Toelichting bij COM(2016)462 - Beschikbaarstelling van middelen uit het EU-Solidariteitsfonds voor steun aan Griekenland naar aanleiding van de aardbeving in november 2015 op de Ionische eilanden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Dit besluit heeft betrekking op de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna 'het fonds' genoemd) voor een bedrag van 1 651 834 EUR naar aanleiding van een aardbeving in Griekenland. Deze beschikbaarstelling wordt volledig gefinancierd door gedeeltelijk gebruik te maken van de 50 000 000 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten die reeds in de begroting 2016 zijn opgenomen. Bijgevolg is een gewijzigde begroting niet vereist.

2. TOELICHTING EN VOORWAARDEN

Op 5 februari 2016 heeft de Commissie een aanvraag ontvangen voor bijstand uit het fonds in verband met een ramp in Griekenland (een aardbeving die op 17 november 2015 de regio van de Ionische eilanden heeft getroffen, met name de eilanden Lefkada en Kefalonia). De Commissie heeft een grondig onderzoek van deze aanvraag uitgevoerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie 1 (hierna 'de Verordening' genoemd) en in het bijzonder de artikelen 2, 3 en 4 van deze verordening. De belangrijkste afwegingen die bij de beoordelingen zijn gemaakt, kunnen als volgt worden samengevat.

Op 5 februari 2016 heeft Griekenland een aanvraag voor een financiële bijdrage uit het fonds ingediend, binnen de termijn van 12 weken na de vaststelling van de eerste schade op 17 november 2015 (het eiland Lefkada). De aanvraag werd ingediend als 'regionale ramp' overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de Verordening. In antwoord op een vraag van de Commissie werd op 9 maart 2016 geactualiseerde informatie verstrekt.

Bij de indiening van de aanvraag verzocht Griekenland om betaling van een voorschot op de verwachte bijdragen uit het fonds. Na een voorlopige beoordeling van de aanvraag concludeerde de Commissie dat was voldaan aan de voorwaarden van artikel 4 bis van de Verordening.

Op grond van Besluit C(2016) 1772 werd op 18 maart 2016 een voorschot verleend ten belope van 164 798 EUR, hetgeen neerkomt op 10 % van de verwachte bijdrage uit het fonds.

De Griekse autoriteiten raamden de totale directe schade in eerste instantie op 65 919 000 EUR. Op 9 maart 2016 hebben de Griekse autoriteiten een geactualiseerde versie van de aanvraag ingediend, waarin deze raming werd verhoogd tot 66 073 345 EUR. De geactualiseerde schade komt overeen met 2,1 % van het regionale bbp van de betrokken NUTS 2-regio Ionische eilanden (3 137 miljoen euro, gebaseerd op de gegevens van Eurostat uit 2014 2 voor EL62) en overschrijdt dus de drempel van 1,5 % van het regionale bbp die in de verordening is vastgesteld om beschouwd te worden als regionale ramp.

De totale directe schade vormt de basis voor de vaststelling van de financiële bijdrage uit het fonds. De financiële bijdrage mag enkel worden gebruikt voor noodacties inzake eerste levensbehoeften en herstel als bedoeld in artikel 3 van de verordening.

In de ochtend van 17 november 2015 werd Lefkada getroffen door een reeks rampzalige aardbevingen, die een magnitude van 6,1 op de schaal van Richter bereikten. Ook in de noordelijke delen van Kefalonia en Ithaka werd schade aangericht. De beving werd gevolgd door verscheidene naschokken. Twee mensen kwamen om en acht raakten gewond. Volgens seismologen is het eiland Lefkada ten gevolge van de aardbeving 36 cm naar het zuiden verschoven. Het Griekse centrum voor civiele bescherming kwam onmiddellijk in actie; er werd gezorgd voor tijdelijke huizen, onderdak en voedsel voor de getroffen bevolking. De aardbeving beschadigde 120 woningen, waarvan 20 onbewoonbaar werden geacht. Voorts werd ook melding gemaakt van grote schade aan de provinciale en gemeentelijke infrastructuurnetwerken, particuliere en openbare gebouwen (met inbegrip van het plaatselijke ziekenhuis) en andere infrastructuur (havens, biologische netwerken), maar ook aan cultureel waardevolle sites (voornamelijk kerken). Enkele vanuit toeristisch oogpunt belangrijke stranden in het westen van het eiland werden overspoeld en vernield door aardverschuivingen.

De kosten voor noodacties inzake eerste levensbehoeften, die krachtens artikel 3, lid 2, van de Verordening in aanmerking worden genomen, zijn - opgesplitst volgens het soort actie - door de Griekse autoriteiten op 52,374 miljoen EUR geraamd. Het grootste onderdeel van de kosten bedraagt meer dan 38 miljoen EUR en heeft betrekking op de transportsector. Het op één na grootste onderdeel van de kosten heeft betrekking op de bescherming van cultureel erfgoed en bedraagt meer dan 7 miljoen EUR.

