Toelichting bij COM(2014)328 - Mobiliseren van de marge voor onvoorziene uitgaven in 2014

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (hierna de 'MFK-verordening genoemd') voorziet in de mogelijkheid om gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven van ten hoogste 0,03 % van het bruto nationaal inkomen van de EU-28 als laatste redmiddel om op onvoorziene omstandigheden te reageren. In de technische aanpassing van het MFK voor 2014[1], die gebaseerd is op artikel 6 van het MFK-verordening, is het absolute maximum van de marge voor onvoorziene uitgaven voor het jaar 2014 vastgesteld op de 4 026,7 miljoen EUR.

Overeenkomstig artikel 13 van de MFK-verordening en na alle mogelijkheden te hebben onderzocht voor de financiering van extra en onvoorziene betalingsbehoeften, stelt de Commissie voor de marge voor onvoorziene uitgaven volledig te gebruiken om de betalingskredieten aan te vullen die betrekking hebben op de uitgaven in subrubriek 1a, subrubriek 1b, rubriek 2 en rubriek 4 in de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 boven de maxima van de betalingskredieten ten belope van 135 866 miljoen EUR voor de betalingen.

Met de in punt 14 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 opgenomen verplichting, waarbij het voorstel van Commissie vergezeld gaat van een voorstel voor een herschikking binnen de bestaande begroting, wordt rekening gehouden in het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 3/2014[2] door een voorstel om een bedrag van 65,0 miljoen EUR te herschikken uit de reserve voor partnerschapsovereenkomsten voor duurzame visserij en de besparingen van 378 000 EUR als gevolg van de omzetting van AST-posten in AST/SC-posten in de personeelsformaties. Naast deze herschikking wordt in het OGB nr. 3/2014 voorgesteld het niveau van de betalingskredieten met 711,4 miljoen EUR te verhogen tot het MFK-maximum voor 2014 inzake betalingen alsook de betalingskredieten met 4 026,7 miljoen EUR te verhogen door gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven overeenkomstig artikel 13 van de MFK-verordening.

1.

2. ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN DIE ZICH HEBBEN VOORGEDAAN NA DE EUROPESE RAAD VAN FEBRUARI 2013


2.

2.1. INLEIDING


Op het niveau van de Europese Raad is in februari 2013 een politiek akkoord bereikt over de MFK-maxima voor de periode 2014-2020. In de daaropvolgende onderhandelingen met het Europees Parlement

· werden de in de conclusies van de Europese Raad van februari 2013 vastgestelde MFK-maxima bevestigd, waarbij rekening werd gehouden met de bijzonder moeilijke omstandigheden waarin dit besluit werd genomen[3];

· werden de bepalingen voor de bestaande speciale instrumenten verruimd;

· werden nieuwe flexibiliteitsinstrumenten vastgesteld zoals de overkoepelende marge voor vastleggingen en de overkoepelende marge voor de betalingen;

· werd de reeds op de Europese Raad van februari 2013 goedgekeurde marge voor onvoorziene uitgaven, bevestigd.

In dit verband is het ook nuttig te wijzen op de verklaring van de Commissie die is opgenomen in de notulen van de Europese Raad van februari 2013 waarbij wordt opgemerkt dat "...een verschil van 51,5 miljard euro tussen de vastleggingen en de betalingen in het komende MFK voor de periode 2014-2020 nipt verenigbaar is met de beginselen van goed financieel beheer en de wettelijke vereisten, omdat de staatshoofden en regeringsleiders overeengekomen zijn dat specifieke en maximale flexibiliteit zal worden betracht om artikel 323 VWEU na te leven opdat de Unie aan haar verplichtingen kan voldoen.'

Het bestaan van 'onvoorziene omstandigheden' die kunnen rechtvaardigen dat gebruik wordt gemaakt van de marge voor onvoorziene uitgaven om extra betalingsbehoeften te dekken, moet dus worden beoordeeld ten aanzien van de stand van zaken in februari 2013 toen de MFK-betalingsmaxima voor het eerst zijn vastgesteld.

