Toelichting bij COM(2018)270 - Bevordering van automatische onderlinge erkenning van diploma's hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en de resultaten van leerperioden in het buitenland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De voorgestelde aanbeveling van de Raad heeft tot doel te garanderen dat de leerervaring die een student, stagiair of leerling in het buitenland heeft opgedaan, al dan niet in het kader van een kwalificatie of leermobiliteit, automatisch wordt erkend met het oog op een vervolgopleiding. Dit mag geen afbreuk doen aan het recht van een onderwijs- en opleidingsinstelling om beslissingen te nemen over de toelating tot de instelling.

Dit doel staat centraal in de ambitie om tegen 2025 een Europese onderwijsruimte tot stand te brengen: "een Europa waar leren, studeren en onderzoek doen niet door grenzen worden belemmerd. Een continent waar tijd doorbrengen in een andere lidstaat – om te studeren, te leren of te werken – normaal is geworden en waar twee andere talen dan je moedertaal spreken de norm is. Een continent waar de mensen een sterk gevoel hebben van hun identiteit als Europeanen, van het cultureel erfgoed van Europa en de verscheidenheid van ons continent." Het is onze ambitie om lidstaten de middelen aan te reiken om hun samenwerking op deze gebieden te intensiveren en te versnellen, en om zodoende andere, derde landen te inspireren om ons voorbeeld te volgen. De Europese onderwijsruimte berust verder op het beginsel van een leven lang leren, dat alle leeftijdsgroepen, alle vormen van leren en alle sectoren op het gebied van onderwijs en opleiding bestrijkt.

Na de aanname van deze aanbeveling van de Raad worden de lidstaten uitgenodigd om zich in de eerste plaats politiek te engageren voor automatische erkenning. Ze worden vervolgens verzocht om een technische stapsgewijze aanpak te hanteren om vertrouwen te scheppen in elkaars onderwijs- en opleidingsstelsels. Daarbij wordt rekening gehouden met de situatie in verschillende onderwijs- en opleidingssectoren, aangezien de procedures en instrumenten voor de erkenning in het hoger onderwijs beter ontwikkeld zijn dan die in het secundair onderwijs. In het voorstel worden de voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan opdat automatische erkenning werkelijkheid wordt, en ook de EU-instrumenten die de lidstaten en hun onderwijs- en opleidingsinstellingen kunnen helpen bij het verwezenlijken van deze doelstelling worden erin opgenomen.

Leermobiliteit brengt vaardigheden en ervaringen bij die cruciaal zijn voor een actieve deelname aan de samenleving en de arbeidsmarkt. Ze kan eveneens de arbeidsmobiliteit stimuleren en zodoende bijdragen aan een betere levensstandaard en een grotere individuele en economische veerkracht. Uit de recente tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma 1 kwam naar voren dat mobiliteit voor lerenden een positieve invloed heeft op het zelfvertrouwen, de onafhankelijkheid, het sociaal kapitaal en de overgang naar werk. Binnen de context van een geglobaliseerd onderwijs- en arbeidsklimaat is het noodzakelijk dat lerenden alle leerkansen in de EU zo goed mogelijk kunnen benutten. Het gebrek aan automatische erkenning van kwalificaties en de resultaten van leerperioden in het buitenland belemmert echter de mobiliteit.

De enige wettekst die op dit moment op dit gebied bestaat, is de Overeenkomst inzake de erkenning van kwalificaties van instellingen van hoger onderwijs in de Europese regio (Erkenningsovereenkomst van Lissabon) 2 , dat door de Raad van Europa en Unesco werd opgesteld en werd aangenomen in 1997. Het werd sindsdien door 53 landen bekrachtigd 3 . Het heeft betrekking op zowel einddiploma's secundair onderwijs als diploma's hoger onderwijs. De wederzijdse erkenning van diploma's hoger onderwijs binnen de Europese ruimte voor hoger onderwijs is eveneens een van de fundamentele doelstellingen van het Bolognaproces 4 , dat in 1998 werd in het leven werd geroepen en bestaat uit 48 landen, waaronder alle lidstaten. In het communiqué van Boekarest van 2012 verbonden ministers zich tot de langetermijndoelstelling van automatische erkenning. Hoewel deze verbintenis opnieuw werd bevestigd in het communiqué van Jerevan 5 van 2015, waarin ministers zich ertoe verbonden te garanderen dat "diploma's […] automatisch worden erkend op hetzelfde niveau als de desbetreffende binnenlandse diploma's", verloopt de concrete vooruitgang traag of is die zelfs onbestaande.

