Toelichting bij COM(2016)757 - Wijziging van Richtlijn 2006/112/EG en Richtlijn 2009/132/EG wat betreft bepaalde btw-verplichtingen voor diensten en afstandsverkopen van goederen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Europese Commissie is een voorvechter van het vrije verkeer van goederen en diensten en maakt er zich hard voor dat 'personen en bedrijven op basis van eerlijke concurrentie vlot onlineactiviteiten kunnen uitoefenen en daar toegang toe kunnen krijgen'. Wat de huidige btw-regels betreft, hebben de mededeling 'Strategie voor een digitale eengemaakte markt voor Europa' 1 van mei 2015 en de mededeling over een btw-actieplan 'Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU - tijd om knopen door te hakken' 2 van april 2016 een grote prioriteit gemaakt van het wegnemen van de belemmeringen voor grensoverschrijdende e-commerce, die voortvloeien uit de omslachtige btw-verplichtingen en het inherente gebrek aan neutraliteit dat het EU-bedrijfsleven schaadt. De voorstellen zullen de huidige btw-regels die van toepassing zijn op e-commerceactiviteiten, moderniseren en de btw toekomstbestendig helpen maken.

Er zijn in wezen drie redenen om te handelen:

• Om te beginnen is er de complexiteit van de btw-verplichtingen, die steevast wordt aangevoerd als een van de belangrijkste redenen waarom bedrijven zich niet toeleggen op grensoverschrijdende e-commerce; de eengemaakte markt blijft daardoor ontoegankelijk voor tal van bedrijven. Voor elke lidstaat waarnaar een bedrijf levert, bedragen de btw-nalevingskosten naar schatting gemiddeld 8 000 EUR per jaar. Deze kosten zijn aanzienlijk, met name voor midden- en kleinbedrijven.

• Ten tweede is het huidige stelsel niet neutraal omdat EU-bedrijven duidelijk benadeeld zijn ten opzichte van niet-EU-bedrijven, die zowel legitiem maar vaak ook in strijd met de regels btw-vrij naar de Unie kunnen leveren. Aangezien de btw-tarieven tot 27 % kunnen bedragen, is er een aanzienlijke verstoring ten gunste van niet-EU-bedrijven als er geen btw wordt geheven.

• Ten derde leiden de complexiteit van het huidige systeem en de bestaande vrijstelling voor de invoer van kleine zendingen ertoe dat de lidstaten heel wat belastinginkomsten mislopen. De verliezen bij grensoverschrijdende e-commerce als gevolg van gederfde btw-inkomsten en niet-naleving worden momenteel geschat op niet minder dan 5 miljard EUR per jaar.

Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie in het kader van de agenda voor betere regelgeving een geschiktheidscontrole verricht van het bestaande mini-éénloketsysteem (MOSS) voor elektronische b2c-diensten en van de in 2015 doorgevoerde wijzigingen van de 'plaats van dienst'-regels voor deze diensten. De resultaten daarvan zijn meegenomen in het voorstel en met name de tekortkomingen en belemmeringen waarmee midden- en kleinbedrijven en micro-ondernemingen te maken hebben, zullen worden aangepakt. Puur cijfermatig bekeken zal de invoering van een grensoverschrijdende intra-EU-drempel in 2018 tot gevolg hebben dat 6 500 bedrijven buiten het toepassingsgebied van het huidige MOSS zullen vallen, wat hen een kostenbesparing van 13 miljoen EUR kan opleveren. Nog eens 1 000 bedrijven zullen baat hebben bij de vereenvoudiging van de eisen inzake bewijsstukken die in 2018 van kracht wordt. Tot slot zal de drempel, die met de uitbreiding van het MOSS in 2021 ook voor goederen zal gelden, ten goede komen aan 430 000 bedrijven, wat hen een kostenbesparing tot 860 miljoen EUR kan opleveren.

Het REFIT-aspect heeft ook betrekking op de hoofddoelstellingen van het nieuwe initiatief, namelijk de lasten voor grensoverschrijdende e-commerce die het gevolg zijn van de uiteenlopende btw-regimes, zoveel mogelijk beperken. Wat resultaten betreft, wordt verwacht dat het voorstel de btw-nalevingskosten voor het bedrijfsleven vanaf 2021 met 2,3 miljard EUR per jaar zal doen dalen, terwijl de btw-inkomsten van de lidstaten met 7 miljard EUR zullen toenemen. Tot slot zal met de uitbreiding van het MOSS in 2021 ook een aantal tekortkomingen worden aangepakt die in de REFIT-evaluatie van het initiatief uit 2015 aan het licht zijn gekomen, waaronder de behoefte aan thuisstaatregels waar het gaat om factureringsvereisten, aan coördinatie van controles, aan communicatie met belastingplichtigen en ook aan de invoering van een drempel voor leveringen van goederen zowel als diensten.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Algemeen strekt het voorstel ertoe de goede werking van de interne markt, het concurrentievermogen van EU-bedrijven en een effectieve belastingheffing in de digitale economie te garanderen. Het voorstel is in overeenstemming met de toekomstige toepassing van het bestemmingsbeginsel voor de btw, zoals uiteengezet in het recente btw-actieplan waaraan de Raad zijn steun heeft gegeven 3 .

