persoonsgegevens krachtens Kaderbesluit 2002/465/JBZ onderworpen is aan de “horizontale” beginselen en regels van de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming, waardoor artikel 8 van het Handvest verder ten uitvoer wordt gelegd. Deze wetgeving beoogt een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen en te verduidelijken dat de beginselen en regels van de EU-wetgeving betreffende gegevensbescherming van toepassing zijn op de gegevensverwerking krachtens het kaderbesluit, wat de grondrechten op privacy en gegevensbescherming ten goede zal komen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Niet van toepassing.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Niet van toepassing.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Voor dit voorstel zijn geen toelichtende stukken over de omzetting vereist, aangezien het een gerichte wijziging van één artikel van Kaderbesluit 2002/465/JBZ beoogt.

Artikelsgewijze toelichting

Bij de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving is het rechtskader ingesteld voor de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. Artikel 4, lid 2, en artikel 9, lid 1, regelen de verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan die waarvoor zij zijn verzameld.

Specifiek wordt in artikel 1, lid 10, van Kaderbesluit 2002/465/JBZ bepaald dat sommige persoonsgegevens onder bepaalde voorwaarden mogen worden verwerkt voor andere doeleinden waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld. Dit gaat verder dan de voorwaarden van de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving en moet daarom daaraan worden aangepast. Bij artikel 1 van deze richtlijn wordt artikel 1, lid 10, van het kaderbesluit gewijzigd door:

–de doeleinden waarvoor door gemeenschappelijke onderzoeksteams verzamelde persoonsgegevens mogen worden gebruikt (artikel 1, lid 10, punt b)) af te stemmen op het beginsel van doelbinding, zoals dat is geregeld in de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving; en

–artikel 1, lid 10, punten c) en d), te schrappen.

In artikel 2 wordt de termijn voor de omzetting van deze richtlijn vastgesteld.

In artikel 3 wordt de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn vastgesteld.

In artikel 4 wordt bepaald dat de richtlijn tot de lidstaten is gericht.