Toelichting bij COM(2017)73 - Standpunt dat namens de EU in de Conferentie van de Partijen moet worden ingenomen ten aanzien van wijzigingen van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Onder auspiciën van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) zijn de onderhandelingen over een verdrag inzake de toepassing van de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel in maart 1998 afgesloten.

Het verdrag is voor ondertekening opengesteld tijdens een ministersconferentie die in september 1998 in Rotterdam is gehouden. Het is op 11 september 1998 door de Gemeenschap ondertekend. Het Verdrag van Rotterdam betekent een belangrijke stap voorwaarts bij de internationale regulering van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen, met inbegrip van pesticiden. Het heeft als doelstelling gezamenlijke verantwoordelijkheid en samenwerking tussen de partijen bij de internationale handel in deze chemische stoffen te bevorderen teneinde de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade te beschermen en bij te dragen tot een vanuit milieuoogpunt verantwoord gebruik van deze stoffen.

De Unie heeft het verdrag ten uitvoer gelegd middels Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad 1 . Bij Besluit 2006/730/EG van 25 september 2006 2 heeft de Raad het verdrag namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd.

Het verdrag is op 24 februari 2004 in werking getreden. De achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen (COP8) zal in Genève plaatsvinden van 24 april tot en met 5 mei 2017. Naast de Unie zijn ook 27 van haar lidstaten partij bij het verdrag.

Op basis van de aanbevelingen van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen (Chemical Review Committee, CRC), een ondersteunend orgaan onder het gezag van de Conferentie van de Partijen (COP), dient de COP besluiten te nemen over de opneming van nieuwe chemische stoffen in bijlage III bij het verdrag, waardoor de PIC-procedure op deze stoffen van toepassing wordt. De chemische stoffen waarvoor de CRC opname in bijlage III heeft aanbevolen, zijn in overeenstemming met de criteria van bijlage II bij het verdrag bevonden.

Voor de chemische stoffen die volgens de aanbevelingen van de CRC in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam moeten worden opgenomen, namelijk carbofuran, carbosulfan, wit asbest (chrysotiel), gechloreerde paraffine met korte keten, alle tributyltinverbindingen, trichloorfon, fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer), alsook vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer, gelden reeds uitvoerbeperkingen in het kader van het recht van de Unie die vergelijkbaar zijn met die in het kader van het Verdrag van Rotterdam. De Commissie stelt de Raad daarom voor een besluit te nemen waarbij de wijzigingen van bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam op de COP8 namens de Unie worden ondersteund.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad is artikel 218, lid 9, VWEU, dat de juiste grondslag vormt voor een handeling waarin het standpunt van de EU in een 'krachtens een internationale overeenkomst opgericht lichaam' (zoals de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Rotterdam) wordt vastgelegd wanneer dat lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt.

De materiële rechtsgrondslag wordt gevormd door artikel 207 en artikel 192, lid 1, VWEU, aangezien de maatregelen die in het kader van het Verdrag van Rotterdam zijn overeengekomen weliswaar een milieudoelstelling nastreven, maar grotendeels verband houden met handel.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen ten aanzien van voorstellen tot wijzigingen van het Verdrag van Rotterdam, leidt niet tot nieuwe juridisch bindende voorschriften. Voor alle chemische stoffen die volgens het voorstel in het Verdrag van Rotterdam worden opgenomen, gelden reeds uitvoerbeperkingen in het kader van het recht van de Unie die vergelijkbaar zijn met die in het kader van het Verdrag van Rotterdam.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Als Partij bij het Verdrag van Rotterdam moet de EU een jaarlijkse bijdrage leveren aan het trustfonds van dat verdrag. Die bijdrage zal in het licht van de conclusies van de besprekingen tijdens de achtste vergadering van de Conferentie van de Partijen over de begroting voor de periode 2018-2019 worden aangepast. De jaarbijdrage van de EU voor 2016 bedroeg ongeveer 58 000 EUR en werd uit bestaande toewijzingen gefinancierd.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Het voorstel leidt niet tot nieuwe voorschriften voor monitoring of rapportage. Nadat de in het kader van het Verdrag van Rotterdam vastgestelde lijsten in het recht van de Unie zijn omgezet, zullen de tenuitvoerlegging en rapportage overeenkomstig de bestaande regelingen van Verordening (EU) nr. 649/2012 plaatsvinden.