Het voorstel is, in aanvulling op het btw-actieplan, aangewezen als een belangrijk initiatief in de strategie voor de digitale eengemaakte markt 4 , de strategie voor de eengemaakte markt 5 en het actieplan inzake e-overheid 6 .

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Krachtens dit artikel stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de regels van de lidstaten op het gebied van de indirecte belastingen.

Subsidiariteit

Het voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, omdat de belangrijkste problemen (verstorende effecten, hoge administratieve kosten enz.) die in kaart zijn gebracht, worden veroorzaakt door de bepalingen van de huidige btw-richtlijn en de daarmee samenhangende handelingen. Aangezien de btw een belasting is die op EU-niveau geharmoniseerd is, kunnen de lidstaten niet zelf andere bepalingen vaststellen en daarom vereist een initiatief om de btw voor de grensoverschrijdende e-commerce te moderniseren, een voorstel van de Commissie tot wijziging van de btw-richtlijn. Het is duidelijk dat met het voorstel een beter resultaat kan worden bereikt dan wat op het niveau van de lidstaten mogelijk is, aangezien de belangrijkste vereenvoudiging het MOSS-systeem is, dat in alle lidstaten van toepassing is en door alle bedrijven kan worden gebruikt om eenvoudig en efficiënt de verschuldigde btw in alle lidstaten te voldoen. Een 'soft law'-benadering, zoals een vrijwillige toepassing van een MOSS door de lidstaten, is niet haalbaar, aangezien het systeem een uitzondering op de normale regels vormt en dus een gecoördineerde en door IT-infrastructuur onderbouwde aanpak vereist.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat wil zeggen dat het niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen van de Verdragen, met name de goede werking van de interne markt, te verwezenlijken. Net als bij het subsidiariteitsbeginsel kunnen de lidstaten de problemen en de onderliggende oorzaken niet aanpakken zonder een voorstel tot wijziging van de btw-richtlijn. De evenredigheidsdimensie van het voorstel omvat een aantal belangrijke aspecten. Ten eerste wordt, met de tweefasige uitvoering van het voorstel, erkend dat bepaalde maatregelen (zoals de drempel en vereenvoudigde verplichtingen) in 2018 kunnen worden ingevoerd zonder de ontwikkeling van IT-oplossingen. De uitvoeringsdatum 2021 voor de belangrijkste elementen van het voorstel doet dan weer recht aan het feit dat de lidstaten over voldoende tijd moeten kunnen beschikken om ervoor te zorgen dat de vereiste IT-systemen kunnen worden ontwikkeld en getest. Dit biedt ook de mogelijkheid tot verder overleg met het bedrijfsleven. Ten tweede wordt erkend dat de douanediensten voor een uitdaging zullen worden geplaatst, aangezien de afschaffing van de btw-vrijstelling voor de invoer van kleine zendingen zal leiden tot een sterke stijging van het aantal pakjes waarvoor de btw zal moeten worden geïnd; dit zal echter worden gecompenseerd door de vereenvoudiging die zal worden geboden door de MOSS-invoerregeling voor alle pakjes met een waarde tot 150 EUR, de stijging van de btw-inkomsten van de lidstaten met 7 miljard EUR per jaar en het gelijke speelveld voor EU-bedrijven die momenteel worden benadeeld.

Keuze van het instrument

Het voorstel vereist een wijziging van vier rechtshandelingen. De belangrijkste wijzigingen zullen worden aangebracht in Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 7 (de 'btw-richtlijn') en in Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde 8 . Relatief kleine wijzigingen zullen worden aangebracht in Richtlijn 2009/132/EG houdende bepaling van de werkingssfeer van artikel 143, onder b) en c), van Richtlijn 2006/112/EG met betrekking tot de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde voor de definitieve invoer van bepaalde goederen 9 en in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde 10 .

