Toelichting bij COM(2016)477 - Wijzigen verordening tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie mbt goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk over zee of door de lucht hebben verlaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (DWU) 1 strekt ertoe de legitieme handel te vergemakkelijken maar tegelijkertijd ook een passend douanetoezicht te waarborgen en fraude te bestrijden.

Het DWU is op 30 oktober 2013 in werking getreden, maar in zijn geheel pas van toepassing sinds 1 mei 2016.

Dit voorstel beoogt artikel 136 DWU te wijzigen om zo te garanderen dat andere bepalingen van het DWU, met name die betreffende het douanetoezicht, doeltreffend toepassing vinden. Dit amendement moet zo spoedig mogelijk in werking treden om bij te dragen tot een doeltreffend douanetoezicht.

Om de handelsstromen te vergemakkelijken, is in artikel 136 DWU bepaald dat sommige bepalingen (met name die welke betrekking hebben op de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen, tot kennisgeving van de aankomst van een zeeschip of een luchtvaartuig, tot vervoer naar en aanbrenging bij de douane van goederen bij het lossen of overladen, en tot het wachten op toestemming voordat goederen worden gelost of overgeladen, alsmede die welke betrekking hebben op tijdelijke opslag) niet van toepassing zijn op goederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk hebben verlaten bij vervoer over zee of door de lucht tussen twee plaatsen in dat gebied, mits zij rechtstreeks zijn vervoerd zonder tussenstop buiten het douanegebied van de Unie. Niet-toepassing van deze bepalingen kan echter een risico vormen voor het doeltreffende douanetoezicht op deze goederen.

Artikel 136 DWU doet niet af aan de verplichting van artikel 134 DWU dat goederen die het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht, onder douanetoezicht moeten staan en, in voorkomend geval, aan douanecontroles moeten worden onderworpen. De huidige tekst van artikel 136 heeft echter tot gevolg dat er geen duidelijke rechtsgrondslag is om te eisen dat deze goederen bij de douane worden aangebracht. Zonder een dergelijke aanbrenging kan het toezicht door de douaneautoriteiten op niet-Uniegoederen en op Uniegoederen waarvan de status moet worden bewezen, worden bemoeilijkt.

De douaneautoriteiten in deze volgende havens of luchthavens moeten kunnen garanderen dat invoerrechten en andere heffingen volledig en juist worden geheven, dat niet-fiscale maatregelen (bijvoorbeeld veterinaire of fytosanitaire controles) juist worden toegepast en dat risico's ten aanzien van de goederen die in hun havens of luchthavens aankomen, worden vastgesteld.

Met het oog op de correcte toepassing van andere DWU-bepalingen, met name die betreffende het douanetoezicht, is het derhalve onontbeerlijk een wijziging van het toepassingsgebied van artikel 136 DWU voor te stellen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen Unie- en niet-Uniegoederen, en wel als volgt:

Ten eerste mogen alleen de volgende bepalingen niet van toepassing zijn wanneer niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie opnieuw binnenkomen nadat zij dat tijdelijk hebben verlaten via een directe zee- of luchtverbinding:

de regels betreffende de verplichting tot het indienen van een summiere aangifte bij binnenbrengen (artikelen 127 tot en met 130 DWU), en

de regels betreffende de verplichting tot kennisgeving van de aankomst van een zeeschip of luchtvaartuig bij het douanekantoor van eerste binnenkomst in het douanegebied van de Unie (artikel 133 DWU);

de bepalingen betreffende de verplichting om de goederen naar een bepaalde plaats te vervoeren, in het geval van lossing of overlading bij de douane aan te brengen en op toestemming te wachten voordat zij worden gelost of overgeladen, alsook de bepalingen betreffende tijdelijke opslag, moeten in deze gevallen echter wel van toepassing zijn, zodat passend douanetoezicht mogelijk wordt.

Ten tweede moet dezelfde situatie gelden voor Uniegoederen waarvan de status op grond van artikel 153, lid 2, DWU moet worden aangetoond, voor zover de douaneautoriteiten in staat moeten zijn om het bewijs van hun status van Uniegoederen te controleren.

Ten derde kunnen aan de regels die niet van toepassing zijn op Uniegoederen die hun status op grond van artikel 155, lid 2, DWU hebben behouden, ook de regels worden toegevoegd die betrekking hebben op de verplichting om de goederen bij het lossen of overladen bij de douane aan te brengen, en op de verplichting om te wachten op toestemming voor het lossen of overladen van de goederen (artikelen 139 tot en met 140 DWU). Zelfs indien deze goederen het douanegebied van de Unie tijdelijk hebben verlaten, is hun status immers niet gewijzigd en hoeft deze dus niet te worden aangetoond.

Ten slotte moeten bepaalde verwijzingen uit artikel 136 DWU worden geschrapt, en wel de volgende:

de verwijzing naar artikel 135, lid 1, en artikel 137 DWU moet worden geschrapt omdat de goederen hoe dan ook moeten worden vervoerd naar plaatsen die door de douaneautoriteiten zijn aangewezen;

de verwijzing naar artikel 141 DWU moet worden geschrapt, omdat artikel 141, lid 1, DWU moet blijven gelden voor goederen die onder de regeling douanevervoer worden vervoerd, wanneer zij de douane-unie opnieuw binnenkomen;

de verwijzing naar de artikelen 144 tot en met 149 DWU moet worden geschrapt omdat de bepalingen betreffende tijdelijke opslag hoe dan ook niet van toepassing zijn op Uniegoederen en omdat de toepassing ervan op niet-Uniegoederen bij vergissing was uitgesloten.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Het voorstel is erop gericht de juiste toepassing van Verordening (EU) nr. 952/2013 te garanderen, hetgeen volledig in overeenstemming is met bestaand beleid en bestaande doelstellingen die van belang zijn voor de handel in goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen en verlaten of tussen twee plaatsen in dat gebied worden vervoerd.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag is artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


Subsidiariteit

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, onder e), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


Evenredigheid

Het voorstel bevat geen nieuwe beleidsontwikkelingen vergeleken met de te wijzigen wetgevingshandeling; met het voorstel wordt slechts één bepaling gewijzigd met het oog op de correcte toepassing van andere bepalingen van dezelfde verordening. Verordening (EU) nr. 952/2013 kan als rechtshandeling van de EU uitsluitend worden gewijzigd door middel van een gelijkwaardige rechtshandeling. Lidstaten kunnen niet individueel handelen.


3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadpleging van belanghebbende partijen



De wijziging laat Verordening (EU) nr. 952/2013 inhoudelijk ongewijzigd, en dus is de raadpleging van de belanghebbende partijen die eerder voor de vaststelling van die verordening werd gehouden, nog altijd geldig.

De betrokken wijziging is ook besproken met de lidstaten en met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in verscheidene gezamenlijke vergaderingen van de Groep douanedeskundigen en de zogenaamde Trade Contact Group, waarin overeenstemming is bereikt over de inhoud van de voorgestelde tekst.

Effectbeoordeling



Er hoeft geen aanvullende effectbeoordeling te worden uitgevoerd. Met dit voorstel wordt slechts één bepaling gewijzigd met het oog op de coherentie met andere bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013, die een herschikking is van Verordening (EG) nr. 450/2008, en waarvoor de Commissie een effectbeoordeling heeft uitgevoerd.


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde wijziging heeft in principe geen directe gevolgen voor de begroting, maar zal de inning van de eigen middelen vergemakkelijken.