Toelichting bij COM(2018)463 - Standpunt in het Associatiecomité EU-Jordanië inzake wijziging van de definitie van het begrip "producten van oorsprong" en methoden van administratieve samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het namens de Unie in te nemen standpunt in het Associatiecomité dat is opgericht bij de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, met betrekking tot de beoogde vaststelling van het besluit van het Associatiecomité tot wijziging van Protocol nr. 3 bij de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, betreffende de definitie van het begrip 'producten van oorsprong' en de lijst van be- of verwerkingen die moeten worden uitgevoerd ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen om voor bepaalde categorieën producten, vervaardigd op het grondgebied van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië en in verband met het scheppen van werkgelegenheid voor Syrische vluchtelingen en Jordaniërs, de status van oorsprong te verkrijgen.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De associatieovereenkomst EU-Jordanië

De Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds ("de associatieovereenkomst EU-Jordanië", 'de overeenkomst'), heeft tot doel de totstandkoming van een bilaterale vrijhandelszone met Jordanië te bevorderen – de eerste stap in de richting van een bredere regionale Euro-mediterrane vrijhandelszone. De associatieovereenkomst EU-Jordanië legde de basis voor de wederzijdse tariefliberalisering van de handel in producten uit de industrie en de landbouw. Bij de associatieovereenkomst is een vrijhandelszone tot stand gebracht waardoor Jordanië zeer uitgebreide toegang tot de EU geniet en slechts een zeer beperkt aantal producten de EUmarkt niet rechten- of quotavrij mag binnenkomen. De mogelijkheden die deze preferentiële toegang biedt, hebben echter nog geen effect gesorteerd op de Jordaanse uitvoer naar de EU, die constant op een laag niveau blijft. De waarde van de EU-invoer uit Jordanië is gestegen van 314 miljoen EUR in 2002 tot 357 miljoen EUR in 2017, een stijging met 43,5 miljoen EUR (14 %). Binnen de looptijd van de overeenkomst schommelde de waarde van de invoer echter. De invoer bereikte het hoogste niveau ooit (386 miljoen EUR) in 2015, maar is sindsdien gedaald. De overeenkomst is op 1 mei 2002 in werking getreden.

2.2.Het Associatiecomité EU-Jordanië

Het Associatiecomité EU-Jordanië is ingesteld bij de associatieovereenkomst EU-Jordanië en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de overeenkomst. Daarnaast heeft het de bevoegdheid besluiten te nemen met het oog op het beheer van de overeenkomst.

2.3.De beoogde handeling van het Associatiecomité EU-Jordanië

Het Associatiecomité EU-Jordanië staat op het punt een besluit aan te nemen betreffende de wijziging van de voorwaarden van Besluit nr. 1/2016 van het Associatiecomité EU-Jordanië van 19 juli 2016 tot wijziging van Protocol nr. 3 bij de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, betreffende de definitie van het begrip 'producten van oorsprong' en de lijst van be- of verwerkingen die moeten worden uitgevoerd ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen om voor bepaalde categorieën producten, vervaardigd op het grondgebied van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië en in verband met het scheppen van werkgelegenheid voor Syrische vluchtelingen en Jordaniërs, de status van oorsprong te verkrijgen ("de beoogde handeling"). Besluit nr. 1/2016 voorzag in een gerichte en in de tijd beperkte vereenvoudiging van de oorsprongsregels waaraan Jordaanse exporteurs moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de genereuze preferentiële toegang die reeds in het kader van de associatieovereenkomst EU-Jordanië was toegekend.

Het doel van de beoogde handeling is te voorzien in de verdere wijziging van de vereisten om in aanmerking te komen voor de regeling die wordt toegepast vanaf de inwerkingtreding van Besluit nr. 1/2016.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 94, lid 2, van de overeenkomst, waarin het volgende is bepaald: 'Besluiten worden in overleg tussen de partijen genomen en zijn bindend voor de partijen, die gehouden zijn de maatregelen te nemen die voor de uitvoering ervan nodig zijn.'

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De Syrische crisis en de resulterende instroom en langdurige aanwezigheid van vluchtelingen heeft aanzienlijke negatieve gevolgen gehad voor de economie van Jordanië en vormt een belangrijke bron van instabiliteit en verstoring van de traditionele handelsstromen van Jordanië. Dit heeft gevolgen gehad voor het scheppen van banen, de inkomende investeringen en het toerisme.

Om de economische activiteit in Jordanië een impuls te geven heeft het Associatiecomité EU-Jordanië op 19 juli 2016 overeenstemming bereikt over een gerichte en in de tijd beperkte vereenvoudiging van de oorsprongsregels waaraan Jordaanse exporteurs moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de genereuze preferentiële toegang die reeds in het kader van de associatieovereenkomst EU-Jordanië 1 was toegekend.

De vereenvoudigde regeling voor oorsprongsregels geldt voor tien jaar en omvat producten in 52 hoofdstukken van het geharmoniseerde systeem. Deze vertegenwoordigen een breed scala aan industriële producten en omvatten zowel producten die momenteel in kleine hoeveelheden door Jordanië naar de EU worden uitgevoerd, als andere producten die momenteel niet worden verhandeld. De krachtens deze regeling beschikbaar gestelde alternatieve oorsprongsregels zijn die door de EU worden toegepast op de invoer uit de minst ontwikkelde landen (MOL's) in het kader van het EU-initiatief 'alles behalve wapens' (EBA).

Exporteurs kunnen gebruikmaken van deze alternatieve oorsprongsregels als de productie plaatsvindt in een van de 18 geselecteerde industriële gebieden en ontwikkelingszones in Jordanië en een minimumpercentage aan Syrische vluchtelingen in de productiefaciliteiten werkzaam is (15 % in het begin tot 25 % vanaf het derde jaar, d.w.z. na 19 juli 2018). Jordanië heeft de 18 zones voorgesteld op basis van criteria zoals hun vermogen om investeringen aan te trekken, de aanwezigheid van gevestigde bedrijven die in het initiatief opgenomen producten produceren, de mate van armoede en de hoge dichtheid van werkloze Syriërs en Jordaniërs, alsook logistieke factoren zoals wegen, luchthavens en havens.

Betreffende de regeling voor oorsprongsregels hebben beide zijden interesse in een verdere stimulering van de marktdeelnemers om van de regeling gebruik te maken. Tot op heden hebben elf bedrijven zich geregistreerd voor de regeling en hebben vier daarvan hun producten naar de EU uitgevoerd, voor een totale waarde van 2,3 miljoen EUR.

In zijn eerste verslag over de uitvoering van de regeling voor oorsprongsregels heeft Jordanië een aantal verzoeken om verdere wijzigingen van de criteria van de regeling gedaan.

Na een analyse van het verslag en de door Jordanië gedane verzoeken, is de Commissie van mening dat bepaalde verzoeken op korte termijn, vanaf medio 2018, moeten worden behandeld. Hiervoor is echter een wijziging van het oorspronkelijke Besluit nr. 1/2016 nodig.

De voorgestelde wijzigingen bestaan uit twee elementen:

1. de verhoging van het percentage Syrische arbeiders (van 15 % naar 25 %) vindt plaats in het begin van het vierde jaar en zou voor elke geregistreerde productiefaciliteit afzonderlijk ingaan vanaf de datum van eerste uitvoer (vanaf het moment van de registratie van de eerste uitvoeraangifte) in het kader van de regeling in plaats van de datum van inwerkingtreding van Besluit nr. 1/2016;

2. het schrappen van de zonecriteria met het oog op het bereiken van de algemene doelstelling van de regeling om de aanwerving van zoveel mogelijk vluchtelingen mogelijk te maken.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van 'de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 2 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


Het Associatiecomité EU-Jordanië is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de associatieovereenkomst EU-Jordanië.

De door het Associatiecomité EU-Jordanië vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 94, lid 2, van de associatieovereenkomst EU-Jordanië volkenrechtelijk bindend zijn. De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijke handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in combinatie met artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien het besluit van het Associatiecomité EU-Jordanië strekt tot wijziging van Protocol nr. 3 bij de associatieovereenkomst EU-Jordanië betreffende de definitie van het begrip 'producten van oorsprong' en methoden van administratieve samenwerking, zoals gewijzigd bij Besluit nr. 1/2006 van de Associatieraad EU-Jordanië van 15 juni 2006, is het passend het besluit na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.