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbenden

Met de raadpleging werden twee belangrijke doelstellingen nagestreefd: enerzijds input leveren voor de REFIT-analyse van de tenuitvoerlegging van de wijzigingen van 2015 betreffende de 'plaats van dienst'-regels en het MOSS en anderzijds de meningen van de belanghebbenden verzamelen over de toezegging die de Commissie in haar strategie voor de digitale eengemaakte markt had gedaan in verband met de modernisering van het btw-kader voor grensoverschrijdende e-commerce.

Het raadplegingsproces omvatte vier belangrijke onderdelen:

raadplegingen van en workshops voor belanghebbenden, georganiseerd door Deloitte in het kader van de studie over 'Options for the modernisation of cross-border e-commerce' (februari 2015 — juli 2016);

een Fiscalis-seminar (september 2015, Dublin) met de lidstaten en het bedrijfsleven;

een gerichte raadpleging van de belangrijkste belanghebbenden;

een openbare raadpleging 11 .

Een van de belangrijkste doelstellingen van deze effectbeoordeling waren de gevolgen van de verschillende opties voor het mkb. Om inzicht te verwerven in en rekening te houden met de problemen waarmee midden- en kleinbedrijven worden geconfronteerd, zijn er specifieke maatregelen genomen, die zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht in deze beoordeling zijn meegenomen. In dit verband is er specifiek bij kleine en micro-ondernemingen en hun representatieve organisaties een online-enquête verricht en de Commissie heeft erop toegezien dat het mkb vertegenwoordigd was op de conferentie van belanghebbenden.

Nadere bijzonderheden zijn te vinden in bijlage 2 'Synopsis report stakeholder consultation' van de effectbeoordeling.

De knelpunten die tijdens het raadplegingsproces door bedrijven en hun brancheorganisaties, met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf, werden aangevoerd, houden hoofdzakelijk verband met de 'plaats van dienst'-regels van 2015 en de toepassing van het MOSS voor de betrokken diensten (behoefte aan een drempel, aan het gebruik van thuisstaatregels voor bepaalde specifieke btw-verplichtingen zoals facturering en administratie, aan coördinatie van controles enz.) en zijn grotendeels in dit voorstel meegenomen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De Commissie heeft gebruik gemaakt van de door Deloitte verrichte analyse voor de studie "VAT Aspects of cross-border e-commerce – Options for modernising" (februari 2015 — juli 2016), perceel 1, perceel 2 en perceel 3. De studie is gepubliceerd op de website van de Commissie op het volgende adres: ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/vat .

Het doel van deze studie was drieledig. In de eerste plaats moest er een economische analyse worden verricht van de btw-aspecten van e-commerce tegen de achtergrond van de huidige btw-regels (perceel 1). Daarnaast moest een beoordeling worden verricht van de gevolgen van de onderzochte opties voor de modernisering van de btw-aspecten van grensoverschrijdende e-commerce (perceel 2). Tot slot moest een beoordeling worden verricht van de tenuitvoerlegging van de wijzigingen van de 'plaats van dienst'-regels voor telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten (hierna 'elektronische diensten' genoemd) en het daarmee samenhangende MOSS, dat in januari 2015 in werking is getreden (perceel 3).

Daarnaast zijn er twee vergaderingen met deskundigen georganiseerd. In september 2015 heeft in Ierland een Fiscalis 2020-seminar plaatsgevonden, waaraan zowel btw-deskundigen van de lidstaten als van het bedrijfsleven hebben deelgenomen. Het hoofddoel van het seminar bestond erin een evaluatie te verrichten van de 'plaats van dienst'-regels en het MOSS van 2015 alsook van de opties voor de modernisering van de btw bij grensoverschrijdende e-commerce, die in de initiële effectbeoordeling van het voorstel waren opgenomen. In april 2016 heeft in Zweden een tweede Fiscalis 2020- en Douane 2020-workshop plaatsgevonden, waar de aanwezige belasting- en douanedeskundigen van de lidstaten zich voornamelijk hebben gebogen over het invoergerelateerde element van het voorstel (opheffing van de btw-vrijstelling voor de invoer van kleine zendingen en uitbreiding van het MOSS tot de invoer van kleine zendingen tot 150 EUR).

Beide bijeenkomsten hebben goede resultaten opgeleverd en de tijdens deze bijeenkomsten ontvangen aanbevelingen zijn in dit voorstel nader in overweging genomen.

Effectbeoordeling

De effectbeoordeling van het voorstel is op 22 juni 2016 door de Raad voor regelgevingstoetsing bekeken. Deze heeft een positief advies over het voorstel uitgebracht, met een aantal aanbevelingen waarmee rekening is gehouden. Het advies van de raad en de aanbevelingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit voorstel gaat. De samenvatting kan worden geraadpleegd op: https://ec.europa.eu/taxation_customs/business/vat/digital-single-market-modernising-vat-cross-border-ecommerce_en .

