Toelichting bij COM(2020)655 - Standpunt EU in het Gemengd Comité douanesamenwerking EU-Canada i.v.m. onderlinge erkenning programma's van Canada en en de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité douanesamenwerking EU-Canada in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit betreffende de wederzijdse erkenning van het Partners in Protection-programma van Canada en het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers in de Europese Unie.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken en de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende samenwerking in douanezaken met betrekking tot de veiligheid van de toeleveringsketen

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Canada betreffende samenwerking en wederzijdse bijstand in douanezaken (hierna “CMAA” genoemd) beoogt de bilaterale douanesamenwerking inzake alle aangelegenheden die verband houden met de toepassing van de douanewetgeving te ontwikkelen en in een rechtsgrondslag voor wederzijdse administratieve bijstand te voorzien. De CMAA is in 1998 in werking getreden.

2.2.De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende samenwerking in douanezaken met betrekking tot de veiligheid van de toeleveringsketen

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende samenwerking in douanezaken met betrekking tot de veiligheid van de toeleveringsketen (hierna “SCSA” genoemd) beoogt de veiligheidspraktijken in de toeleveringsketen te versterken die de efficiency van het douaneoptreden in dat verband verhogen, teneinde de veiligheid van de toeleveringsketen van begin tot eind te garanderen en de legitieme handel te faciliteren. De SCSA is in 2014 in werking getreden.

2.3.Het Gemengd Comité douanesamenwerking

Het Gemengd Comité douanesamenwerking (hierna “JCCC” genoemd), opgericht krachtens artikel 20 van de CMAA, bestaat uit vertegenwoordigers van de douaneautoriteiten van de EU en Canada. Overeenkomstig artikel 5 van de SCSA is het JCCC gemachtigd besluiten vast te stellen over de wederzijdse erkenning van risicobeheertechnieken, risiconormen, veiligheidscontroles en partnerschapsprogramma’s met het bedrijfsleven.

2.4.De beoogde handeling van het Gemengd Comité douanesamenwerking

Tijdens de vijfde vergadering, die gepland staat voor het najaar van 2020, moet het JCCC een besluit vaststellen over de wederzijdse erkenning van het Partners in Protection-programma van Canada en het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers in de Europese Unie (hierna “de beoogde handeling” genoemd).

De beoogde handeling strekt ertoe de toeleveringsketen van begin tot eind te versterken door de douaneautoriteiten toe te staan doeltreffender grenscontroles uit te voeren en tegelijkertijd de rechtmatige handel te faciliteren.

De beoogde handeling zal in overeenstemming met artikel 5 van de SCSA in samenhang met artikel 20 van de CMAA voor de partijen bindend zijn.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De EU-wetgeving over de geautoriseerde marktdeelnemer (AEO) is tot stand gekomen via een wijziging van het communautaire douanewetboek van de Europese Unie (Verordening (EG) nr. 648/2005, aangenomen in april 2005). Het huidige rechtskader voor het AEO-programma is vervat in het douanewetboek van de Unie en de uitvoeringsbepalingen ervan (Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013, Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015) en wordt aangevuld met AEO-richtsnoeren die zijn vastgesteld en regelmatig worden bijgewerkt in de Groep douanedeskundigen. Het doel van handelspartnerschapsprogramma’s zoals het AEO-programma is om faciliteiten te bieden aan handelaren die aantonen dat zij moeite doen om een veilige internationale toeleveringsketen te bewerkstelligen. Uit de databank met geautoriseerde marktdeelnemers uit de EU blijkt dat eind 2019 meer dan 9000 bedrijven in de EU de AEO-vergunning veiligheid hebben ontvangen.

De wederzijdse erkenning van partnerschapsprogramma’s met het bedrijfsleven versterkt de veiligheid van de gehele toeleveringsketen en faciliteert het handelsverkeer. Het concept dat in het kader van het Framework of Standards to Secure and Facilitate Trade (het “SAFE Framework”) van de Werelddouaneorganisatie (WDO) is overeengekomen, wordt hiermee geconsolideerd. Het speelt in op de vraag van het bedrijfsleven in de EU en in de rest van de wereld om normen op dezelfde manier in te voeren en een wildgroei aan landspecifieke eisen en praktijken te voorkomen.

De wederzijdse erkenning van de handelspartnerschapsprogramma’s van de EU en Canada is een reeds lang bestaand bilateraal douanesamenwerkingsproject dat wordt ondersteund door EU-bedrijven die betrokken zijn bij de trans-Atlantische handel met Canada, evenals door de EU-lidstaten en Canada. De werkzaamheden voor de wederzijdse erkenning werden in 2014 met de inwerkingtreding van de SCSA door de Commissie en de Canadian Border Services Agency (CBSA) opgestart. Het Partners in Protection-programma van Canada en het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers in de Europese Unie zijn grondig met elkaar vergeleken en er zijn verschillende gezamenlijke validatiebezoeken in de EU en in Canada afgelegd. De beoordeling van de gelijkwaardigheid van het Partners in Protection-programma van Canada en het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers in de EU is in 2015 afgerond en de conclusies over de gelijkwaardigheid van deze programma’s werden in 2019 opnieuw bevestigd toen beide partijen elkaar hebben geïnformeerd over recente ontwikkelingen in hun handelspartnerschapsprogramma’s.

In de gezamenlijke verklaring op de top tussen de EU en Canada van 17 tot 18 juli 2019 is verklaard dat de EU en Canada verheugd waren over de voortgang van de onderhandelingen om beide programma’s van geautoriseerde marktdeelnemers te erkennen en dat zij zich ertoe verbonden de wederzijdse erkenning spoedig af te ronden. Verder is verklaard dat de wederzijdse erkenning voor eenvoudigere grensprocessen zou moeten zorgen en de veiligheid van de toeleveringsketen voor in Canada en de EU geregistreerde bedrijven zou moeten verbeteren, en gepaard zou moeten gaan met de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada om de onderlinge trans-Atlantische handel verder te faciliteren.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het JCCC is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de CMAA.

De door het JCCC vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen.

De beoogde handeling zal in overeenstemming met artikel 5 van de SCSA in samenhang met artikel 20 van de CMAA volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de CMAA.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.