3.

2.2. DE MARGE VOOR ONVOORZIENE UITGAVEN ALS LAATSTE REDMIDDEL


In artikel 13, lid 1, van de MFK-verordening wordt de marge voor onvoorziene uitgaven omschreven als laatste redmiddel om op onvoorziene omstandigheden te reageren. In de OGB nr. 3/2014 stelt de Commissie voor de onbenutte marge onder het betalingsmaximum voor 2014 van 711 miljoen EUR te gebruiken om betalingen voor andere terreinen[4], nadat de mogelijkheden voor herschikking zijn uitgeput. De beperkte reikwijdte om middelen binnen de bestaande begroting te herschikken is duidelijk ontoereikend om tegemoet te komen aan de onvoorziene behoeften die in de onderstaande afdelingen worden toegelicht.

Aangezien de overkoepelende marge voor betalingen niet van toepassing is voor het jaar 2014, is de gebruikmaking van de volledige marge voor onvoorziene uitgaven voor 2014 van 4 026,7 miljoen EUR dus het enige beschikbare instrument om te reageren op de budgettaire gevolgen van de onvoorziene omstandigheden die zich voordeden na de eerste vaststelling van de MFK-betalingsmaxima en om de aanzienlijke kloof te overbruggen tussen het niveau van de goedgekeurde betalingskredieten en de extra onvoorziene betalingsbehoeften voor dit jaar. Bovendien hebben deze onvoorziene omstandigheden ook budgettaire gevolgen voor het begrotingsjaar 2015.

4.

2.3. BUDGETTAIRE GEVOLGEN VAN DE ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN IN 2014


In deze afdeling worden de onvoorziene omstandigheden toegelicht die zich voordeden sinds de Europese Raad van februari 2013 en de mate waarin zij een impact hebben op de betalingsverplichtingen die in 2014 moeten worden nagekomen door gebruik te maken van de marge voor onvoorziene uitgaven voor dit jaar.

5.

2.3.1 Versnelde uitvoering van programma's in subrubriek 1a en subrubriek 1b


De versnelde uitvoering van het 'Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief' (YEI), 'Horizon 2020', "Erasmus+" en 'Cosme', waartoe in juni 2013[5] als onderdeel van het politiek akkoord over het MFK 2014-2020 is besloten, zal naar verwachting resulteren in een netto verhoging van de betalingsbehoeften ten belope van 627 miljoen EUR in 2014.

Voor 'Horizon 2020' is een extra bedrag van 155 miljoen EUR in betalingskredieten vereist om te voldoen aan de betalingsbehoeften die voortvloeien uit de vervroegde terbeschikkingstelling van de vastleggingskredieten voor de Marie Skłodowska-Curie-acties en de Europese Onderzoeksraad. Voor "Erasmus+" en 'Cosme' zijn in 2014 respectievelijk 117 miljoen EUR en 10 miljoen EUR in betalingskredieten vereist als gevolg van het besluit om het programma versneld uit te voeren. Deze bedragen hebben onder meer betrekking op de extra behoeften die voortvloeien uit het besluit van het Europees Parlement en de Raad om het kapitaal van het Europees Investeringsfonds (EIF) vanaf 2014 te verhogen, met in 2014 uit te betalen bijdragen via begrotingsoverschrijvingen van 'Horizon 2020' en 'Cosme'. Verwacht wordt dat de overeenkomstige uitgestelde uitvoering van het ITER-programma en van het energiegerelateerde onderdeel van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, die de toename van de vastleggingskredieten in 2014 volledig zal compenseren, niet zal resulteren in een geringer aantal betalingen in 2014.

Wat betreft subrubriek 1b, wordt in de begroting 2014 reeds rekening gehouden met de netto impact op de betalingskredieten ten belope van 345 miljoen EUR om de versnelde uitvoering van het 'Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief' (YEI) in 2014 te financieren. Bijgevolg komen de extra betalingskredieten als gevolg van de versnelde uitvoering van de programma's voor de subrubrieken 1a en 1b in totaal neer op 282 miljoen EUR in 2014.