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Dit voorstel maakt deel uit van het REFIT-programma en in dit verband is er een evaluatie verricht van de tenuitvoerlegging van de in 2015 doorgevoerde wijzigingen van de 'plaats van dienst'-regels voor elektronische diensten en van de tenuitvoerlegging van het MOSS-systeem voor deze diensten. Uit deze evaluatie blijkt dat het MOSS het bedrijfsleven een besparing van 500 miljoen EUR heeft opgeleverd ten opzichte van het alternatief, zijnde rechtstreekse registratie en betaling — gemiddeld 41 000 EUR per bedrijf. Dit komt neer op een kostenverlaging van 95 % in vergelijking met het alternatief van rechtstreekse registratie.

De evaluatie van het MOSS is ook zeer nuttig gebleken om de positieve aspecten van de wijzigingen van 2015 in het nieuwe initiatief ongemoeid te laten en de tekortkomingen in die wijzigingen aan te pakken. Dit voorstel voorziet bijvoorbeeld in de invoering in 2018 van een grensoverschrijdende drempel voor diensten waarop de wijzigingen van 2015 van toepassing zijn, en in een versoepeling van het vereiste dat verleners van elektronische diensten met een omzet van minder dan 100 000 EUR twee bewijsstukken moeten verkrijgen (de zogenaamde 'soft landing').

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Volgens schattingen zal het voorstel tegen 2021 tot een stijging van de btw-inkomsten van de lidstaten met 7 miljard EUR per jaar leiden. Volgens schattingen zal het voorstel de administratieve lasten voor bedrijven met 2,3 miljard EUR per jaar verlagen.

De financiële gevolgen voor de lidstaten zouden beperkt moeten blijven, aangezien de uitbreiding van het MOSS een verdere ontwikkeling van een bestaand systeem is.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Op de uitvoering zal worden toegezien door het Permanent Comité inzake administratieve samenwerking (SCAC). Net als bij de wijzigingen van 2015 zal het SCAC worden bijgestaan door het Permanent Comité inzake informatietechnologie (SCIT).

Overzicht van de belangrijkste bepalingen van het voorstel

De belangrijkste bepalingen van het voorstel zijn:

de uitbreiding van het bestaande MOSS tot intracommunautaire afstandsverkopen van materiële goederen en andere diensten dan elektronische diensten alsook tot afstandsverkopen van goederen uit derde landen;

de invoering van een vereenvoudigd regime voor zowel de aangifte als de betaling van invoer-btw voor importeurs van goederen die bestemd zijn voor de eindverbruiker, wanneer de btw niet werd voldaan via het MOSS-systeem;

de afschaffing van de bestaande drempels voor intracommunautaire afstandsverkopen, die verstorend werken op de eengemaakte markt;

de afschaffing van de bestaande btw-vrijstelling voor de invoer van kleine zendingen van leveranciers in derde landen, die EU-verkopers benadeelt;

de invoering van een gemeenschappelijke EU-brede vereenvoudigingsmaatregel die onder meer voorziet in een btw-drempel voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en elektronische diensten ter ondersteuning van kleine start-ups in de sector van de e-commerce alsook in vereenvoudigde regels voor de identificatie van klanten;

de mogelijkheid die aan EU-verkopers wordt geboden om de thuisstaatregels toe te passen op gebieden zoals facturering en administratie; en

meer coördinatie tussen de lidstaten bij de controle van grensoverschrijdend opererende bedrijven die gebruikmaken van het btw-stelsel, om een hoge naleving te waarborgen.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Artikel 1 — wijzigingen van de btw-richtlijn — bepalingen die van kracht worden op 1 januari 2018

Artikel 1, punt 1, bevat een verduidelijking van artikel 28 van de btw-richtlijn, zoals overeengekomen in het btw-comité. De woorden 'inclusief in gevallen waarin daarvoor gebruik wordt gemaakt van een telecommunicatienetwerk, een interface of een portaal' worden aan de bepaling toegevoegd om duidelijk te maken dat dit artikel ook van toepassing is wanneer een elektronische dienst wordt verricht via een tussenpersoon of een derde partij die in eigen naam maar voor rekening van een ander handelt en gebruikmaakt van een elektronische interface om die dienst te verrichten.