Er zijn nog te veel gevallen in het hoger onderwijs waar ingewikkelde, dure en tijdrovende erkenningsprocedures het vrije verkeer van lerenden belemmeren. In sommige gevallen kunnen deze procedures ettelijke maanden in beslag nemen en zeer duur zijn 6 , en worden lerenden bijgevolg bovenop andere moeilijkheden geconfronteerd met tegenstrijdigheden en een gebrek aan transparantie. Een van de redenen hiervoor is dat beslissingen over erkenningen vaak worden overgelaten aan de instelling voor hoger onderwijs waar de lerende zich inschrijft, waarbij er uiteenlopende werkwijzen tussen instellingen worden gehanteerd en er een gebrek is aan uniforme criteria.

De processen voor wederzijdse erkenning van zowel diploma's hoger secundair onderwijs als resultaten van leerperioden in het buitenland, zijn in het algemeen hoger secundair onderwijs niet voldoende ontwikkeld. Wie in het bezit is van een diploma dat toegang geeft tot het hoger onderwijs in één lidstaat weet vaak niet zeker of dat diploma ook toegang geeft tot het hoger onderwijs in een andere lidstaat. Hoewel kortere leerperioden in het buitenland geen problemen veroorzaken voor de erkenning, blijft onzekerheid ook een grote uitdaging voor leerperioden van drie maanden tot één jaar. Dit heeft een negatieve invloed op de leermobiliteit van mensen die naar het hoger onderwijs gaan 7 , evenals van mensen uit het secundair onderwijs. Gezien de uitbreiding van de mobiliteit van leerlingen uit het secundair onderwijs in de toekomstige generatie van het Erasmus+-programma, zullen problemen met de erkenning op dit niveau bovendien nog belangrijker worden.

De erkenning van individuele mobiliteit in het hoger secundair beroepsonderwijs en de hogere secundaire beroepsopleiding is beter ontwikkeld. Die lerenden kunnen instrumenten aanwenden om hun leerresultaten te laten erkennen in hun thuisinstelling. Anderzijds zijn afgestudeerden aan het hoger secundair beroepsonderwijs en de hogere secundaire beroepsopleiding die toegang hebben tot het hoger onderwijs in hun land niet zeker of ze dezelfde toegang zullen hebben in andere lidstaten, aangezien nationale werkwijzen verschillen. Die onzekerheid over de toegang heeft duidelijk een negatieve invloed op de leermobiliteit.

Er werd echter aanzienlijke vooruitgang geboekt tussen groepen lidstaten die zijn samengekomen om overeenkomsten te sluiten over automatische erkenning. Een voorbeeld is de Benelux 8 -beschikking betreffende automatische erkenning die op 25 januari 2018 werd ondertekend en waarin alle diploma's hoger onderwijs - van korte cycli tot doctoraten - zijn opgenomen. Soortgelijke overeenkomsten werden gesloten tussen de noordse landen 9 en naar verwachting zal in 2018 ook een overeenkomst worden ondertekend door de Baltische staten 10 . Beide overeenkomsten bestrijken diploma's hoger secundair onderwijs die toegang geven tot het hoger onderwijs. Daarnaast worden in sommige lidstaten, zoals Oostenrijk en Italië, de resultaten van leerperioden in het buitenland tijdens het secundair onderwijs of de secundaire opleiding automatisch erkend.

Een positief voorbeeld van die samenwerking tussen lidstaten op het gebied van de erkenning van diploma's hoger secundair onderwijs die toegang geven tot het hoger onderwijs is het Europees baccalaureaat, het diploma dat door de Europese scholen wordt uitgereikt 11 . Wie in het bezit is van een Europees baccalaureaat geniet dezelfde rechten en voordelen als andere houders van een einddiploma secundair onderwijs in hun land. Zij kunnen onder meer op dezelfde wijze als staatsburgers met een gelijkwaardig diploma eender welke instelling voor hoger onderwijs in een andere lidstaat om toelating verzoeken.

