Toelichting bij COM(2015)286 - Voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.Europese migratieagenda

De Europese Commissie heeft op 13 mei 2015 een brede Europese migratieagenda 1 gepresenteerd. De agenda omvat enerzijds onmiddellijke maatregelen die de Commissie zal voorstellen in reactie op de crisis in het Middellandse Zeegebied, en anderzijds initiatieven die op de middellange en lange termijn moeten worden genomen om structurele oplossingen te bieden met het oog op een in alle aspecten beter beheer van migratie.

De Commissie kondigde onder meer aan dat zij als onmiddellijke maatregel eind mei een voorstel zou doen voor de activering van het noodsysteem bedoeld in artikel 78, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In de agenda werd onderkend dat de asielstelsels van de lidstaten onder ongekende druk staan en dat de capaciteit voor opvang en verwerking in de lidstaten in de frontlinie door de grote toestroom al zwaar op de proef wordt gesteld. Daarom werd aangekondigd dat het voorstel om een beroep te doen op artikel 78, lid 3, zou voorzien in een tijdelijke regeling voor de verdeling van personen die duidelijk internationale bescherming nodig hebben, om ervoor te zorgen dat alle lidstaten op een billijke en evenwichtige wijze bijdragen aan de gemeenschappelijke inspanningen. In de bijlage bij de agenda werd een verdeelsleutel opgenomen, die gebaseerd was op de daarin genoemde criteria (het bbp, het bevolkingsaantal, het werkloosheidscijfer en de aantallen reeds opgevangen asielzoekers en reeds hervestigde vluchtelingen).

Voorts werd in de agenda benadrukt dat de onmiddellijke maatregelen in reactie op de crisis in het Middellandse Zeegebied de blauwdruk zullen vormen voor de respons van de EU op toekomstige crises waarbij de gemeenschappelijke buitengrenzen onder druk komen te staan, ongeacht waar deze druk zich voordoet.

1.2.Activering van artikel 78, lid 3, van het Verdrag met betrekking tot Italië en Griekenland

Als onderdeel van het gemeenschappelijk asielbeleid voorziet artikel 78, lid 3, van het Verdrag in een specifieke rechtsgrondslag voor het optreden in noodsituaties. Op basis daarvan kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement voorlopige maatregelen vaststellen ten gunste van lidstaten die door een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie terechtkomen. De voorlopige maatregelen waarin artikel 78, lid 3, voorziet, hebben een uitzonderlijk karakter. Zij kunnen uitsluitend worden genomen wanneer de situatie met betrekking tot de asielstelsels van de lidstaten die met een grote toestroom van onderdanen van derde landen worden geconfronteerd, voldoende dringend en ernstig is.

Zowel in de Europese migratieagenda, de recente verklaring van de Europese Raad 2 als de resolutie van het Europees Parlement 3 , die in de nasleep van de recente tragedies op de Middellandse Zee tot stand zijn gekomen, wordt onderkend dat de situatie voor de lidstaten in de frontlinie dringend en ernstig is, dat de interne solidariteit moet worden versterkt en dat concrete maatregelen moeten worden genomen om de lidstaten in de frontlinie bij te staan.

De statistische gegevens over het aantal onregelmatige binnenkomsten van onderdanen van derde landen in de lidstaten in 2014 en 2015, waaronder de binnenkomst van personen die duidelijk internationale bescherming nodig hebben, wijzen uit dat er op dit moment twee lidstaten, Italië en Griekenland, met een bijzonder hoge migratiedruk te maken hebben.

Volgens de gegevens van Frontex vonden in 2014 de meeste onregelmatige grensoverschrijdingen naar de EU plaats langs de routes door het centrale en oostelijke Middellandse Zeegebied. Deze twee routes waren goed voor 75% van het totale aantal onregelmatige grensoverschrijdingen naar de EU. In 2014 kwamen alleen al in Italië ruim 170 000 onregelmatige migranten aan. Dit is een stijging van 277% ten opzichte van 2013. Ook in Griekenland nam het aantal onregelmatige binnenkomsten gestaag toe tot ruim 50 000, een stijging van 153% ten opzichte van 2013. De statistieken voor de eerste maanden van 2015 bevestigen dat deze duidelijke tendens zich met betrekking tot Italië voortzet. Bovendien is het aantal onregelmatige overschrijdingen van de Griekse grens de eerste vier maanden van 2015 sterk toegenomen. Het aantal bedraagt nu al ruim de helft van het totale aantal in 2014 (in 2014 vonden in totaal bijna 55 000 onregelmatige grensoverschrijdingen plaats; de eerste vier maanden van 2015 waren dat er al 28 000). Een groot deel van de onregelmatige migranten die in deze twee regio’s werden aangetroffen, had een nationaliteit waarvoor volgens de gegevens van Eurostat in de EU een hoge erkenningsgraad geldt (in 2014 maakten Syriërs en Eritreeërs, voor wie de erkenningsgraad meer dan 75% bedraagt, ruim 40% en 50% uit van het aantal onregelmatige migranten in respectievelijk Italië en Griekenland).

