Toelichting bij COM(2018)714 - Machtiging van Nederland af te wijken van artikel 285 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 1 (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen.

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 19 juli 2018, heeft Nederland verzocht om een maatregel te mogen toepassen die afwijkt van artikel 285 van de btw-richtlijn, zodat het belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25 000 EUR van btw kan vrijstellen.

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van de btw-richtlijn heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 9 augustus 2018 van het verzoek van Nederland in kennis gesteld, met uitzondering van Spanje en Cyprus die bij brief van 10 augustus 2018 in kennis zijn gesteld. Bij brief van 13 augustus 2018 heeft de Commissie Nederland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig hoofdstuk 1 van titel XII van de btw-richtlijn kunnen de lidstaten een bijzondere regeling voor kleine ondernemingen toepassen, waarbij zij onder meer de mogelijkheid hebben om belastingplichtigen van wie de jaaromzet onder een bepaalde drempel blijft, van btw vrij te stellen. Deze vrijstelling houdt in dat de belastingplichtige geen btw in rekening hoeft te brengen over zijn prestaties, maar bijgevolg ook geen voorbelasting kan aftrekken.

Krachtens artikel 285 van de btw-richtlijn mogen lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid van artikel 14 van Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad 2 , vrijstelling van btw verlenen aan belastingplichtigen met een omzet die niet hoger is dan 5 000 EUR. Nederland vraagt als een van die lidstaten om de vrijstellingsdrempel met ingang van 1 januari 2020 te mogen verhogen van 5 000 EUR tot 25 000 EUR.

Uit de door Nederland verstrekte informatie blijkt dat in Nederland momenteel een systeem wordt gehanteerd van degressieve vermindering voor belastingplichtigen die op jaarbasis en na aftrek van voorbelasting niet meer dan 1 883 EUR aan btw zijn verschuldigd. Het proces voor de toekenning van de degressieve belastingvermindering is ingewikkeld en kent een hoog foutenpercentage. Door de snelle stijging van het aantal kleine ondernemingen in Nederland nemen de operationele kosten voor de Nederlandse belastingautoriteiten en de administratieve lasten voor bedrijven toe, terwijl de financiële belangen die ermee zijn gemoeid, laag blijven. Daarom wil Nederland zijn systeem moderniseren door een facultatieve omzetgerelateerde btw-vrijstelling in te voeren met een vrijstellingsdrempel van 25 000 EUR. Deze maatregel zou de btw-verplichtingen voor kleine ondernemingen verminderen en de inning van btw voor belastingautoriteiten vereenvoudigen.

Nederland wijst er ook op dat deze maatregel in overeenstemming is met het toepassingsgebied van het voorstel voor de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen dat op 18 januari 2018 door de Europese Commissie is gepubliceerd 3 .

Daarom wordt voorgesteld Nederland toe te staan de vrijstellingsdrempel voor kleine en middelgrote ondernemingen te verhogen van 5 000 EUR tot 25 000 EUR tot en met 31 december 2022 dan wel tot de datum met ingang waarvan de lidstaten nationale bepalingen moeten toepassen die zij moeten vaststellen indien er een richtlijn wordt aangenomen tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Aan andere lidstaten zijn reeds soortgelijke derogaties toegestaan. Luxemburg 4 mag een drempel toepassen van 30 000 EUR, Polen 5 en Estland 6 een drempel van 40 000 EUR, Italië 7 een drempel van 65 000 EUR, Kroatië 8 een drempel van 45 000 EUR, Letland 9 een drempel van 40 000 EUR en Roemenië 10 een drempel van 88 500 EUR.

Derogaties van de btw-richtlijn moeten steeds in de tijd worden beperkt, zodat de gevolgen ervan kunnen worden beoordeeld. Bovendien worden de bepalingen van de artikelen 281 tot en met 294 van de btw-richtlijn betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen momenteel geëvalueerd. Zoals in het btw-actieplan 11 en het werkprogramma van de Commissie voor 2017 12 werd aangekondigd, heeft de Commissie onlangs haar voorstel betreffende de regeling voor kleine en middelgrote ondernemingen gepresenteerd.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De maatregel is in overeenstemming met de EU-doelstellingen voor kleine bedrijven zoals die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie 'Denk eerst klein' — Een 'Small Business Act' voor Europa" 13 , waarin de lidstaten worden opgeroepen om bij de opstelling van wetgeving rekening te houden met de bijzondere kenmerken van midden- en kleinbedrijven en het bestaande regelgevingskader te vereenvoudigen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Gelet op de bepaling in de btw-richtlijn die de grondslag voor het voorstel vormt, is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel, namelijk een vereenvoudiging voor kleine ondernemingen en voor de belastingdienst.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: uitvoeringsbesluit van de Raad.

Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad kan slechts van de normale btw-bepalingen worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een uitvoeringsbesluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot een individuele lidstaat kan worden gericht.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is gebaseerd op een verzoek van Nederland en heeft uitsluitend betrekking op deze lidstaat.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad machtigt Nederland om met ingang van 1 januari 2020 vrijstelling van btw te verlenen aan belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 25 000 EUR. Belastingplichtigen van wie de jaaromzet niet hoger is dan de drempel, worden van veel van de algemene btw-verplichtingen vrijgesteld en hun administratieve lasten zullen door deze maatregelen eveneens afnemen. Dankzij het voorstel wordt de belastinginning voor de Nederlandse belastingautoriteiten ook eenvoudiger.

Volgens Nederland zal de invoering van de drempel van 25 000 EUR geen noemenswaardige invloed hebben op de totale belastingopbrengst in het stadium van het eindverbruik. Er wordt verwacht dat ongeveer 9 % van de belastingplichten de vrijstellingsdrempel zal gebruiken, wat overeenkomt met een impact van rond de 0,09 % op de staatsbegroting.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting omdat Nederland een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het voorstel is in de tijd beperkt.