De meerwaarde van dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad bestaat erin deze voorbeelden als uitgangspunt te nemen om automatische erkenning in alle lidstaten in te voeren. Het ondersteunt lidstaten en hun onderwijs- en opleidingsorganisaties bij de tenuitvoerlegging en respecteert tegelijk dat zij verantwoordelijk zijn voor hun onderwijs- en opleidingsstelsels. Deze belangrijke stap in de richting van de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte kan vervolgens als inspiratiebron dienen voor de vooruitgang die moet worden geboekt op andere fora, bijvoorbeeld binnen de geografisch grotere Europese ruimte voor hoger onderwijs.

Voor de toepassing van deze aanbeveling van de Raad wordt onder 'automatische erkenning van een diploma' verstaan het recht van houders om een diploma dat door één lidstaat werd uitgereikt in aanmerking te laten nemen voor de toegang tot een onderwijs- of opleidingsprogramma in een andere lidstaat, zonder daartoe een afzonderlijke erkenningsprocedure te moeten doorlopen. Onder 'automatische erkenning van de resultaten van een leerperiode in het buitenland' wordt verstaan het recht om de resultaten van een leerperiode in één lidstaat te laten erkennen in een andere lidstaat wanneer de leerresultaten voldoende gedocumenteerd zijn. De bijlage bevat een verklarende woordenlijst van de in dit document gebruikte termen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van de automatische wederzijdse erkenning van diploma's hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en studieperioden in het buitenland was een van de sleutelelementen in de bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017: de mededeling 'De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur' 12 . Die hangt nauw samen met de ambitie om tegen 2025 een Europese onderwijsruimte te creëren en werd goedgekeurd door de conclusies van de Europese Raad van 14 december 2017 13 , waarin de Europese Raad de lidstaten verzoekt om verder te werken met het oog op "het bevorderen van samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de onderlinge erkenning van diploma's hoger onderwijs en einddiploma's middelbaar onderwijs in het passende kader".

De inspanningen op het gebied van de wederzijdse erkenning bouwen eveneens voort op de werkzaamheden in het kader van het prioritaire gebied 'transparantie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties om de leer- en arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken', zoals vastgesteld in het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding 14 .

De inspanningen op het gebied van de automatische wederzijdse erkenning van diploma's en resultaten van leerperioden in het buitenland kunnen in het kader van het onderwijs- en opleidingsbeleid van de Europese Unie steunen op een aantal bouwstenen, zoals:

a) de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, dat tot doel heeft de transparantie, de vergelijkbaarheid en de overdraagbaarheid van kwalificaties te verbeteren. Het resulteerde in een gemeenschappelijk referentiekader van acht kwalificatieniveaus, uitgedrukt als leerresultaten met stijgende niveaus van bekwaamheid. Ze dienen als vertaalinstrument tussen de verschillende kwalificatiesystemen en de bijbehorende niveaus. De lidstaten hebben op leerresultaten gebaseerde nationale kwalificatiekaders ontwikkeld of zijn die aan het ontwikkelen en relateren deze aan het Europees kwalificatiekader;

b) het Europass-besluit 15 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties, waarbij een alomvattend en interoperabel kader voor instrumenten en informatie met betrekking tot in het bijzonder transnationale arbeids- en leermobiliteitsdoelen wordt ingesteld;

c) het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren 16 van 17 januari 2018, dat een herziening is van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren 17 van december 2006. Daarin wordt aanbevolen om de beoordeling en validatie van sleutelcompetenties te ondersteunen en verder te ontwikkelen zodat mensen hun competenties kunnen laten erkennen en een volledige kwalificatie of, in voorkomend geval, een deel ervan kunnen verkrijgen;

d) de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren 18 van december 2012, waarin wordt aanbevolen dat de lidstaten uiterlijk in 2018 regelingen moeten hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren;