In de punten 2 tot en met 7 van artikel 1 wordt een aantal verbeteringen voorgesteld van de bestaande bijzondere regelingen voor de belasting van elektronische diensten die door niet-gevestigde belastingplichtigen worden verricht ten behoeve van niet-belastingplichtigen, zoals vastgesteld in hoofdstuk 6 van titel XII van de btw-richtlijn. Deze verbeteringen vereisen geen wijzigingen in het elektronische registratie- en betalingssysteem (MOSS) dat bedrijven die dergelijke diensten verrichten, de mogelijkheid biedt om zich te registreren en btw te betalen in één enkele lidstaat voor alle prestaties aan in de Gemeenschap gevestigde afnemers (het mini-éénloketsysteem of MOSS), en zijn gebaseerd op de evaluatie van het MOSS, in het kader waarvan ook de bedrijven zijn geraadpleegd. Zij omvatten het volgende:

Punt 2: de leden 2 tot en met 5 worden aan artikel 58 van de btw-richtlijn toegevoegd om een drempel van 10 000 EUR in te voeren; onder die drempel blijft de plaats van een dienst die in aanmerking kan komen voor de toepassing van de bijzondere regeling voor elektronische diensten binnen de Unie, in de lidstaat van de dienstverlener. Dit moet echter facultatief zijn voor de belastingplichtigen, zodat zij toch voor de toepassing van het MOSS kunnen kiezen, bijvoorbeeld wanneer hun omzet in de loop van een kalenderjaar bij wijze van uitzondering onder de drempel ligt.

Punt 3: met de wijziging van artikel 219 bis van de btw-richtlijn wordt bepaald dat de factureringsregels van de lidstaat van identificatie van toepassing zijn. Daardoor hoeven leveranciers en dienstverrichters de factureringsregels van slechts één lidstaat na te leven in plaats van, zoals thans het geval is, van iedere lidstaat van bestemming waar prestaties worden verricht.

Punten 4 en 5: belastingplichtigen die niet in de Gemeenschap zijn gevestigd maar wel voor de btw zijn geregistreerd in een lidstaat (bijvoorbeeld omdat zij incidenteel aan de btw onderworpen handelingen in die lidstaat verrichten), kunnen geen gebruik maken van de bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (de 'niet-Unieregeling') noch van de bijzondere regeling voor in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (de 'Unieregeling'). Daardoor komen zij momenteel niet in aanmerking voor de vereenvoudigingen van het MOSS en moeten zij zich voor de btw registreren in elke lidstaat waar zij elektronische diensten verrichten. Om die belastingplichtigen de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van de niet-Unieregeling, wordt in het voorstel de zinsnede 'en ook niet anderszins voor btw-doeleinden geïdentificeerd moet zijn' in de definitie van 'niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige' in artikel 358 bis van de btw-richtlijn geschrapt en wordt artikel 361, lid 1, onder e), van de btw-richtlijn dienovereenkomstig aangepast.

Punten 6 en 7: met de wijziging van artikel 369, lid 2, en artikel 369 duodecies, lid 2, van de btw-richtlijn wordt bepaald dat de termijn voor het bewaren van de boekhouding in respectievelijk de niet-Unieregeling en de Unieregeling de door de lidstaat van identificatie van de belastingplichtige vastgestelde termijn is in plaats van de huidige termijn van tien jaar, die de bewaarverplichtingen van de meeste lidstaten ruim te boven gaat.

Artikel 2 — wijzigingen van de btw-richtlijn — bepalingen die van kracht worden op 1 januari 2021 - uitbreiding van het MOSS

Dit artikel bevat de bepalingen die nodig zijn om de toepassing van de bestaande bijzondere regelingen voor de belasting van 'elektronische diensten', die zijn vastgelegd in hoofdstuk 6 van titel XII van de btw-richtlijn, uit te breiden tot andere diensten en tot afstandsverkopen van goederen, zowel binnen de Gemeenschap als van buiten de Gemeenschap. Bijgevolg kunnen de definities van elektronische diensten in artikel 358 van de btw-richtlijn worden geschrapt, maar moet een definitie van afstandsverkopen worden toegevoegd (punt 11). Dit artikel voorziet ook in een aantal andere verbeteringen van de bestaande bijzondere regelingen. Volgens het voorstel vinden deze wijzigingen pas toepassing vanaf 1 januari 2021 omdat er eerst nadere uitvoeringsbepalingen moeten worden vastgesteld en het IT-systeem voor de registratie en de aangifte en de betaling van de btw (het MOSS) moet worden aangepast.

1.

