Toelichting bij COM(2019)430 - Standpunt in de Associatieraad EU-Libanon inzake vervanging van de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit over het namens de Unie in te nemen standpunt in de Associatieraad van de associatieovereenkomst tussen de EU en Libanon in verband met de voorgenomen vaststelling van een besluit tot wijziging van protocol 4 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Libanon.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds

De Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds 1 (hierna “de overeenkomst” genoemd) beoogt de voorwaarden vast te leggen voor de geleidelijke liberalisering van het goederen-, diensten- en kapitaalverkeer. De overeenkomst is op 1 april 2006 in werking getreden.

2.2.De Associatieraad

De Associatieraad die is opgericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 74 van de overeenkomst, kan besluiten de bepalingen van protocol 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking te wijzigen (artikel 38 van protocol 4). De Associatieraad bestaat enerzijds uit leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Unie en anderzijds uit leden van de regering van Libanon. Besluiten en aanbevelingen van de Associatieraad worden in onderlinge overeenstemming tussen de partijen vastgesteld.

2.3.De beoogde handeling van de Associatieraad

Op de volgende vergadering zal de Associatieraad een besluit vaststellen over de wijziging van de bepalingen van protocol 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking (hierna “de beoogde handeling” genoemd).

De beoogde handeling heeft tot doel de bepalingen van protocol 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en regelingen voor administratieve samenwerking te wijzigen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 76, lid 2, van de overeenkomst.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (hierna “de conventie” genoemd) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen worden verhandeld. De EU en Libanon hebben de conventie respectievelijk op 15 juni 2011 en 22 oktober 2014 ondertekend.

De EU en Libanon hebben hun akte van aanvaarding respectievelijk op 26 maart 2012 en 25 oktober 2017 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Als gevolg daarvan is de conventie op grond van artikel 10, lid 2, voor de EU en Libanon op respectievelijk 1 mei 2012 en 1 december 2017 in werking getreden.

In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe dient de Associatieraad, opgericht bij de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, een besluit te nemen om de regels van de conventie op te nemen in protocol 4 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking. Dit gebeurt door in het gewijzigde protocol een verwijzing naar de conventie op te nemen, zodat deze toepasbaar wordt.

Tegelijkertijd heeft het lopende proces tot wijziging van de conventie geleid tot een nieuwe reeks gemoderniseerde en flexibelere oorsprongsregels. De formele wijziging van de conventie moet met eenparigheid van stemmen door de overeenkomstsluitende partijen worden aangenomen. Omdat enkele overeenkomstsluitende partijen nog steeds bezwaren tegen de wijziging hebben, zal deze mogelijkerwijs pas later worden goedgekeurd. Gezien het aantal overeenkomstsluitende partijen en de respectieve interne procedures die deze moeten volgen om over de formele aanpassing te stemmen en om de inwerkingtreding van de gewijzigde regels voor te bereiden, kan bovendien geen duidelijk tijdschema voor de toepassing van de gewijzigde conventie worden vastgesteld.

Tegen deze achtergrond heeft Libanon verzocht om: i) in afwachting van het resultaat van het wijzigingsproces, de gewijzigde reeks regels zo spoedig mogelijk toe te passen als alternatief voor de huidige regels van de conventie; en ii) in te stemmen met soepelere oorsprongsregels voor bepaalde textielproducten binnen beperkte jaarlijkse contingenten. Deze verzoeken worden hieronder toegelicht.

(a)Alternatieve oorsprongsregels

Bedoeling van deze regels is dat de EU en Libanon ze voorlopig, op facultatieve en bilaterale basis, toepassen in afwachting van de sluiting en inwerkingtreding van de wijziging van de conventie. Zij zijn bedoeld om te worden toegepast als alternatief voor de regels van de conventie, aangezien de regels van de conventie geen afbreuk doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten en andere daarmee verband houdende bilaterale overeenkomsten tussen de overeenkomstsluitende partijen zijn opgenomen. Deze regels zullen dus niet verplicht zijn, maar kunnen optioneel worden toegepast door marktdeelnemers die preferenties wensen op basis van de alternatieve regels en niet op basis van de regels van de conventie. Zij zijn niet bedoeld om de conventie te wijzigen, die van toepassing zal blijven tussen de overeenkomstsluitende partijen, en zullen de rechten en plichten van de overeenkomstsluitende partijen bij de conventie niet wijzigen.

(b)Soepelere oorsprongsregels voor bepaalde textielproducten.