Volgens Eurostat dienden in 2014 in Italië 64 625 personen een verzoek om internationale bescherming in, tegenover 26 920 in 2013 (d.w.z. een stijging van 143%). Griekenland kende met 9 430 verzoeken een geringere stijging (15%).

Uit gegevens van Frontex blijkt dat in 2014 ook de route langs de Westelijke Balkan een belangrijke route was voor migratie naar de EU. Langs deze route vonden 43 357 onregelmatige grensoverschrijdingen plaats (15% van het totale aantal voor de EU). De meeste migranten die deze route volgen, hebben echter, naar het zich laat aanzien, geen internationale bescherming nodig, aangezien 51% van hen uit Kosovo komt.

Italië en Griekenland liggen in de nabijheid van regio’s waar conflicten gaande zijn. Zij worden daardoor meer dan andere lidstaten geconfronteerd met een toestroom van migranten, die in de nabije toekomst naar verwachting zal aanhouden. Deze externe factoren die voor een hogere migratiedruk zorgen, komen bovenop de bestaande structurele tekortkomingen van de asielstelsels van deze twee landen. De vraag rijst dan ook of zij opgewassen zijn tegen de huidige druk.

In geen enkele andere lidstaat is momenteel sprake van een noodsituatie als die in Italië en Griekenland, die met een uiterst kwetsbaar asielstelsel het hoofd moeten bieden aan een grote toestroom van onregelmatige migranten, van wie er veel duidelijk internationale bescherming nodig hebben.

De huidige migratiesituatie in Italië en Griekenland is, kortom, in de EU uniek en de druk op hun capaciteit om verzoeken om internationale bescherming te behandelen en passende opvang en integratieperspectieven aan te bieden aan personen die duidelijk internationale bescherming nodig hebben, vereist solidariteit van alle andere lidstaten.

De Commissie zal de migratiestromen naar alle lidstaten van nabij blijven volgen, ook die naar Malta, dat een geografische ligging heeft die vergelijkbaar is met die van Italië en Griekenland en daardoor in het verleden al met soortgelijke noodsituaties is geconfronteerd. Als er in de toekomst nog andere lidstaten te maken krijgen met een noodsituatie door een plotselinge toestroom van mensen uit derde landen, kunnen soortgelijke maatregelen worden genomen.

2. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN

Dit voorstel wordt gepresenteerd omdat er in Italië en Griekenland een asielcrisis heerst. Om te voorkomen dat de asielsituatie in deze landen verder verslechtert en om doeltreffende ondersteuning te bieden, was de Commissie genoodzaakt snel op te treden en onverwijld een voorstel op basis van artikel 78, lid 3, van het Verdrag in te dienen, zodat het op korte termijn door de Raad kan worden goedgekeurd en de lidstaten de voorlopige maatregelen ten gunste van Italië en Griekenland zo snel mogelijk kunnen uitvoeren.

De EU-instellingen en de belangrijke actoren hebben hun algemene standpunt hierover reeds bekendgemaakt. De Europese Raad verbond zich er in zijn verklaring van 23 april 2015 toe de mogelijkheden te onderzoeken voor een vrijwillige regeling voor noodherplaatsing tussen de lidstaten. Vervolgens riep het Europees Parlement de Raad er in zijn resolutie van 28 april 2015 toe op ernstig de mogelijkheid te overwegen een beroep te doen op artikel 78, lid 3, van het Verdrag.

De UNHCR 4 verzocht de EU om maatregelen te nemen voor meer solidariteit binnen de EU, met name ten aanzien van Griekenland en Italië, onder meer door op zee geredde Syrische vluchtelingen op basis van een billijk systeem over Europa te verdelen. Ook ngo’s hebben aangegeven wat zij vinden van de herplaatsing van personen die internationale bescherming nodig hebben 5 .

