Toelichting bij COM(2017)709 - Standpunt EU met betrekking tot een wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (dat aan dit voorstel voor een besluit van de Raad is gehecht) beoogt de wijziging van bijlage XI (Elektronische communicatie, audiovisuele diensten en informatiemaatschappij) bij de EER-overeenkomst, om Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt 1 erin op te nemen.

De aanpassingen in het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER gaan verder dan wat als louter technische aanpassingen kan worden beschouwd in de zin van Verordening nr. 2894/94 van de Raad.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met het bijgaande ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER wordt het reeds bestaande EU-beleid uitgebreid tot de EER-/EVA-staten (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein).

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De uitbreiding van de EU-wetgeving tot de EER-/EVA-staten door de opname ervan in de EER-overeenkomst geschiedt conform de doelstellingen en beginselen van deze overeenkomst, met het oog op een dynamische en homogene Europese economische ruimte, gebaseerd op gemeenschappelijke regels en gelijke concurrentievoorwaarden.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De wetgeving die in de EER-overeenkomst dient te worden opgenomen, is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad 2 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

De EDEO dient in samenwerking met de Commissie het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in met het oog op vaststelling van het standpunt van de Unie. De EDEO hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

De doelstelling van dit voorstel, namelijk te zorgen voor de homogeniteit van de interne markt, kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan derhalve, gezien de gevolgen van de maatregelen, beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt.

De opname van de EU-wetgeving in de EER-overeenkomst geschiedt conform Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hetgeen een bevestiging is van de gekozen aanpak.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat dit voorstel niet verder dan wat voor de verwezenlijking van deze doelstelling nodig is.

Keuze van het instrument

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst is voor een besluit van het Gemengd Comité van de EER gekozen. Het Gemengd Comité van de EER ziet toe op de doeltreffende uitvoering en werking van de EER-overeenkomst. Het neemt besluiten in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Niet van toepassing.

Effectbeoordeling

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er zijn geen gevolgen voor de begroting als gevolg van de opname van Verordening (EU) nr. 910/2014 in de EER-overeenkomst.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Motivering en voorgestelde oplossing:

Artikel 14 van Verordening (EU) nr. 910/2014:

Op grond van artikel 14 van Verordening (EU) nr. 910/2014 worden vertrouwensdiensten die worden verstrekt door in een derde land gevestigde verleners van vertrouwensdiensten, rechtens erkend als gelijkwaardig aan gekwalificeerde vertrouwensdiensten die worden verstrekt door gekwalificeerde, in de EU gevestigde verleners van vertrouwensdiensten, indien de vertrouwensdiensten die afkomstig zijn uit het derde land worden erkend op grond van een overeenkomst, gesloten tussen de EU en het betrokken derde land of een internationale organisatie.

Als gevolg van de opname van Verordening (EU) nr. 910/2014 in de EER-overeenkomst is het in artikel 4 van de verordening vastgelegde internemarktbeginsel van toepassing ten aanzien van alle overeenkomstsluitende partijen van de EER, waardoor een interne markt tussen de EU en de EVA-staten tot stand komt. De EU-overeenkomsten volgens welke, op grond van artikel 14, is toegestaan dat derde landen diensten verlenen op de uitgebreide interne markt (inclusief de EVA-staten), worden evenwel niet gesloten namens de EVA-staten. Omgekeerd doet de EER-overeenkomst geen afbreuk aan de bevoegdheid van de EVA-staten tot sluiting van internationale overeenkomsten met derde landen of internationale organisaties in eigen naam. Derhalve moeten deze overeenkomsten, op voorwaarde dat hierin de in artikel 14, lid 2, vastgestelde normen worden nageleefd, het ook mogelijk maken dat vertrouwensdiensten uit derde landen als gelijkwaardig worden erkend op de uitgebreide interne markt. Bijgevolg moet artikel 14, lid 1, worden aangepast.

Met het oog op de goede werking van de EER-overeenkomst in dit verband dient een uitwisseling van informatie over internationale overeenkomsten inzake markttoegang voor vertrouwensdiensten plaats te vinden binnen het Gemengd Comité van de EER, overeenkomstig artikel 92 van de EER-overeenkomst. Indien nodig plegen de overeenkomstsluitende partijen overleg met het oog op de oplossing van eventuele problemen. Derhalve wordt een aanpassing voorgesteld.

Om gelijke concurrentievoorwaarden op de uitgebreide interne markt te behouden is het van belang dat de in de EVA-staten gevestigde verleners van vertrouwensdiensten zoveel mogelijk profiteren van de wederkerige behandeling die derde landen in het kader van door de EU gesloten overeenkomsten hanteren ten aanzien van ondernemingen uit de EU, aangezien de ondernemingen uit die derde landen daardoor automatisch toegang krijgen tot de markt van de EVA-staten. Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER bevat derhalve een voorstel om de overeenkomstige aanpassing op te nemen.

De drie voorgestelde aanpassingen zijn in wezen identiek aan de thans in de EER geldende aanpassingen met betrekking tot Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad 3 , zie punt 51 van bijlage XI bij de EER-overeenkomst.