Toelichting bij COM(2019)337 - EU-standpunt in het Gemengd Comité van de EER tot wijziging Protocol 31 bij de EER-overeenkomst, betreffende samenwerking op specifieke gebieden buiten de 4 vrijheden [RescUE]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (dat aan dit voorstel voor een besluit van de Raad is gehecht) beoogt de wijziging van Protocol 31 bij de EER-overeenkomst betreffende “samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden”, teneinde de samenwerking tussen de overeenkomstsluitende partijen uit te breiden tot civiele bescherming. In het onderhavige geval heeft deze wijziging ten doel Besluit (EU) 2019/420 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2019 tot wijziging van Besluit nr. 1313/2013/EU betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming 1 erin op te nemen, teneinde de EER-/EVA-staten in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de acties van de Unie met betrekking tot dit EU-besluit, met ingang van 21 maart 2019.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Bijgaand ontwerpbesluit van het Gemengd Comité breidt het reeds bestaande EU-beleid op het gebied van civiele bescherming uit tot de EER-/EVA-staten (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) met als doel de respons van de Unie op door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen te verbeteren.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De uitbreiding van de EU-wetgeving tot de EER-/EVA-staten door de opname van deze wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform de doelstellingen en beginselen van deze overeenkomst, met het oog op een dynamische en homogene Europese economische ruimte, gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst dient te worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 196 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met artikel 218, lid 9.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 2 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan onvoldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan nodig is om de doelstelling te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin de EER-overeenkomst voorziet.

3. RESULTATEN VAN DE EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De EER-/EVA-staten dragen financieel bij aan het Uniemechanisme overeenkomstig de gewijzigde bepalingen ervan, met ingang van 21 maart 2019.