Toelichting bij COM(2016)811 - Wijziging van de btw-richtlijn wat betreft tijdelijke toepassing van een veralgemeende verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten boven een bepaalde drempel - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2016)811 - Wijziging van de btw-richtlijn wat betreft tijdelijke toepassing van een veralgemeende verleggingsregeling voor leveringen ... |
---|---|
bron | COM(2016)811 |
datum | 21-12-2016 |
• Motivering en doel van het voorstel
Op 7 april 2016 hechtte de Commissie haar goedkeuring aan het actieplan betreffende de btw 1 , bestaande uit doelstellingen en maatregelen ter modernisering van het btw-stelsel van de EU. Met dit plan wordt voortgebouwd op de werkzaamheden die zijn uitgevoerd sinds de mededeling over de toekomst van de btw 2 die voortvloeide uit het uitgebreide raadplegingsproces dat de Commissie had opgestart met haar groenboek over de toekomst van de btw 3 .
De verwezenlijking van een solide, gemeenschappelijke, Europese btw-ruimte is een van de voornaamste maatregelen in het actieplan van de Commissie. Dit vraagt om het opzetten van het definitieve btw-stelsel voor grensoverschrijdende handel tussen ondernemingen (b2b) binnen de EU ter vervanging van het huidige stelsel dat bedoeld was als overgangsstelsel.
Zoals overeengekomen door het Europees Parlement en de Raad, zal dit definitieve btw-stelsel berusten op het beginsel van belastingheffing in het land van bestemming van de goederen (het zogenaamde “bestemmingsbeginsel”), terwijl het huidige stelsel gebaseerd is op de vrijstelling van de levering van goederen in de lidstaat van vertrek. Daarom heeft de Commissie aangekondigd dat zij voornemens is in 2017 een wetgevingsvoorstel te doen voor het definitieve btw-stelsel voor grensoverschrijdende handel dat op dit type “belastingheffing” gebaseerd is.
Aangezien het echter niet ondenkbeeldig is dat de voorbereiding, vaststelling en tenuitvoerlegging van een dergelijke grote wijziging enige tijd zal kosten, heeft de Commissie erkend dat er tegelijk aan andere initiatieven moet worden gewerkt, met name aan dringende maatregelen tegen btw-fraude en dus ook de btw-kloof (d.w.z. het verschil tussen de verwachte btw-inkomsten en de daadwerkelijk door de belastingautoriteiten geïnde btw). Deze btw-kloof heeft een alarmerend peil van bijna 160 miljard EUR 4 bereikt, waarvan jaarlijks ongeveer 50 miljard EUR 5 aan inkomstenderving het gevolg is van grensoverschrijdende fraude.
Als onderdeel van die dringende maatregelen heeft de Commissie op verzoek van bepaalde lidstaten de mogelijkheid onderzocht om die lidstaten toe te staan een tijdelijke veralgemeende verleggingsregeling toe te passen in afwijking van een van de algemene beginselen van de btw-richtlijn 6 , namelijk de gespreide afdracht. Daarom heeft de Commissie zich bereid verklaard de politieke, juridische en economische gevolgen van een dergelijke tijdelijke veralgemeende verleggingsregeling grondig te analyseren alvorens haar conclusies voor te stellen.
Er is een diepgaande technische analyse van een veralgemeende verleggingsregeling voor factuurbedragen van meer dan 10 000 EUR uitgevoerd en deze is tijdens de zitting van de Raad Ecofin van 17 juni 2016 gepresenteerd. In het kader van een politieke overeenkomst over het alomvattende fraudebestrijdingsbeleid binnen de EU heeft de Commissie voor de notulen van de Ecofin-zitting het volgende verklaard: “De Commissie zegt toe vóór het eind van het jaar een wetgevingsvoorstel te zullen indienen waardoor afzonderlijke lidstaten kunnen afwijken van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde zodat een veralgemeende verleggingsregeling op binnenlandse leveringen boven een bepaalde drempel kan worden toegepast, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de interne markt.”
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het doel van het wetgevingsvoorstel is beperkt in werkingssfeer en in tijd en doet geen afbreuk aan de ontwikkeling van het definitieve btw-stelsel op basis van de belasting van grensoverschrijdende leveringen van goederen en diensten.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
Met deze richtlijn wordt op grond van artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de btw-richtlijn gewijzigd.
Aangezien van het basisbeginsel van gespreide afdrachten wordt afgeweken, is het best om te werken met een specifieke rechtsgrondslag voor een dergelijke tijdelijke toepassing van een veralgemeende verleggingsregeling op goederen en diensten boven een bepaalde drempel; dit is in overeenstemming met het actieplan betreffende de btw.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag slechts op EU-niveau worden opgetreden indien de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de EU kunnen worden bereikt.