e) processen voor kwaliteitsborging, aan de hand waarvan hogeronderwijsstelsels van lidstaten de kwaliteit kunnen aantonen en de transparantie kunnen verhogen, en die dus bijdragen aan het scheppen van wederzijds vertrouwen en een betere erkenning van hun kwalificaties, programma's en andere voorzieningen. De Commissie en de lidstaten ondersteunen, in lijn met de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 over verdere samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs 19 , de samenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs, organisaties voor kwaliteitsborging en accreditatie, de bevoegde autoriteiten en andere op dit gebied werkzame instanties. De basis voor vertrouwen en erkenning wordt gelegd door een gemeenschappelijke reeks standaards en richtsnoeren voor kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs die werden uitgewerkt in het kader van het Bolognaproces, en het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs 20 , dat betrouwbare informatie verstrekt over organisaties voor kwaliteitsborging die hebben aangetoond dat zij deze standaards en richtsnoeren in hoge mate naleven;

f) het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding 21 , dat werd aangenomen in 2009 en dat de verbetering van de regelingen voor kwaliteitsborging in programma's voor beroepsonderwijs en -opleiding ondersteunt. Dit referentiekader draagt bij aan een grotere transparantie en bijgevolg aan het vertrouwen in de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding in de lidstaten;

g) de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende een Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding 22 , dat de erkenning van leerresultaten in overeenstemming met de nationale wetgeving vergemakkelijkt, bijvoorbeeld aan de hand van instrumenten zoals leerovereenkomsten en intentieverklaringen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel levert een bijdrage aan de verwezenlijking van de prioriteit van de Commissie betreffende het stimuleren van werkgelegenheid en groei 23 door de verbetering van de erkenning van diploma's en de resultaten van leerperioden binnen de Europese Unie te ondersteunen, en zodoende de toegang tot kansen op het gebied van onderwijs, opleiding en arbeidsmobiliteit te vergroten.

Het voorstel stemt ook overeen met de Verklaring van Rome 24 , waarin wordt opgeroepen om toe te werken naar 'een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden'.

Het draagt ook bij aan het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten 25 , dat stelt dat "iedereen [...] recht [heeft] op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen".

Het voorstel is eveneens in overeenstemming met richtsnoer 7 van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van 2018 26 , waarin het volgende wordt bepaald: "Mobiliteit van lerenden en werknemers moet worden gestimuleerd zodat zij beter inzetbaar worden en het potentieel van de Europese arbeidsmarkt optimaal kan worden benut. Belemmeringen voor mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding [...] en erkenning van kwalificaties moeten worden weggenomen."

Het stemt overeen met de nieuwe agenda voor vaardigheden van de Commissie 27 en het actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen 28 , waarin wordt erkend dat aanvullende maatregelen nodig zijn om de erkenning van vaardigheden en kwalificaties, evenals leermobiliteit, van onderdanen van derde landen die in de EU verblijven te vergemakkelijken. Het voorstel is ook in lijn met de herschikte richtlijn betreffende studenten en onderzoekers 29 , die tot doel heeft de mobiliteit binnen de Unie voor onderzoekers en studenten uit derde landen te bevorderen.

Het voorstel sluit eveneens aan bij de mededeling van de Commissie "Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU" 30 , die lidstaten aanmoedigt om ernstig te overwegen voor meer coördinatie, meer wederzijdse erkenning en een betere afstemming van hun beleid op alle buren te zorgen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het initiatief is in overeenstemming met de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In artikel 165 staat dat de Unie bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van het onderwijsstelsel. Met name artikel 165, lid 2, stelt uitdrukkelijk dat het optreden van de Unie erop gericht is "de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma's en studietijdvakken aan te moedigen".

In artikel 166 staat dat de Unie inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer moet leggen waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.

Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevingsbevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verbintenissen op. De lidstaten bepalen zelf, overeenkomstig de nationale omstandigheden, hoe zij de aanbeveling van de Raad ten uitvoer leggen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De doelstelling van de voorgestelde aanbeveling is uit de aard der zaak een transnationale kwestie. Deze vraagt om een verdere samenwerking tussen de lidstaten, kan niet voldoende door de lidstaten op zich worden verwezenlijkt en kan derhalve beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

De Erkenningsovereenkomst van Lissabon en de verbintenissen uit hoofde van het Bolognaproces voorzien dan wel in een kader voor de automatische wederzijdse erkenning en er zijn dan wel enkele regionale overeenkomsten tussen kleinere groepen lidstaten, toch wordt de volledige automatische erkenning in de Unie nog steeds belemmerd.

Evenredigheid

Het voorstel beoogt een stapsgewijze benadering om te komen tot de automatische wederzijdse erkenning tussen de lidstaten. De voorgestelde aanbeveling gaat niet verder dan nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken, aangezien het een niet-bindend instrument is waarbij elke lidstaat verantwoordelijk blijft voor de te volgen benadering voor het toewerken naar automatische wederzijdse erkenning.

Keuze van het instrument

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie schrijft het Verdrag voor dat de Raad, op voorstel van de Commissie, de aanbevelingen zal aannemen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft een gerichte online raadpleging gehouden van lidstaten en belanghebbenden 31 om te garanderen dat de belanghebbenden die het meest betrokken zijn bij het voorstel hun input en expertise konden geven, en om bij te dragen aan de kennisbasis van de Commissie op dit gebied. De Commissie ontving bijna 1 000 antwoorden van natuurlijke personen en organisaties die actief zijn op het gebied van erkenning, onderwijs en onderzoek in Europa en daarbuiten.

De volgende elementen zijn volgens de respondenten de belangrijkste obstakels voor een volledige automatische wederzijdse erkenning: een gebrek aan transparantie en uiteenlopende regels en procedures, een gebrek aan vergelijkbaarheid van leerresultaten, lange en ingewikkelde administratieve procedures en taal- en vertaalproblemen. De raadpleging bevestigde dat het nodige kader en de nodige EU-instrumenten voor de waarborging van erkenning al bestaan, maar dat verdere ondersteuning vereist is voor de volledige tenuitvoerlegging ervan, waarbij meer vertrouwen moet worden gecreëerd in de Europese onderwijsruimte. Er bestond een sterke steun voor optreden op zowel het EU-niveau als het nationale niveau. Verder bracht de raadpleging aan het licht dat een ambitieuze aanbeveling van de Raad op steun zou kunnen rekenen.

Deze resultaten werden verder onderbouwd tijdens een speciale bijeenkomst waarop belanghebbenden en vertegenwoordigers van de lidstaten opnieuw bevestigden dat de aanbeveling van de Raad ambitieus moet zijn en een duidelijk doel moet stellen voor het bereiken van de automatische wederzijdse erkenning. Ze waren ook voorstander om verwijzingen naar alternatieve trajecten op te nemen, zoals erkenning van eerdere leerervaringen en professionele ervaringen, en om rekening te houden met toegangsregelingen om sociaal-economische benadeling aan te pakken. Het potentieel van digitale oplossingen, zoals blockchain en kunstmatige intelligentie, moet ook verder worden uitgediept.

Daarnaast organiseerde de Commissie verschillende raadplegingsrondes met het netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning van diploma's, het netwerk van erkenningsinstanties in de lidstaten, de Europese Economische Ruimte en Turkije, evenals het Europees netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning en mobiliteit, waartoe alle partijen bij de Erkenningsovereenkomst van Lissabon behoren. Zij hebben hun steun uitgesproken voor het optreden van de Unie op dit gebied, onderstreepten het belang van de tenuitvoerlegging van de Erkenningsovereenkomst van Lissabon en de naleving van de structuren van het Bolognaproces en benadrukten de cruciale rol van kwaliteitsborging in het scheppen van vertrouwen. Zij wezen ook op de behoefte aan een betrouwbare databank van kwalificaties, met name voor hoger secundair onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding. Daarnaast adviseerden zij om de capaciteit van erkenningsinstanties te vergroten en om na te denken over een uitbreiding van hun rol om ook andere onderwijs- en opleidingssectoren te kunnen beslaan.