3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

3.1.Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Het voorstel heeft als doel voorlopige maatregelen inzake internationale bescherming vast te stellen ten gunste van Italië en Griekenland, om deze landen te helpen op doeltreffende wijze het hoofd te bieden aan de huidige toestroom van onderdanen van derde landen naar hun grondgebied, die hun asielstelsels zwaar onder druk zet.

De maatregelen van dit besluit houden een tijdelijke afwijking in van de criteria die zijn vastgesteld in artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) nr. 604/2013, en van de procedurele stappen, zoals de termijnen, die zijn vastgesteld in de artikelen 21, 22 en 29 van die verordening. De wettelijke en procedurele waarborgen waar Verordening (EU) nr. 604/2013 in voorziet, waaronder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, blijven van toepassing op de verzoekers op wie dit besluit betrekking heeft.

Overeenkomstig artikel 78, lid 3, moeten de maatregelen die ten gunste van een lidstaat kunnen worden genomen, voorlopig zijn. Om ervoor te zorgen dat de maatregelen duidelijk voelbaar zijn in de praktijk en Italië en Griekenland daadwerkelijk helpen het hoofd te bieden aan de toestroom van migranten, mogen de maatregelen echter ook niet te kortstondig worden toegepast. Daarom wordt voorgesteld de voorlopige maatregelen waarin dit voorstel voorziet, vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gedurende 24 maanden toe te passen.

De voorlopige maatregelen waarin dit voorstel voorziet, hebben in de eerste plaats betrekking op de herplaatsing, vanuit Italië en Griekenland naar een andere lidstaat, van personen die om internationale bescherming verzoeken en kennelijk duidelijk internationale bescherming nodig hebben.

De lidstaten waar de verzoekers om internationale bescherming worden herplaatst, in het voorstel “de lidstaten van herplaatsing” genoemd, nemen de verantwoordelijkheid over voor de behandeling van het verzoek van de te herplaatsen persoon. Het verzoek wordt behandeld overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in Richtlijn 2011/95/EU en Richtlijn 2005/85/EG. Deze laatste wordt vanaf 20 juli 2015 vervangen door Richtlijn 2013/32/EU. De opvangvoorzieningen moeten in overeenstemming zijn met de regels van Richtlijn 2003/9/EG, die op 20 juli 2015 wordt vervangen door Richtlijn 2013/33/EU.

In het voorstel wordt de kwantitatieve doelstelling vastgesteld om uit Italië en Griekenland respectievelijk 24 000 en 16 000 verzoekers te herplaatsen. In de bijlagen bij het voorstel zijn twee verdeelsleutels opgenomen op basis waarvan wordt bepaald hoeveel verzoekers in de andere lidstaten zullen worden herplaatst. De verdeling van het aantal te herplaatsen personen uit Italië en Griekenland is vastgesteld op basis van het totale aantal onregelmatige grensoverschrijdingen in Italië en Griekenland door personen die duidelijk internationale bescherming nodig hebben. Daarbij is ook rekening gehouden met het feit dat het aantal onregelmatige grensoverschrijdingen in Griekenland in de periode januari-april 2015 zeer sterk is gestegen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Er wordt voorgesteld dat Italië en Griekenland zelf geen bestemming van herplaatsing zullen zijn. De 40 000 verzoekers om internationale bescherming die moeten worden herplaatst uit Italië en Griekenland maken ongeveer 40% uit van het totale aantal personen die duidelijk internationale bescherming nodig hebben en in 2014 op onregelmatige wijze in deze landen zijn gearriveerd. De herplaatsingsmaatregel die in dit besluit wordt voorgesteld, zorgt derhalve voor een billijke verdeling van de lasten tussen Italië en Griekenland enerzijds en de andere lidstaten anderzijds.

Het toepassingsgebied van de herplaatsingsprocedure die bij dit besluit wordt ingesteld, wordt in twee opzichten beperkt.

Ten eerste wordt voorgesteld om dit besluit enkel toe te passen op verzoekers die kennelijk duidelijk internationale bescherming nodig hebben. Het voorstel houdt in dat alleen verzoekers in aanmerking komen met een nationaliteit waarvoor de gemiddelde erkenningsgraad in de EU volgens Eurostat meer dan 75% bedraagt.

Ten tweede wordt voorgesteld om dit besluit uitsluitend toe te passen met betrekking tot verzoekers voor wie in principe Italië of Griekenland de verantwoordelijke lidstaat zou zijn, overeenkomstig de overnamecriteria die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 604/2013. Zo wordt ervoor gezorgd dat Verordening (EU) nr. 604/2013 van toepassing blijft ten aanzien van verzoekers die zich in Italië of Griekenland bevinden, ook wanneer zij een nationaliteit hebben waarvoor de erkenningsgraad meer dan 75% bedraagt, die volgens de objectieve criteria van de verordening (bijvoorbeeld de aanwezigheid van gezinsleden in een andere lidstaat) onder de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat vallen. Deze verzoekers zullen bijgevolg naar die andere lidstaat worden overgebracht uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013, en niet in het kader van de voorlopige maatregelen waarin dit voorstel voorziet. Verordening (EU) nr. 604/2013 blijft ook van toepassing op personen die niet in het kader van de herplaatsingsregeling zijn herplaatst en door de lidstaten naar Italië kunnen worden teruggestuurd. In dit verband is de situatie met betrekking tot Griekenland anders. Volgens het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak M.S.S / België en Griekenland en de daaropvolgende uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak N.S. / Verenigd Koninkrijk, zijn er fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Griekenland. Ter uitvoering van het arrest hebben de lidstaten de Dublinoverdrachten naar Griekenland geschorst.

In het voorstel wordt een eenvoudige herplaatsingsprocedure beschreven, die moet zorgen voor snelle overbrenging van de betrokken personen naar de lidstaat van herplaatsing. Elke lidstaat moet voor de uitvoering van dit besluit een nationaal contactpunt aanwijzen en dit melden aan de andere lidstaten en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO). Italië en Griekenland zullen met de steun van het EASO en, indien nodig, de verbindingsfunctionarissen van de lidstaten, op gezette tijden nagaan welke verzoekers kunnen worden herplaatst. Zij moeten daarbij voorrang geven aan kwetsbare verzoekers. Vervolgens delen Italië en Griekenland aan de contactpunten van de andere lidstaten en aan het EASO het precieze aantal verzoekers mee dat zou kunnen worden herplaatst. De andere lidstaten moeten vervolgens meedelen hoeveel verzoekers onmiddellijk op hun grondgebied kunnen worden herplaatst en daarbij alle andere relevante informatie vermelden, zoals met betrekking tot de opvang van gezinnen of kwetsbare verzoekers. Italië en Griekenland nemen daarna een formeel besluit tot herplaatsing van de verzoeker en stellen de betrokkene daarvan in kennis. In het voorstel wordt gespecificeerd dat verzoekers van wie op grond van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 603/2013 vingerafdrukken moeten worden genomen, uitsluitend mogen worden herplaatst indien dit daadwerkelijk is gebeurd. Voorts houdt het voorstel in dat de lidstaten het recht hebben om herplaatsing te weigeren van een verzoeker van wie kan worden aangenomen dat hij een gevaar zou vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde. Het voorstel bepaalt dat alle procedurele stappen onverwijld moeten plaatsvinden en dat de verzoeker ten laatste één maand nadat hij voor herplaatsing is geselecteerd, naar de lidstaat van herplaatsing moet worden overgebracht. Tot slot wordt in het voorstel bepaald dat de lidstaten ten behoeve van de herplaatsingsprocedure verbindingsfunctionarissen naar Italië en Griekenland kunnen sturen.

Vaststaat dat voor de doeltreffende uitvoering van de beoogde voorlopige maatregelen de lidstaten zich ten volle moeten inzetten en volledige medewerking moeten verlenen in het kader van de gecoördineerde ondersteuning die door het EASO zal worden geboden.

In het voorstel worden naast herplaatsing nog andere maatregelen omschreven waarmee ter plaatse steun kan worden geboden aan Italië en Griekenland. Het voorstel voorziet meer bepaald in uitbreiding van de door het EASO en andere relevante agentschappen gecoördineerde steun van de lidstaten aan Italië en Griekenland. Doel daarvan is deze landen in de eerste plaats bij te staan bij de screening en preliminaire behandeling van de verzoeken, en bij de uitvoering van de in het voorstel omschreven herplaatsingsprocedure (met name wat betreft informatieverstrekking, specifieke bijstand aan de betrokkenen en praktische regelingen voor de uitvoering van de overbrenging).

Het voorstel bevat de verplichting voor Italië en Griekenland om bij de Commissie een stappenplan in te dienen met passende maatregelen op het gebied van asiel, eerste opvang en terugkeer, teneinde de capaciteit, kwaliteit en efficiëntie op deze gebieden te bevorderen. In het stappenplan moeten tevens maatregelen worden opgenomen voor een correcte toepassing van dit besluit. Het voorstel biedt de Commissie de mogelijkheid om in bepaalde omstandigheden de toepassing van het besluit op te schorten.