Lidstaten kunnen niet afzonderlijk optreden aangezien de toepassing van een veralgemeende verleggingsregeling door afzonderlijke lidstaten niet kan worden beschouwd als een “normale derogatie” in de zin van artikel 395 van de btw-richtlijn, aangezien dit het btw-stelsel ingrijpend zou wijzigen. Om een dergelijke derogatie mogelijk te maken, is bijgevolg een voorstel van de Commissie tot wijziging van de btw-richtlijn nodig zodat afzonderlijke lidstaten een veralgemeende verleggingsregeling kunnen toepassen. Het voorstel geeft de lidstaten nog ruimte voor een hoge mate van subsidiariteit, aangezien zij de regeling vrijwillig kunnen toepassen en elke lidstaat kan beslissen, mits aan de criteria is voldaan, of hij al dan niet om de derogatie verzoekt.
• Evenredigheid
Aangezien het om een facultatieve en tijdelijke maatregel gaat, is deze evenredig aan het nagestreefde doel, namelijk de bestrijding van fraude in bepaalde lidstaten die niet over de administratieve capaciteit beschikken om dit probleem doeltreffend aan te pakken of die met een sterke toename van de btw-fraude worden geconfronteerd. De toekenning van de veralgemeende verleggingsregeling is onderworpen aan vooraf bepaalde criteria die de werkingssfeer van de maatregel beperken tot lidstaten die bijzonder hard door carrouselfraude worden getroffen. Een btw-kloof die 5 procentpunten boven de EU-mediaan ligt en een niveau van carrouselfraude dat meer dan 25 % van de totale btw-kloof in de lidstaat uitmaakt, worden in dit verband beschouwd als redelijke en representatieve criteria om vast te stellen welke lidstaten meer dan gemiddeld worden getroffen. Aangezien onzeker is of de fraude als gevolg van de maatregel zou verschuiven, moet een lidstaat die grenst aan een lidstaat die de veralgemeende verleggingsregeling toepast, ook worden gemachtigd om de veralgemeende verleggingsregeling onder bepaalde voorwaarden toe te passen.
De gevolgen hiervan voor de interne markt moeten echter nauwlettend worden gevolgd. Daarom moet de Commissie in een vrijwaringsclausule worden gemachtigd derogaties zonder terugwerkende kracht in te trekken indien de gevolgen voor de interne markt negatief zouden zijn.
• Keuze van het instrument
Er is gekozen voor een richtlijn tot wijziging van de btw-richtlijn.
3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
• Raadpleging van belanghebbenden
Er is geen specifieke raadpleging van belanghebbenden gehouden.
De openbare raadpleging over het “Groenboek over de toekomst van de btw – Naar een eenvoudiger, solider en efficiënter btw-stelsel” (COM(2010) 695), die ongeveer 1700 bijdragen opleverde, gaf de Commissie een duidelijk inzicht in de problemen en mogelijke oplossingen, ook wat de verschillende facetten van verlegging betreft. Nadere informatie staat in bijlage 2 bij de effectbeoordeling.
Tijdens een bijeenkomst van de groep over de toekomst van de btw en de btw-deskundigengroep in februari 2016 hebben belastingdiensten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zich over de kwestie gebogen, waardoor de Commissie een volledig overzicht kreeg van de standpunten over de mogelijke uitvoering en toepassing van een dergelijke regeling.
• Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
De btw-deskundigengroep, die de Europese Commissie bijstaat en adviseert op het gebied van de btw met het oog op de opstelling van wetgevingshandelingen en andere beleidsinitiatieven, werd, zoals gezegd, in februari 2016 geraadpleegd.
In zijn advies van 28 juni 2016 heeft het Refit-platform aangedrongen op een eenvoudiger en elementairder btw-stelsel in de EU en legde het met name de nadruk op de belemmeringen voor de interne markt en de regelgevende lasten die het huidige stelsel met zich meebrengt 7 .
Er is rekening gehouden met talrijke adviezen van beroepsorganisaties en wetenschappelijke publicaties.
• Effectbeoordeling
De effectbeoordeling is op 27 september 2016 een eerste maal voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing en op 26 oktober 2016 vond een bijeenkomst plaats. Op basis van het hieruit voortvloeiende advies is een nieuw ontwerp voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing, die op 28 november 2016 een positief advies uitbracht met aanbevelingen, met name om een droom- en doemscenario 8 toe te voegen (zie ook bijlage 1 van de effectbeoordeling bij dit voorstel).
Als voorkeursoptie kwam uit de effectbeoordeling een derogatie waarbij bepaalde lidstaten die aan vooraf vastgestelde criteria voldoen, op vrijwillige basis en op alle goederen en diensten met een factuurbedrag van meer dan 10 000 EUR, de veralgemeende verleggingsregeling mogen toepassen. Deze optie biedt een kortetermijnoplossing voor lidstaten die bijzonder hard worden getroffen door carrouselfraude. Door de verschuiving van de fraude tussen de lidstaten te beperken, houdt zij de negatieve gevolgen voor de interne markt minimaal. Er is voorzien in een vrijwaringsclausule in geval van negatieve gevolgen voor de interne markt.
4. OVERIGE ELEMENTEN
Het voorstel bevat een vervalbepaling.