Tijdens de gesprekken over de wijziging van de conventie heeft Libanon bovendien voor bepaalde textielproducten ook om flexibelere lijstregels verzocht, zodat uit ingevoerde weefsels vervaardigde kleding van oorsprong kan zijn uit hoofde van de overeenkomst. Libanon heeft gevraagd om deze regels vijftien jaar lang en zonder contingenten toe te passen. Gezien de ernstige gevolgen van de Syrische vluchtelingencrisis voor Libanon en de beperkte ontwikkeling van de Libanese textielsector, enerzijds, en de behoeften van de industrie in de EU, anderzijds, wordt voorgesteld het verzoek van Libanon in overweging te nemen door beperkte oorsprongscontingenten vast te stellen die de toepassing van soepelere regels mogelijk zouden maken. Deze beperkte contingenten vertegenwoordigen een totale waarde van 17 miljoen EUR of een waarde die vergelijkbaar is met de gemiddelde uitvoer van kledingproducten uit Libanon naar de EU in de jaren 2015-2017. Een dergelijke afwijking zal gedurende tien jaar worden toegepast. De Libanese autoriteiten hebben ook om een herzieningsclausule gevraagd zodat het contingent na drie jaar kan worden aangepast en eventueel kan worden verhoogd. Er wordt voorgesteld om een herziening mogelijk te maken na een periode van minstens vijf jaar, zonder daarbij expliciet in de mogelijkheid te voorzien om het contingent te herzien, maar wel om het systeem aan te passen. De toepassing van de alternatieve en modernere oorsprongsregels moet het de industrie in de EU makkelijker maken om naar Libanon uit te voeren, terwijl de soepelere oorsprongsregels voor bepaalde textielproducten binnen beperkte jaarlijkse contingenten het de Libanese industrie makkelijker moeten maken om naar de EU uit te voeren.

Het door de EU in de Associatieraad in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.

De voorgestelde wijzigingen zijn, voor zover zij betrekking hebben op de huidige conventie, technisch van aard en hebben geen invloed op de inhoud van het thans geldende protocol inzake oorsprongsregels. Zij vereisen dus geen effectbeoordeling.

3.1.Nadere informatie over de alternatieve oorsprongsregels

De voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de invoering van de alternatieve reeks oorsprongsregels bieden meer flexibiliteit en omvatten moderniseringselementen, waarover de Unie reeds overeenstemming heeft bereikt in andere bilaterale overeenkomsten (de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada, de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Vietnam, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Japan, de economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de Ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika) of preferentiestelsels (stelsel van algemene preferenties). Dit zijn de voornaamste wijzigingen:

(a)Geheel en al verkregen producten – voorwaarden inzake “schepen”:

De zogenaamde voorwaarden inzake schepen in de alternatieve regels zijn eenvoudiger en zorgen voor meer flexibiliteit. In vergelijking met de huidige tekst (artikel 5) zijn bepaalde voorwaarden geschrapt (d.w.z. specifieke eisen voor de bemanning); andere zijn gewijzigd met het oog op een verdere versoepeling (eigendom).

(b)Toereikende be- of verwerking – Op basis van gemiddelden

De voorgestelde reeks alternatieve regels (artikel 4) biedt de exporteur de flexibiliteit om de douaneautoriteiten te verzoeken de prijs af fabriek en de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen te berekenen op basis van een gemiddelde om rekening te houden met de schommelingen van de kosten en de wisselkoersen. Dit moet exporteurs meer voorspelbaarheid bieden.

(c)Tolerantie

De huidige tolerantie (artikel 6) bedraagt 10 % van de prijs af fabriek van het product.

De voorgestelde tekst (artikel 5) voorziet voor landbouwproducten in een tolerantie van 15 % van het nettogewicht van het product en voor industrieproducten in een tolerantie van 15 % in waarde van de prijs af fabriek van het product.

Met de tolerantie in gewicht wordt een objectiever criterium ingevoerd en een drempel van 15 % zou voldoende flexibiliteit moeten bieden. Dit zorgt er ook voor dat internationale prijsschommelingen van grondstoffen geen gevolgen hebben voor de oorsprong van landbouwproducten.

(d)Cumulatie

In de voorgestelde tekst (artikel 7) wordt de diagonale cumulatie voor alle producten behouden. Bovendien voorziet de tekst in een algemene volledige cumulatie voor alle producten, met uitzondering van textiel en kleding in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerde systeem (GS).

Voorts voorziet de tekst voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 in bilaterale volledige cumulatie. Tot slot zullen de Unie en Libanon over de mogelijkheid beschikken om overeen te komen dat de algemene volledige cumulatie ook voor producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 geldt.

