Toelichting bij COM(2018)657 - Standpunt EU over goedkeuring van richtlijnen voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, anders dan kwikafval, per art. 10 leden 2, 3, van het Verdrag van Minamata

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit betreffende het namens de Unie in te nemen standpunt op de tweede vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Minamata inzake kwik, in verband met de geplande goedkeuring van richtlijnen voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, anders dan kwikafval, als bedoeld in artikel 10, leden 2 en 3, van dat Verdrag.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Het Verdrag van Minamata inzake kwik

Het Verdrag van Minamata inzake kwik (hierna 'de overeenkomst' genoemd) is het belangrijkste internationale juridische kader voor de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen antropogene emissies en lozingen van kwik en kwikverbindingen in lucht, water en bodem.

Het verdrag betreft de volledige levenscyclus van kwik, van de primaire kwikmijnbouw tot de verwijdering van kwikafval, met inbegrip van de tijdelijke opslag van kwik, mengsels van kwik met andere stoffen, waaronder kwiklegeringen, met een kwikconcentratie van ten minste 95 gewichtsprocent (hierna 'kwikmengsels' genoemd), en van zes kwikverbindingen, waaronder kwik(I)chloride, kwik(II)oxide, kwik(II)sulfaat, kwik(II)nitraat, cinnaber en kwiksulfide, anders dan kwikafval.

Het verdrag is op 16 augustus 2017 in werking getreden.

Net als de meeste lidstaten 1 is de Europese Unie partij bij de overeenkomst 2 .

2.2.De Conferentie van de partijen

De Conferentie van de partijen bij de overeenkomst (hierna 'COP' (Conference of the Parties) genoemd) vervult de haar op grond van de overeenkomst toegewezen taken en onderzoekt en neemt daartoe onder meer alle aanvullende maatregelen die noodzakelijk kunnen zijn om de doelstellingen van deze overeenkomst te verwezenlijken, waaronder de goedkeuring van relevante richtlijnen.

Overeenkomstig artikel 28 van de overeenkomst en Besluit MC-1/1 betreffende het reglement van orde dat de COP op haar eerste vergadering (2429 september 2017) heeft goedgekeurd, heeft elke partij één stem. Als een regionale organisatie voor economische integratie beschikt de Unie echter, ten aanzien van binnen zijn bevoegdheid vallende aangelegenheden, over het aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van haar lidstaten die partij zijn bij de overeenkomst. De Unie oefent haar stemrecht niet uit indien een van haar lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

2.3.De beoogde handeling van de Conferentie van de Partijen

Op 19 november 2018, tijdens haar tweede vergadering, moet de COP richtlijnen goedkeuren voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, anders dan kwikafval, als bedoeld in artikel 10, leden 2 en 3, van de overeenkomst (hierna 'de beoogde handeling' genoemd).

Het doel van de beoogde handeling is de vaststelling van richtlijnen ter waarborging van de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, kwikmengsels en van zes kwikverbindingen (kwik(I)chloride, kwik(II)oxide, kwik(II)sulfaat, kwik(II)nitraat, kwiksulfide en cinnaber), anders dan kwikafval. In de praktijk is de beoogde handeling vooral relevant voor de opslag van vloeibaar metallisch kwik.

Krachtens artikel 10, leden 2 en 3, van de overeenkomst moet bij de maatregelen die de partijen zullen nemen om de milieuverantwoorde tijdelijke opslag te waarborgen, rekening worden gehouden met de door de COP aangenomen richtlijnen.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het voorgestelde standpunt, dat op de tweede vergadering van de COP namens de Unie moet worden ingenomen, is de goedkeuring van de beoogde handeling.

De inhoud van de beoogde handeling is het resultaat van een tussentijds proces dat de COP op zijn eerste vergadering met Besluit MC1/18 3 in gang heeft gezet, waarbij het secretariaat wordt verzocht de ontwerprichtlijnen verder te herzien en bij de tweede vergadering de herziene richtlijnen voor overleg en mogelijke goedkeuring in te dienen. Deskundigen uit de Unie hebben substantieel aan dit proces bijgedragen door overeenkomstig het tijdschema dat in Besluit MC1/18 is vastgelegd, bij het secretariaat suggesties in te dienen. In de hieruitvoortvloeiende ontwerprichtlijnen, zoals door het secretariaat herzien, zijn de opmerkingen van de EU-deskundigen overgenomen; er waren verder geen opmerkingen van de EU, daar de richtlijnen in overeenstemming zijn met het acquis betreffende grotere voorraden kwik, waaronder Richtlijn 2012/18/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken 4 . Bovendien bieden de richtlijnen de ruimte dat zij flexibel kunnen worden toegepast, met name bij kleine voorraden.

Het voorgestelde standpunt is in overeenstemming met het EU-beleid en de EU-wetgeving betreffende kwik, aangezien de uitvoering van de beoogde handeling door de partijen bij de overeenkomst bijdraagt aan de vermindering van kwikemissies en lozingen uit tijdelijke opslag en derhalve bijdraagt aan de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu, waaronder binnen de Unie.

Een standpunt van de Unie is nodig omdat de partijen bij de overeenkomst de richtlijnen, zodra zij zijn vastgesteld, in acht zullen moeten nemen wanneer zij maatregelen treffen voor de milieuverantwoorde tijdelijke opslag van kwik, kwikmengsels en de zes desbetreffende kwikverbindingen, anders dan kwikafval.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 5 .

4.1.2.Toepassing op dit geval

De COP is een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, namelijk het Verdrag van Minamata inzake kwik.

De beoogde handeling die door de COP moet worden vastgesteld, is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling heeft rechtsgevolgen, omdat de partijen bij de overeenkomst deze in acht moeten nemen wanneer zij de milieuverantwoorde tijdelijke opslag waarborgen van kwik, kwikmengsels en zes kwikverbindingen (kwik(I)chloride, kwik(II)oxide, kwik(II)sulfaat, kwik(II)nitraat, kwiksulfide en cinnaber), anders dan kwikafval.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of overwegende component.

4.2.2.Toepassing op dit geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het milieu.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 192, lid 1, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 192, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.