1. Bijzondere regeling voor niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen die diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen in de Gemeenschap (niet-Unieregeling)


Het voorstel breidt de bijzondere regeling voor niet-gevestigde belastingplichtigen die elektronische diensten verrichten voor niet-belastingplichtigen in de Gemeenschap (hoofdstuk 6, afdeling 2, van titel XII van de btw-richtlijn) uit tot andere diensten. De btw-richtlijn moet daarvoor op de volgende punten worden gewijzigd:

– Toevoeging van een definitie van 'lidstaat van verbruik' in artikel 358 bis, waarin wordt bepaald dat dit de lidstaat is waar de dienst wordt geacht te zijn verricht overeenkomstig hoofdstuk 3 van titel V van de btw-richtlijn (punt 13).

– Vervanging van de verwijzing naar 'telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten' door 'diensten' in de titel van afdeling 2 (punt 12) en in de artikelen 359, 363, 364 en 365 van de btw-richtlijn (punten 14, 16 en 17).

Twee andere verbeteringen van deze regeling die naar aanleiding van de evaluatie van het MOSS worden voorgesteld, zijn de volgende (punt 17):

– Een wijziging van artikel 364 van de btw-richtlijn waarbij de termijn voor het indienen van de btw-aangifte wordt verlengd van 20 tot 30 dagen na het verstrijken van het belastingtijdvak.

– Een wijziging van artikel 365 van de btw-richtlijn (punten 14, 16 en 17) die erin voorziet dat correcties op eerdere btw-aangiften kunnen worden aangebracht in een volgende aangifte in plaats van in de aangiften van de belastingtijdvakken waarop de correcties betrekking hebben.

2. Bijzondere regeling voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen en voor diensten verricht door in de Gemeenschap doch niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtigen (Unieregeling)

Het voorstel breidt de bijzondere regeling voor elektronische diensten verricht door belastingplichtigen die wel in de Gemeenschap maar niet in de lidstaat van verbruik zijn gevestigd (hoofdstuk 6, afdeling 3, van titel XII van de btw-richtlijn), uit tot andere diensten die aan niet-belastingplichtigen worden verleend en tot intracommunautaire afstandsverkopen van goederen. De btw-richtlijn moet daarvoor op de volgende punten worden gewijzigd:

– Toevoeging van een definitie van 'intracommunautaire afstandsverkopen van goederen' in artikel 369 bis van de btw-richtlijn (punt 20, onder a)). Dit begrip wordt omschreven onder verwijzing naar artikel 33, lid 1, van de btw-richtlijn. Het voorstel bevat ook een verduidelijking van artikel 33, lid 1, in overeenstemming met de richtsnoeren van het btw-comité. Aangezien intracommunautaire afstandsverkopers van goederen gebruik zullen kunnen maken van het MOSS en de btw over al hun afstandsverkopen zullen kunnen aangeven en betalen in één enkele lidstaat, voorziet het voorstel in de afschaffing van de huidige, in artikel 34 van de btw-richtlijn vastgestelde drempels waaronder afstandsverkopen onderworpen blijven aan de btw in de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer (punten 3 en 4). Deze drempels worden vervangen door een drempel van 10 000 EUR voor micro-ondernemingen, waaronder de plaats van een onder deze bijzondere regeling vallende prestatie in de lidstaat blijft waar de leverancier of dienstverrichter gevestigd is (punten 5 en 6). Overeenkomstig artikel 1, punt 2, van het voorstel moet deze drempel vanaf 1 januari 2018 van toepassing zijn, maar uitsluitend voor elektronische diensten. Vanaf 2021 moet hij algemeen gaan gelden voor zowel elektronische diensten als intracommunautaire afstandsverkopen van goederen. Daarom moet hij in artikel 58 worden geschrapt en in een nieuw hoofdstuk 3 bis (nieuw artikel 59 quater) in titel V van de btw-richtlijn worden ingevoegd. Ten slotte moet de in artikel 220, lid 1, punt 2, vastgestelde verplichting om een factuur uit te reiken voor intracommunautaire afstandsverkopen, worden geschrapt wanneer gebruik wordt gemaakt van deze bijzondere regeling (punt 9), aangezien deze verplichting gekoppeld is aan de huidige regeling voor intracommunautaire afstandsverkopen waarbij rekening moet worden gehouden met de nationale drempels.

– Toevoeging van een definitie van 'lidstaat van verbruik' in artikel 369 bis van de btw-richtlijn (punt 20, onder b)). Dit is de lidstaat waar de dienst wordt geacht te zijn verricht overeenkomstig hoofdstuk 3 van titel V van de btw-richtlijn of, in het geval van afstandsverkopen, de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen naar de afnemer.