Deze raadplegingen werden gevolgd door verdere besprekingen tijdens bijeenkomsten van de directeuren-generaal voor hoger onderwijs en de directeuren-generaal voor scholen. De directeuren-generaal voor beroepsonderwijs en -opleiding werden schriftelijk geraadpleegd.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Verscheidene studies die in het kader van het Bolognaproces en de Erkenningsovereenkomst van Lissabon 32 werden uitgevoerd, wijzen op de aanhoudende uitdagingen en tegenstrijdigheden van de erkenningsprocedures. Zo werd onder meer aanbevolen om de procedures en nationale wetgeving waar mogelijk te verbeteren. Er werd voorgesteld om de deskundigen op het gebied van diplomawaardering te ondersteunen om zodoende de erkenningsbesluiten en beroepsprocedures te versnellen. Er werden ook voorstellen gedaan om de verwijzingen naar leerresultaten in het diplomasupplement uit te breiden en om de mogelijkheden van erkenning op systeemniveau op regionale basis te onderzoeken. De meeste aanbevelingen die in het kader van het Bolognaproces werden geformuleerd, werden onderschreven door de ministeriële conferentie over het Bolognaproces van 2015.

Eerdere inspanningen van de Commissie op het gebied van erkenning van diploma's, waarbij lidstaten en belanghebbenden werden betrokken, toonden aan dat erkenningsinstrumenten weinig bekend zijn en dat er behoefte is aan een 'erkenningssysteem' voor elke vorm van onderwijs en opleiding. Tot slot werd aangegeven dat lerenden nog steeds bezorgd zijn over het gemak waarmee zij hun diploma's in andere lidstaten zouden kunnen laten erkennen.

De Europese federatie voor intercultureel leren publiceerde in 2018 een overzicht van de wettelijke en andere nationale bepalingen voor de erkenning van de resultaten van leerperioden in het buitenland. Het bevestigde de enorme diversiteit van wettelijke bepalingen, voor zover die al bestaan, en de uiteenlopende werkwijzen, die resulteren in ongelijke kansen voor mobiliteit van leerlingen secundair onderwijs in de lidstaten.

Effectbeoordeling

Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd, aangezien de maatregelen de initiatieven van de lidstaten aanvullen en de voorgestelde activiteiten op vrijwillige basis worden uitgevoerd, en gezien de reikwijdte van de verwachte effecten. De uitwerking van het voorstel berust daarentegen op voorgaande studies, een raadpleging van erkenningsinstanties en een gerichte raadpleging van lidstaten en belanghebbenden.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

De lidstaten verbinden zich ertoe om initiatieven te ontwikkelen die in overeenstemming zijn met artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie , waarin is bepaald eenieder recht heeft op bescherming van zijn persoonsgegevens, dat deze gegevens eerlijk moeten worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet en dat eenieder recht van inzage heeft in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.

Door middel van betere erkenning zal de voorgestelde aanbeveling van de Raad ook bijdragen aan de verwezenlijking van artikel 14, inzake het recht op toegang tot onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, en artikel 15, inzake het recht op toegang tot werk.

De maatregelen zullen worden uitgevoerd overeenkomstig de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Richtlijn 95/46/EG 33 , die op 25 mei 2018 wordt vervangen door Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) 34 .

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het gebruik van bestaande EU-financiering, zoals Erasmus+ of Europese structuur- en investeringsfondsen, ter ondersteuning van de verwezenlijking van de verbintenissen in dit voorstel zal, waar nodig en op basis van de rechtsgrondslag alsook de respectieve financiële middelen, worden aangemoedigd.

Er zijn geen aanvullende begrotingsmiddelen of personele middelen uit de EU-begroting nodig.

Dit initiatief doet bovendien geen afbreuk aan de onderhandelingen over het volgende meerjarig financieel kader en toekomstige programma's.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De lidstaten verbinden zich ertoe om op regelmatige basis aan de Commissie verslag uit te brengen over de uitvoering en de evaluatie van de maatregelen in de aanbeveling van de Raad, te beginnen binnen twee jaar na de vaststelling ervan, terwijl de Commissie binnen vijf jaar na de vaststelling van de aanbeveling aan de Raad verslag zal uitbrengen over de algehele uitvoering van de aanbeveling van de Raad, op basis van nationale verslagen van de lidstaten die vier jaar na de vaststelling worden uitgebracht.