6.

2.3.2 Buitensporige achterstand bij betalingsaanvragen voor het Cohesiebeleid 2013


In september 20013 dienden de lidstaten hun herziene ramingen in en werd de verwachte achterstand bij de betalingsaanvragen voor het Cohesiebeleid eind 2013 geraamd op 'tot 20 miljard EUR'. Dit bedrag werd als referentie gebruikt voor de onderhandelingen over het niveau van de betalingskredieten tijdens de bemiddeling over de begroting 2014 in november 2013. De daadwerkelijke achterstand op het jaareinde overschreed evenwel de hoogste raming, die gebaseerd was op de voorbije patronen van de ramingen van de lidstaten, met 3,4 miljard EUR. De onverwachte sterke toename van de betalingsaanvragen, waardoor de achterstand op het einde van 2013 nog verder opliep, zal naar verwachting niet worden gecompenseerd door een lager niveau van betalingsaanvragen in 2014.

7.

2.3.3 Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD)


In het kader van de FEAD-verordening[6] is overeenstemming bereikt over een extra vrijwillige toewijzing van 1 miljard EUR in lopende prijzen van het Europees Sociaal Fonds (EFS). Daarnaast wordt in de FEAD-verordening het voorfinancieringspercentage vastgesteld op 11 %, berekend op basis van het totale aantal toewijzingen 2014-2020, terwijl de algemene voorfinancieringspercentages van de Europese structuur- en investeringsfondsen veel lager zijn (voor 2014 1 % of 1,5 % voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit.) Bijgevolg heeft er zich een onvoorziene netto stijging voorgedaan van de betalingsbehoeften voor voorfinanciering in 2014 ten belope van 99 miljoen EUR.

8.

2.3.4 Verhoging medefinancieringspercentages voor plattelandsontwikkeling en visserij


Voor de nieuwe programma's van het MFK 2014-2020 voorziet de 'Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen' in de herinvoering van de verhoging met 10 % van het medefinancieringspercentage tot 2016 voor lidstaten die te kampen hebben met tijdelijke budgettaire moeilijkheden, die in eerste instantie alleen zou gelden voor tot 31 december 2013 gedane uitgaven. Om te zorgen voor een coherente en eenvormige aanpak ten opzichte van de vorige programmeringsperiode moeten de lidstaten aanspraak kunnen maken op de verhoging van het medefinancieringspercentage tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode voor de programma's 2007-2013. Artikel 77 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, artikel 70, lid 4, onder c) van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en artikel 77 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds zijn hiertoe gewijzigd.

De desbetreffende onvoorziene betalingsbehoeften voor 2014 bedragen 90 miljoen EUR voor het ELFPO en 10 miljoen EUR voor het EVF onder rubriek 2. Deze toegenomen behoeften worden automatisch verrekend tot de stopzetting van de programma's, aangezien de totale toewijzingen aan deze lidstaten niet wijzigen. Om dezelfde redenen zijn extra betalingsbehoeften voor 2015 te verwachten.

9.

2.3.5 Verhoging medefinancieringspercentages voor het Cohesiebeleid


Zoals in afdeling 2.3.4. is uiteengezet, voorziet de 'Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen' in de herinvoering van de verhoging met 10 % van het medefinancieringspercentage tot 2016 voor lidstaten die te kampen hebben met tijdelijke budgettaire moeilijkheden, die in eerste instantie alleen zou gelden voor tot 31 december 2013 gedane uitgaven.

De desbetreffende onvoorziene betalingsbehoeften voor 2014 voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds (CF) in het kader van subrubriek 1b bedragen 1 125 miljoen EUR. In afwachting dat de tendensen bij de uitvoering van de betalingskredieten in 2014 worden bevestigd, zijn de extra betalingsbehoeften met betrekking tot de verhoging van de medefinancieringspercentages voor het Cohesiebeleid voorzichtigheidshalve niet toegevoegd aan het verzoek met betrekking tot de onverwachte achterstand van onbetaalde betalingsverzoeken op het einde van 2013, zoals in afdeling 2.3.2. is uiteengezet. Afhankelijk van de omvang van de achterstand van onbetaalde betalingsverzoeken eind 2014 kan het evenwel noodzakelijk zijn dat de Commissie de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven voorstelt voor betalingen in 2015 met betrekking tot deze verhoging van de medefinanciering.