– Wijziging van de titel van afdeling 3 en van de artikelen 369 ter, 369 quater, 369 sexies, 369 septies, 369 nonies en 369 decies, 369 undecies en 369 duodecies van de btw-richtlijn naar aanleiding van de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze afdeling (punten 19, 21 en 23 tot en met 28). Met name de verwijzingen naar de 'niet in de lidstaat van verbruik gevestigde belastingplichtige' worden vervangen door de 'belastingplichtige die gebruikmaakt van deze regeling', omdat het vereiste dat de belastingplichtige niet in de lidstaat van verbruik gevestigd mag zijn, niet geldt voor intracommunautaire afstandsverkopen van goederen.

– Wijziging van de inhoud van de btw-aangifte in artikel 369 octies, lid 1, van de btw-richtlijn door toevoeging van gegevens betreffende afstandsverkopen van goederen (punt 24). Belastingplichtigen die in het kader van deze bijzondere regeling zowel diensten verlenen als goederen op afstand verkopen, moeten beide soorten prestaties op dezelfde btw-aangifte kunnen vermelden. In het nieuwe artikel 369 octies, lid 2, van de btw-richtlijn wordt bepaald dat wanneer eenzelfde belastingplichtige in het kader van deze bijzondere regeling goederen uit verschillende lidstaten levert, deze leveringen in de btw-aangifte voor iedere lidstaat van verzending moeten worden uitgesplitst naar lidstaat van verbruik. Deze bepaling is vergelijkbaar met de huidige bepaling voor elektronische diensten in de tweede alinea van het huidige artikel 369 octies van de btw-richtlijn, dat nu lid 3 van artikel 369 octies wordt.

Net als bij de niet-Unieregeling is in het voorstel ook bepaald - in artikel 369 septies van de btw-richtlijn - dat de termijn voor het indienen van de btw-aangifte wordt verlengd van 20 tot 30 dagen na het verstrijken van het belastingtijdvak en - in artikel 369 octies, lid 4, van de btw-richtlijn - dat correcties op eerdere btw-aangiften kunnen worden aangebracht in een volgende aangifte in plaats van op de aangiften van de belastingtijdvakken waarop de correcties betrekking hebben (punt 24).

Ten slotte wordt een verduidelijking van artikel 14, lid 2, onder c), van de btw-richtlijn voorgesteld (punt 1), die vergelijkbaar is met de voorgestelde verduidelijking van artikel 28 van de btw-richtlijn (punt 1 van artikel 1) en behelst dat voornoemd artikel ook van toepassing is bij de onlineverkoop van goederen via een tussenpersoon of een derde partij die in eigen naam maar voor rekening van een ander handelt en gebruikmaakt van een elektronische interface om de goederen te verkopen (bv. een elektronisch platform).

2.

3. Bijzondere regeling voor afstandsverkopen van goederen die worden ingevoerd uit derde landen of derdelandsgebieden en een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 EUR hebben (de invoerregeling)


Aan hoofdstuk 6 van titel XII van de btw-richtlijn wordt een nieuwe afdeling 4 toegevoegd om een bijzondere regeling op te zetten voor afstandsverkopen van goederen die uit derde landen of derdelandsgebieden worden ingevoerd (punt 29). Deze afdeling heeft dezelfde structuur en is gebaseerd op dezelfde beginselen als de bijzondere regelingen in de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk 6.

In artikel 369 terdecies zijn de definities vastgesteld die van toepassing zijn op deze afdeling. De definitie van 'afstandsverkoop van goederen die worden ingevoerd uit derde landen' bakent het toepassingsgebied van deze bijzondere regeling af, die ziet op de verkoop van goederen in zendingen met een intrinsieke waarde 12 van niet meer dan 150 EUR waarvan de plaats van levering onder artikel 33, lid 2, van de btw-richtlijn valt. Momenteel is hierin bepaald dat wanneer 'op afstand' verkochte goederen worden ingevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat van aankomst van het vervoer naar de afnemer, een levering van goederen wordt geacht plaats te vinden in de laatstgenoemde lidstaat. Om ook gebruik te kunnen maken van de bijzondere regeling in situaties waarin de lidstaat waar de afnemer zich bevindt en de lidstaat van invoer dezelfde zijn, wordt aan artikel 33, lid 2, een tweede alinea toegevoegd, waarbij in die lidstaat een belastbaar feit wordt gecreëerd wanneer de bijzondere regeling wordt gebruikt (punt 2, onder b)). Er moet een definitie van 'tussenpersoon' worden gegeven, zodat niet in de Gemeenschap gevestigde verkopers een in de Gemeenschap gevestigde persoon kunnen aanwijzen die in hun naam en voor hun rekening voldoet aan de op hen rustende btw-verplichtingen in het kader van deze bijzondere regeling. Welke lidstaat de 'lidstaat van identificatie' kan zijn, hangt af van de vraag of de verkoper al dan niet in de Gemeenschap is gevestigd of daar een vaste inrichting heeft, en of hij al dan niet een tussenpersoon heeft aangewezen. Ten slotte verwijst de 'lidstaat van verbruik' naar de lidstaat van aankomst van het vervoer naar de afnemer.