Daarnaast wordt de vooruitgang, met inbegrip van eventuele uitdagingen, opgevolgd aan de hand van besprekingen in de huidige sectorale werkgroepen voor onderwijs en opleiding 2020 met betrekking tot hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en scholen, die een forum aanreiken voor wederzijds leren en de uitwisseling van goede praktijken. De Commissie zal, onverminderd de overeenkomst die werd gesloten met de lidstaten inzake het mandaat van toekomstige werkgroepen, ook na 2020 haar steun blijven verlenen aan de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling van de Raad.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

De voorgestelde aanbeveling van de Raad stelt een stapsgewijze benadering voor die de lidstaten ondersteunt bij de totstandbrenging van de noodzakelijke voorwaarden voor de automatische erkenning met het oog op een vervolgopleiding. Zij bouwt voort op wat reeds in het hoger onderwijs werd verwezenlijkt, maar dan met een ambitieuzere en door de EU aangestuurde benadering. Zij heeft niet alleen betrekking op het hoger onderwijs, maar ook op secundair onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding.

1.

Lid 1


De lidstaten wordt verzocht erop toe te zien dat diploma's of de resultaten van een leerperiode in het buitenland automatisch worden erkend op dezelfde grond als nationale diploma's of leerperioden.

2.

Leden 2-4


De lidstaten wordt verzocht om de nodige voorwaarden tot stand te brengen voor het hoger onderwijs om vertrouwen te scheppen in elkaars onderwijs- en opleidingsstelsels. Ook wordt de lidstaten verzocht erop toe te zien dat nationale richtsnoeren worden uitgewerkt ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging en het gebruik van transparantiebevorderende instrumenten in instellingen voor hoger onderwijs.

3.

Leden 5-6


De lidstaten wordt verzocht om de nodige voorwaarden tot stand te brengen voor secundair onderwijs en secundaire opleiding om vertrouwen te scheppen in elkaars onderwijs- en opleidingsstelsels. Ook wordt de lidstaten verzocht om nationale richtsnoeren uit te werken, het gebruik van transparantiecriteria en -instrumenten te bevorderen, informatie uit te wisselen over kwaliteitsborgingssystemen in schoolonderwijs en andere instrumenten uit te werken voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding.

4.

Lid 7


De lidstaten wordt verzocht om de capaciteit van nationale informatiecentra voor academische erkenning van diploma's en van de deskundigen op het gebied van diplomawaardering te versterken.

5.

Lid 8


Met het oog op het belang van een betere toegang tot mogelijkheden voor leermobiliteit voor ondervertegenwoordigde groepen, wordt de lidstaten verzocht goede praktijken in kaart te brengen met betrekking tot de erkenning van eerdere leerervaringen en de doorstroming tussen onderwijs- en opleidingssectoren.

6.

Leden 9-10


De lidstaten wordt verzocht om de kennisbasis aan te vullen door gegevens over erkenningsdossiers te verzamelen en te verspreiden, en om verslag uit te brengen aan de Commissie over de vooruitgang die wordt geboekt bij de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling van de Raad.

7.

Leden 11-19


De Commissie ondersteunt de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van deze aanbeveling van de Raad door middel van:

·wederzijds leren en uitwisseling van goede praktijken;

·gerichte ondersteuning waar nodig;

·gebruiksvriendelijke online-informatiediensten voor diploma's hoger secundair onderwijs die toegang geven tot hoger onderwijs;

·synergieën tussen transparantiebevorderende instrumenten van de EU om de samenwerking en mobiliteit tussen onderwijs- en opleidingssectoren te verbeteren;

·een onderzoek van het potentieel van digitale technologieën, zoals blockchain, om de automatische erkenning te vergemakkelijken;

·een onderzoek van een uitbreiding van de werkingssfeer van nationale informatiecentra voor academische erkenning van diploma's;

·financieringsinstrumenten van de Unie, en

·verslaglegging over de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad.