Toelichting bij COM(2018)574 - Standpunt EU mbt een besluit van het EPO-comité, opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst met Centraal-Afrika (toetreding Kroatië tot de EU)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ONDERWERP VAN HET VOORSTEL

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Europese Unie ("Unie") moet worden ingenomen in het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds ("overeenkomst") 1 , met het oog op de vaststelling van een besluit van het EPO-comité betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie.

1.

Achtergrond van het voorstel



2.1.    De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst EU – Centraal-Afrika

De overeenkomst heeft tot doel in overeenstemming met de Overeenkomst van Cotonou een initieel kader voor een volledige regionale economische partnerschapsovereenkomst vast te stellen. Centraal-Afrika bestaat tot dusver uit de Republiek Kameroen. De overeenkomst wordt sinds 4 augustus 2014 voorlopig toegepast.

2.2.    Het EPO-comité

Het EPO-comité is het gemeenschappelijke institutionele orgaan van de overeenkomst. Volgens artikel 92 van de overeenkomst is het EPO-comité verantwoordelijk voor het beheer van alle door de overeenkomst bestreken gebieden en voor de uitvoering van alle daarin genoemde taken. Het EPO-comité besluit bij consensus. De werking van het EPO-comité wordt beschreven in het reglement van orde ervan 2 .

2.3.    De beoogde handeling van het EPO-comité

Het EPO-comité zal op zijn vierde vergadering van [datum] een besluit vaststellen betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie ("beoogde handeling").

Volgens artikel 102 van de overeenkomst kan het EPO-comité overgangsmaatregelen of wijzigingen vaststellen die eventueel noodzakelijk zijn in verband met de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie.

De beoogde handeling strekt ertoe de in verband met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Unie noodzakelijke wijzigingen in de overeenkomst aan te brengen.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 102, lid 3, van de overeenkomst, waarin het volgende wordt bepaald: 'De partijen onderzoeken de gevolgen van de toetreding van nieuwe EU-lidstaten voor deze overeenkomst. Het EPO-comité kan besluiten overgangsmaatregelen vast te stellen of de nodige wijzigingen aan te brengen.'

3. NAMENS DE UNIE IN TE NEMEN STANDPUNT

De Republiek Kroatië is op 1 juli 2013 tot de Unie toegetreden en heeft haar akte van toetreding tot de overeenkomst op 8 november 2017 bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Unie neergelegd. De toetredingsclausule in artikel 102, lid 2, van de overeenkomst voorziet in de 'automatische toetreding' van Kroatië tot de overeenkomst door neerlegging van een akte van toetreding. Voor latere wijzigingen die noodzakelijk zijn in verband met de toetreding, voorziet de toetredingsclausule in een besluit van het EPO-comité.

De Unie moet derhalve het standpunt bepalen dat zij zal innemen met betrekking tot de vaststelling van de beoogde handeling van het EPO-comité betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de overeenkomst.

Dit voorstel voor een besluit van de Raad heeft als bijlage een ontwerp van het besluit dat door het EPO-comité moet worden vastgesteld.

De overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU") van toepassing is, onder de in dat verdrag neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van elk van de overeenkomstsluitende Centraal-Afrikaanse staten (Kameroen).

Rechtsgrondslag



4.1.    Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.    Beginselen

Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die "beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 3 .

4.1.2.    Toepassing op het onderhavige geval

Het EPO-comité is een lichaam dat is opgericht krachtens de overeenkomst.

Artikel 102 van de overeenkomst (Toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU) bepaalt dat het EPO-comité in geval van toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Unie de voor de overeenkomst noodzakelijke overgangsmaatregelen of wijzigingen kan vaststellen.

De door het EPO-comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 102 van de overeenkomst uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn, omdat zij wijzigingen bevat van een internationale overeenkomst die de Unie reeds bindt.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.    Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.    Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.    Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op handel en daarmee verband houdende aangelegenheden. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.    Conclusie

De rechtsgrondslag voor dit besluit van de Raad is artikel 207 VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. BEKENDMAKING VAN DE BEOOGDE HANDELING

Aangezien bij het besluit van het EPO-comité de overeenkomst zal worden gewijzigd, is het passend het besluit na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.