In artikel 369 quaterdecies is bepaald wie in aanmerking komt voor het gebruik van deze bijzondere regeling. Volgens het voorstel moet een niet in de Gemeenschap gevestigde verkoper een tussenpersoon aanwijzen, tenzij hij naar behoren is gemachtigd door de lidstaat van identificatie of hij is gevestigd in een land waarmee de EU een overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand heeft gesloten. De lijst van betrokken landen moet naderhand bij een uitvoeringsverordening van de Commissie worden vastgesteld.

In artikel 369 quindecies is bepaald dat de btw verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de betaling is aanvaard. Deze bepaling is nodig om te bepalen welke leveringen in de periodieke btw-aangifte moeten worden opgenomen.

In de artikelen 369 sexdecies tot en met 369 quinvicies zijn de bepalingen van de twee andere bijzondere regelingen in verband met identificatie, btw-aangiften, betaling van de btw en boekhouding overgenomen. Er zij opgemerkt dat artikel 369 vicies een specifieke bepaling betreffende de invoerregeling bevat waarin is vastgelegd dat de lidstaten geen verdere verplichtingen inzake aangifte mogen opleggen bovenop de periodieke btw-aangifte.

Wanneer de btw is aangegeven onder deze bijzondere regeling, mag er geen btw meer verschuldigd zijn bij de invoer van de goederen. Daarom moet in een vrijstelling voor deze invoer worden voorzien. Deze vrijstelling is ingevoegd in artikel 143, lid 1, van de btw-richtlijn. Opdat de douane zou kunnen vaststellen om welke zendingen bij invoer het gaat, moet haar uiterlijk bij de indiening van de invoeraangifte een geldig btw-identificatienummer worden voorgelegd waaruit blijkt dat de btw wordt aangegeven onder de bijzondere regeling (punt 7).

Hoewel deze regeling in de eerste plaats op afstandsverkopen aan eindverbruikers ziet, kan niet worden uitgesloten dat ook belastingplichtigen voor bedrijfsdoeleinden online goederen aankopen buiten de Gemeenschap bij een verkoper die van deze bijzondere regeling gebruikmaakt. Opdat deze belastingplichtigen hun recht op aftrek van btw op dergelijke aankopen zouden kunnen uitoefenen, is aan artikel 178 een nieuw punt g) met de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op aftrek toegevoegd (punt 8).

3.

4. Bijzonder regime voor de aangifte en de betaling van invoer-btw op afstandsverkopen van goederen uit derde landen of derdelandsgebieden waarbij geen gebruik is gemaakt van de invoerregeling


Er worden vereenvoudigingsmaatregelen ingevoerd voor goederen in zendingen met een waarde waarvoor de btw niet wordt aangegeven via de in afdeling 3 hierboven beschreven invoerregeling (punt 30). Ten aanzien van dergelijke invoer dienen de lidstaten toe te staan dat de persoon die de goederen bij de douane in de Gemeenschap aanbrengt (doorgaans postaanbieders of koerierdiensten), de invoer-btw op deze zendingen elektronisch rapporteert en betaalt op basis van een maandelijkse aangifte, voor rekening van degene voor wie de goederen bestemd zijn. Om de aangifte verder te vereenvoudigen, moeten deze goederen systematisch worden onderworpen aan het normale btw-tarief, tenzij degene voor wie de goederen bestemd zijn, specifiek om de toepassing van een verlaagd tarief verzoekt. In dat geval moet echter een standaard douaneaangifte worden ingediend.

Artikel 3 – wijziging van Richtlijn 2009/132/EG

Titel IV (artikelen 23 en 24) van Richtlijn 2009/132/EG voorziet in een vrijstelling voor ingevoerde goederen met een te verwaarlozen waarde van in totaal niet meer dan 10 EUR tot 22 EUR (dit bedrag moet door iedere lidstaat worden vastgesteld). Aangezien het dankzij de bijzondere regeling (en dus het MOSS) mogelijk zal zijn om btw aan te geven en te betalen voor ingevoerde goederen die online zijn besteld, waardoor ook de inning van de btw sterk zal worden vereenvoudigd, hoeft deze btw-vrijstelling niet langer te worden gehandhaafd. In het voorstel wordt deze vrijstelling derhalve geschrapt vanaf 1 januari 2021, de voorgestelde datum van inwerkingtreding van de invoerregeling.