(e)Gescheiden boekhouding

Volgens de huidige regels (artikel 20 van de conventie) kunnen de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding toestaan wanneer “het aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt om afzonderlijke voorraden aan te houden”. De gewijzigde regel (artikel 12) bepaalt dat de douaneautoriteiten het gebruik van een gescheiden boekhouding mogen toestaan indien “zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden gebruikt”.

Een exporteur hoeft bij het aanvragen van een vergunning voor het scheiden van de boekhouding niet langer te motiveren dat het aanhouden van afzonderlijke voorraden aanzienlijke kosten of materiële moeilijkheden met zich brengt; het zal volstaan om aan te geven dat onderling vervangbare materialen worden gebruikt.

In het geval van suiker, als een materiaal of als een eindproduct, hoeven de van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde voorraden niet langer fysiek gescheiden te worden gehouden.

(f)Territorialiteitsbeginsel

Volgens de huidige regels (artikel 12) mogen bepaalde be- of verwerkingen onder bepaalde voorwaarden buiten het grondgebied plaatsvinden, met uitzondering van de producten van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63, zoals textiel. De voorgestelde regels (artikel 12) bevatten niet langer een uitzondering voor textiel.

(g)Niet-wijziging

De voorgestelde regel inzake niet-wijziging (artikel 14) voorziet in een versoepeling voor het verkeer van producten van oorsprong tussen de overeenkomstsluitende partijen. Dit moet voorkomen dat producten waarvan de oorsprong niet ter discussie staat, worden uitgesloten van het voordeel van het preferentiële tarief bij invoer, omdat niet is voldaan aan de formele vereisten van de bepaling inzake rechtstreeks vervoer.

(h)Verbod op de teruggave of vrijstelling van douanerechten

Volgens de huidige regels (artikel 15) is het algemene beginsel van het verbod op de teruggave van toepassing op materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van om het even welk product. In de voorgestelde regels (artikel 16) wordt het verbod afgeschaft voor alle producten, met uitzondering van materialen die worden gebruikt bij de vervaardiging van producten die onder het toepassingsgebied van de GS-hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen. De tekst voorziet echter ook in enkele uitzonderingen op het verbod op de teruggave van douanerechten op deze producten.

(i)Bewijs van oorsprong

De tekst voorziet in één type bewijs van oorsprong (EUR.1 of oorsprongsverklaring) in plaats van zowel EUR.1 als EUR-MED, waardoor het systeem aanzienlijk wordt vereenvoudigd. Omdat fouten als gevolg van complexe regels zo worden vermeden, moet dit voor een betere naleving door de marktdeelnemers zorgen en het beheer door de douaneautoriteiten vergemakkelijken. Bovendien zou dit niet van invloed zijn op de capaciteit voor de verificatie van oorsprongsbewijzen, die dezelfde blijft.

Met de gewijzigde regels (artikel 17) wordt ook voorzien in de mogelijkheid om overeen te komen dat een systeem van geregistreerde exporteurs (REX) wordt toegepast. Deze in een gemeenschappelijke databank geregistreerde exporteurs zullen zelf een attest van oorsprong moeten opstellen zonder daartoe de procedure van de toegelaten exporteur te doorlopen. Het attest van oorsprong heeft dezelfde juridische waarde als de oorsprongsverklaring of het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Ook voorzien de gewijzigde regels in de mogelijkheid om overeen te komen dat elektronisch afgegeven en/of ingediende oorsprongsbewijzen worden gebruikt.

Om producten van oorsprong overeenkomstig de alternatieve regels te kunnen onderscheiden van producten van oorsprong overeenkomstig de conventie, moeten certificaten van oorsprong of factuurverklaringen die op de alternatieve regels zijn gebaseerd, een verklaring betreffende de toegepaste regels bevatten.

(j)Geldigheid van een bewijs van oorsprong

Er wordt voorgesteld om de geldigheidsduur van een bewijs van oorsprong te verlengen van vier naar tien maanden. Ook dit moet voor een versoepeling van het verkeer van producten van oorsprong tussen de partijen zorgen.

3.2.Lijstregels

1.

3.2.1.Landbouwproducten


(a)Waarde en gewicht

De maximumdrempel van niet van oorsprong zijnde materialen werd alleen uitgedrukt in waarde. De nieuwe drempels worden uitgedrukt in gewicht om prijsschommelingen en wisselkoersschommelingen te voorkomen (bv. ex hoofdstukken 19, 20, 2105 en 2106) en tegelijk worden bepaalde drempels voor suiker geschrapt (bv. hoofdstuk 8 of GS 2202).