De getroffen regio is een 'minder ontwikkelde regio' in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen (2014-2020). De Griekse autoriteiten hebben aan de Commissie niet te kennen gegeven dat zij voornemens zijn middelen van het ESI-fondsprogramma over te hevelen naar herstelmaatregelen.

Momenteel lopen tegen Griekenland geen inbreukprocedures op het vlak van de uitvoering van Uniewetgeving inzake rampenpreventie en -beheer. Griekenland, seismologisch een van de meest actieve landen in Europa, heeft getracht een kader voor de preventie en het beheer van de risico's van natuurrampen op te zetten. De eerste Griekse aardbevingsverordening (EAK-2000) is in 1959 in werking getreden en is sindsdien herhaaldelijk gewijzigd. In 2003 werd een nieuwe kaart van seismische risicozones aan de verordening toegevoegd. De organisatie voor seismologische planning en bescherming (OASP) is een publiekrechtelijke rechtspersoon en staat onder toezicht van het ministerie van Infrastructuur, vervoer en netwerken. Zij heeft tot doel de desastreuze gevolgen van aardbevingen zoveel mogelijk te beperken.

Op het moment van de indiening van de aanvraag liepen tegen Griekenland geen inbreukprocedures op het vlak van de Uniewetgeving in verband met de aard van de ramp.

De Griekse autoriteiten hebben bevestigd dat de subsidiabele kosten niet door verzekeringen worden gedekt.

3. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 3 , en met name artikel 10, maakt het mogelijk om met een jaarlijks maximum van 500 miljoen EUR (in prijzen van 2011) middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna 'het fonds' genoemd) ter beschikking te stellen boven het maximum dat voor de betrokken rubrieken in het meerjarig financieel kader is vastgesteld. De voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen zijn vermeld in Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 661/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014. De voorwaarden voor de beschikbaarstelling zijn vastgesteld in punt 11 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer 4 .

Aangezien solidariteit de belangrijkste reden voor de oprichting van het fonds was, is de Commissie van mening dat de steun van het fonds progressief moet zijn. Dit betekent, gelet op de praktijk tot dusver, dat het deel van de schade dat de drempel voor steun bij een grote natuurramp overstijgt (0,6% van het bni of 3 miljard EUR in prijzen van 2011, indien dit bedrag lager is) recht geeft op een hogere steunintensiteit dan schade onder de drempel. In het verleden werden de toewijzingen voor grote natuurrampen vastgesteld op 2,5 % van de totale directe schade onder de drempel en 6 % van de schade boven de drempel. Voor regionale rampen en rampen aanvaard op basis van de 'buurland'-regel bedraagt het percentage 2,5 %.

De bijdrage mag de geraamde totale kosten van de voor steun in aanmerking komende acties niet overschrijden. De methode voor het berekenen van de steun uit het Solidariteitsfonds werd beschreven in het jaarverslag over het Solidariteitsfonds 2002-2003 en is goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement.

1.

Op basis van de aanvraag van Griekenland en uitgaande van de raming van de totale veroorzaakte directe schade, wordt de steun uit het fonds als volgt berekend:


RampDirecte schade

2.

(miljoen EUR)

2,5 % van de directe schade tot maximum (in EUR)6 % van de directe schade boven maximumVoorgesteld totaal steunbedrag

3.

(in EUR)

GRIEKENLAND66,0731 651 834-1 651 834
TOTAAL1 651 834

Bij de vaststelling van de begroting 2016 werd een bedrag van 50 000 000 EUR vrijgemaakt voor de betaling van voorschotten en de overeenkomstige vastlegging- en betalingskredieten werden in de begroting opgenomen. In het licht van het onderzoek van deze aanvraag 5 en rekening houdend met het maximumbedrag dat uit het fonds mag worden uitgekeerd, stelt de Commissie voor om middelen uit het fonds ter beschikking te stellen, door een bedrag van 1 651 834 EUR te besteden uit de middelen ten belope van 50 000 000 EUR die in de begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016 specifiek zijn vrijgemaakt voor de betaling van voorschotten.

Aangezien reeds een voorschot van 164 798 EUR werd betaald overeenkomstig artikel 4 bis, lid 2, van de verordening, bedraagt het nog te betalen saldo 1 487 036 EUR.

Na betaling van het bovengenoemde voorschot bedraagt het beschikbare saldo voor de betaling van voorschotten in de begroting 49 835 202 EUR. In overeenstemming met punt 11 van het Interinstitutioneel Akkoord, dat voorziet in de mogelijkheid om kredieten te herschikken, stelt de Commissie voor om het bedrag van 1 487 036 EUR dat nodig is voor Griekenland uit het beschikbare saldo te trekken. Na betaling van het saldo blijft een bedrag van 48 348 166 EUR beschikbaar voor verdere voorschotten die in 2016 moeten worden betaald voor noodgevallen. Op basis van de thans beschikbare informatie wordt dit bedrag toereikend geacht voor nieuwe aanvragen die eventueel in de rest van het jaar worden ingediend.

Indien er geen eensgezindheid bestaat, wordt een trialoog-procedure ingeleid overeenkomstig punt 11 van het Interinstitutioneel Akkoord 6 .