Het voorstel omvat specifieke waarborgen en verplichtingen voor de verzoekers die in een andere lidstaat worden herplaatst. Het voorziet in het recht om te worden geïnformeerd over de herplaatsingsprocedure, het recht om in kennis te worden gesteld van het herplaatsingsbesluit met vermelding van de precieze lidstaat van herplaatsing en het recht om te worden herplaatst bij gezinsleden in dezelfde lidstaat. Voorts voorziet het in de verplichting om bij de keuze van de lidstaat van herplaatsing het belang van het kind voorop te stellen. Dit houdt onder meer in dat Italië en Griekenland, wanneer de te herplaatsen persoon een niet-begeleide minderjarige is, dit moeten meedelen aan de andere lidstaat, en dat zij samen met de lidstaat die zich heeft aangeboden om de minderjarige te herplaatsen, voorafgaand aan de herplaatsing het belang van het kind moeten evalueren, overeenkomstig de algemene opmerking nr. 14 (2013) van het VN-Comité voor de rechten van het kind, namelijk dat het belang van het kind vooropstaat 6 . In het voorstel wordt tevens gewezen op de gevolgen die verbonden zijn aan secundaire bewegingen van herplaatste verzoekers om of begunstigden van internationale bescherming (waarbij de betrokkenen zonder toestemming het grondgebied binnenkomen van een andere lidstaat dan de voor hen verantwoordelijke lidstaat, in dit geval de lidstaat van herplaatsing).

In het voorstel wordt erop gewezen dat op grond van artikel 78, lid 3, van het Verdrag de Raad de mogelijkheid heeft om op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement voorlopige maatregelen te nemen ten gunste van een andere lidstaat dan Italië of Griekenland, zou die lidstaat door een plotselinge toestroom van mensen uit derde landen met een soortgelijke noodsituatie worden geconfronteerd. Het voorstel bepaalt dat die maatregelen zouden kunnen inhouden dat in voorkomend geval de verplichtingen van de betrokken lidstaat uit hoofde van dit besluit worden opgeschort.

Het voorstel bepaalt dat voor de herplaatsingsmaatregelen waarin dit voorstel voorziet, steun zal worden verleend uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), dat bij Verordening (EU) nr. 516/2014 is ingesteld. De lidstaten van herplaatsing zullen een vast bedrag van 6 000 EUR ontvangen per persoon die om internationale bescherming verzoekt en op grond van dit besluit uit Italië of Griekenland wordt herplaatst. Voor de uitvoering van de steun zullen de in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 516/2014 vastgelegde procedures worden toegepast.

Het voorstel bepaalt dat Italië en Griekenland om de drie maanden aan de Raad en de Commissie verslag moeten uitbrengen over de uitvoering van dit besluit en van het stappenplan.

Tot slot is bepaald dat het besluit met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing zal zijn op personen die op het grondgebied van Italië en Griekenland aankomen. Het besluit zal ook van toepassing zijn op de verzoekers die sinds 15 april 2015 op het grondgebied van deze lidstaten zijn aangekomen. Het is rond die dag dat de tragische gebeurtenissen plaatsvonden die de Europese Raad ertoe hebben gebracht de interne solidariteit en verantwoordelijkheid te versterken en met name meer steun toe te zeggen voor de lidstaten in de frontlinie.

3.2.Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad is artikel 78, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Overeenkomstig de bepalingen van Protocol nr. 21 bij het VWEU betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling door de Raad van overeenkomstig titel V van het derde deel van het VWEU voorgestelde maatregelen. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland kunnen binnen een termijn van drie maanden na de indiening van een voorstel of te allen tijde na de vaststelling de Raad ervan in kennis stellen dat zij wensen deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van de voorgestelde maatregelen.

Overeenkomstig de bepalingen van Protocol nr. 22 bij het VWEU betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling door de Raad van overeenkomstig titel V van het derde deel van het VWEU voorgestelde maatregelen. Denemarken kan te allen tijde, overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen, de andere lidstaten mededelen dat het alle geldende desbetreffende maatregelen die zijn die zijn vastgesteld op basis van titel V van het VWEU wenst toe te passen.

De Europese Gemeenschap heeft overeenkomsten gesloten met IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein waarbij deze landen bij het Dublin/Eurodac-acquis worden betrokken (Verordening (EG) nr. 343/2003, die is vervangen door Verordening (EU) nr. 604/2013, en Verordening (EG) nr. 2725/2000, die zal worden vervangen door Verordening (EU) nr. 603/2013). Dit voorstel houdt geen ontwikkeling in van het Dublin/Eurodac-acquis en de geassocieerde staten zijn er derhalve niet toe verplicht om, nadat de Raad het voorstel heeft aanvaard, de Commissie ervan in kennis te stellen dat zij het besluit aanvaarden. De geassocieerde staten kunnen evenwel besluiten om vrijwillig deel te nemen aan de voorlopige maatregelen waarin het voorstel voorziet.

3.3.Subsidiariteitsbeginsel

Titel V van het VWEU over de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht verleent de Europese Unie bepaalde bevoegdheden op dit gebied. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, te weten indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Europese Unie kunnen worden verwezenlijkt.

De hierboven beschreven noodsituatie door de plotselinge toestroom van personen uit derde landen in Italië en Griekenland zorgt voor grote druk op de asielstelsels en de middelen van deze landen. Andere lidstaten kunnen daarvan de gevolgen ondervinden door secundaire bewegingen van die personen uit Italië en Griekenland naar andere lidstaten. Het staat vast dat maatregelen van individuele lidstaten niet volstaan om de gemeenschappelijke uitdagingen aan te pakken waarmee alle lidstaten in deze regio worden geconfronteerd. Het is dan ook essentieel dat de EU hier optreedt.

3.4.Evenredigheidsbeginsel

De verschillende financiële en operationele maatregelen die de Europese Commissie en het EASO tot nog toe hebben genomen om de asielstelsels van Italië en Griekenland te ondersteunen, zijn onvoldoende gebleken om de huidige crisis in deze lidstaten aan te pakken. Aangezien de situatie ten gevolge van de hierboven beschreven toestroom dringend en ernstig is, gaat intensiever EU-optreden op dit gebied niet verder dan wat nodig is voor de verwezenlijking van het doel, dat erin bestaat de situatie daadwerkelijk aan te pakken. Het voorstel voorziet in het bijzonder in de herplaatsing over een periode van twee jaar van 24 000 en 16 000 personen die duidelijk internationale bescherming nodig hebben, van respectievelijk Italië en Griekenland naar het grondgebied van de andere lidstaten. Op basis van de statistische gegevens voor 2014 en voor de eerste vier maanden van 2015 stemmen de bovengenoemde cijfers overeen met respectievelijk 12% en 19% van het totale aantal onregelmatige grensoverschrijdingen in respectievelijk Italië en Griekenland.

De andere onderdanen van derde landen, die al dan niet om internationale bescherming hebben verzocht, vallen buiten de herplaatsingsregeling en blijven de verantwoordelijkheid van Italië of Griekenland of van een andere lidstaat die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013 als de verantwoordelijke lidstaat is geïdentificeerd. De steun die de lidstaten van herplaatsing aan Italië en Griekenland bieden, wordt gekoppeld aan de indiening van een stappenplan door elk van deze landen. De plannen moeten specifieke maatregelen omvatten die ervoor zorgen dat na afloop van de toepassing van de in dit besluit vastgestelde herplaatsingsregeling de Italiaanse en Griekse asiel- en migratiestelsels beter bestand zijn tegen situaties van hoge druk. De Commissie zal toezicht houden op de naleving van de stappenplannen.

3.5.Gevolgen voor de grondrechten

Door de voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland worden de grondrechten van de verzoekers die duidelijk internationale bescherming nodig hebben, gewaarborgd overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de EU (hierna het “Handvest” genoemd).

Met name wordt met dit besluit beoogd het recht op asiel te beschermen en bescherming te bieden volgens het beginsel van non-refoulement, overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van het Handvest, door de betrokken personen snelle toegang te bieden tot een passende procedure voor internationale bescherming. Door de betrokkenen over te brengen naar een lidstaat die in staat is passende opvang en integratieperspectieven te bieden, beoogt dit besluit bovendien de menselijke waardigheid te eerbiedigen en bescherming te bieden tegen foltering en onmenselijke en vernederende behandeling of bestraffing, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 4 van het Handvest. Dit besluit strekt voorts tot bescherming van de rechten van het kind, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest, en van het recht op de eerbiediging van het familie- en gezinsleven, overeenkomstig artikel 7 van het Handvest.

3.6.Gevolgen voor de begroting

Het voorstel leidt tot extra kosten ten laste van de begroting van de Europese Unie ten bedrage van 240 miljoen EUR.