Met de alternatieve reeks regels wordt de drempel van gewicht verhoogd (van 20 % tot 40 %) en wordt voor een aantal posten de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen waarde of gewicht. De wijziging heeft voornamelijk betrekking op de GS-hoofdstukken en -posten ex-1302, 1704 (alternatieve regels gewicht of waarde), 18 (1806: alternatieve regel gewicht of waarde), 1901.

(b)Aanpassing aan inkooppatronen

Voor andere landbouwproducten (d.w.z. plantaardige oliën, noten, tabak) is voorzien in flexibelere regels die zijn aangepast aan de economische realiteit, met name voor de GS-hoofdstukken 14, 15, 20 (met inbegrip van post 2008), 23 en 24. De alternatieve reeks regels zorgt voor een evenwicht tussen regionale en mondiale toelevering, zoals voor de hoofdstukken 9 en 12. De regels zijn ook vereenvoudigd (minder uitzonderingen) in de hoofdstukken 4, 5, 6, 8, 11 en ex 13.

2.

3.2.2.Industrieproducten (behalve textiel)


Het voorgestelde compromis bevat aanzienlijke veranderingen ten opzichte van de huidige regels:

- met betrekking tot een aantal producten bevat de huidige regel voor het hoofdstuk een dubbele cumulatieve voorwaarde. Dit wordt één enkele voorwaarde (GS-hoofdstukken 74, 75, 76, 78 en 79);

- een groot aantal specifieke regels die afwijken van de regel van het hoofdstuk, zijn geschrapt (GS-hoofdstukken 28, 35, 37, 38 en 83). Deze horizontalere benadering is overzichtelijker voor de marktdeelnemers en de douanediensten;

- aan de huidige regel van het hoofdstuk wordt een alternatieve regel toegevoegd die de exporteur meer keuzemogelijkheden biedt om aan het oorsprongscriterium te voldoen (hoofdstukken 27, 40, 42, 44, 70 en 83, 84 en 85).

Al deze wijzigingen leiden tot geactualiseerde en gemoderniseerde lijstregels, wat het in het algemeen gemakkelijker maakt om te voldoen aan het criterium voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus van een product. De bovengenoemde mogelijkheid om de prijs af fabriek en de waarde van niet van oorsprong zijnde producten te berekenen op basis van een gemiddelde over een bepaalde periode, zal voor de exporteurs bovendien een verdere vereenvoudiging met zich brengen.

3.

3.2.3.Textiel


Wat textiel en kleding betreft, zijn er nieuwe opties met betrekking tot passieve veredeling en toleranties. Ook zijn er nieuwe oorsprongsverleningsprocessen voor deze producten geïntroduceerd, met name voor weefsels die gemakkelijker beschikbaar zouden worden. Tot slot zal de volledige bilaterale cumulatie ook op deze producten van toepassing zijn. Met deze cumulatie kan in het productieproces in de cumulatiezone rekening worden gehouden met de be- en verwerking van textielstoffen (d.w.z. weven, spinnen enz.).

Met de voorgestelde bilaterale contingenten voor bepaalde kleding en kledingtoebehoren zou op basis van de versoepelde regels voor een waarde van ongeveer 17 miljoen euro kunnen worden ingevoerd (raming op basis van gemiddelde prijzen per eenheid van in het verleden ingevoerde producten uit Libanon). Voor de Europese markt zal een dergelijke beperkte invoer volgens de regels inzake contingenten naar verwachting verwaarloosbare gevolgen hebben.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van het op het betrokken lichaam toepasselijke internationale recht. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 2 .

5.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Associatieraad is een orgaan dat is ingesteld bij een overeenkomst, zijnde de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds.

De handeling die de Associatieraad dient vast te stellen, is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 76, lid 2, van de associatieovereenkomst bindend zijn op grond van het internationaal recht.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

6.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.

7.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 3, , en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit dient artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU te zijn, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Budgettaire gevolgen

De afwijking binnen bepaalde contingenten voor de textielsector kan gevolgen hebben voor de geïnde douanerechten (eigen middelen van de EU). De gevolgen zullen waarschijnlijk echter zeer beperkt zijn aangezien de waarde van de Libanese uitvoer naar de EU relatief laag is in de betrokken sectoren en aangezien de afwijking naar alle waarschijnlijkheid zal worden gebruikt voor nieuwe uitvoer en niet ter vervanging van de huidige belastbare uitvoer waarop door de afwijking geen rechten meer zouden worden geïnd. Het gebruik van alternatieve oorsprongsregels kan ook gevolgen hebben, al zijn deze niet kwantificeerbaar.

6. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van de Associatieraad de associatieovereenkomst zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.