10.

2.3.6 Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake de Europese structuur- en investeringsfondsen


De onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad over de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen resulteerden in wijzigingen van de betalingsbehoeften ten opzichte van de conclusies van de Europese Raad van februari 2013. De overeengekomen vermindering van de 'prestatiereserve' van 7 % naar 6 %, de verminderde reikwijdte van de prestatiereserve[7], de toename van de jaarlijkse voorfinanciering en de uitsluiting van de prestatiereserve van de initiële en jaarlijkse voorfinanciering zullen resulteren in een wijziging van het verwachte betalingsprofiel. In totaal resulteert dit wellicht in extra betalingsbehoeften in de periode tot 2020. Voor 2014 kan evenwel worden uitgegaan van een vermindering van de betalingsbehoeften ten opzichte van de oorspronkelijke veronderstellingen, als gevolg van de uitsluiting van de prestatiereserve uit de berekeningsgrondslag van de initiële voorfinanciering voor de Europese structuur- en investeringsfondsen. Hierdoor dalen de betalingsbehoeften in 2014 met 288 miljoen EUR. De overeenkomstige kredieten zijn evenwel niet opgenomen in de begroting 2014 en moeten dus niet worden afgetrokken, aangezien bij de opstelling van de begroting 2014 is uitgegaan van een prestatiereserve van 7%, die niet in aanmerking is genomen bij de berekening van de voorfinanciering, en een aanneming van slechts 80% van de operationele programma's.

11.

2.3.7 Financieel pakket voor Oekraïne


Om te kunnen reageren op de dramatische gebeurtenissen in Oekraïne heeft de Commissie op 5 maart 2014 een financieel pakket bekendgemaakt[8], met inbegrip van een overeenkomst voor staatsopbouw in de vorm van begrotingssteun, ten belope van 355 miljoen EUR, waarvan een eerste tranche van 250 miljoen EUR in juni 2014 wordt uitbetaald en een tweede tranche van 105 miljoen EUR medio 2015. Een dergelijke uitbetalingstermijn is veel korter dan de termijnen voor de traditionele bijstand in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument. Derhalve verzoekt de Commissie om een bedrag van 250 miljoen EUR om deze onvoorziene ontwikkeling in 2014 te financieren.

12.

2.4. BUDGETTAIRE GEVOLGEN VAN DE ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN IN 2015


In deze fase gaat het voor de Commissie alleen om de budgettaire gevolgen van de onvoorziene omstandigheden voor het jaar 2014. In deze afdeling wordt ter informatie het effect op de begroting in 2015 toegelicht van de onvoorziene omstandigheden waarvoor in het kader van de uitvoering van de begroting een passend budgettair antwoord is vereist, door alle mogelijke middelen waarin de MFK-verordening voorziet, te benutten, inclusief de mogelijke gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven voor dat jaar.

13.

2.4.1 Versnelde uitvoering van programma's in subrubriek 1a en subrubriek 1b


Verwacht wordt dat de versnelde uitvoering van de programma's 'Horizon 2020', "Erasmus+" en 'Cosme' in het kader van subrubriek 1a zal resulteren in een netto toename van de betalingsbehoeften ten belope van 143 miljoen EUR in 2015. Wat betreft subrubriek 1b, zal de versnelde uitvoering van de uitgaven voor het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) en de overeenkomstige uitgestelde uitvoering van het aan het Cohesiefonds gerelateerde onderdeel van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en de Europese territoriale samenwerking naar verwachting resulteren in extra betalingsbehoeften ten belope van 505 miljoen EUR in 2015.

14.

2.4.2 Verhoging medefinancieringspercentages voor het Cohesiebeleid


Zoals in de afdelingen 2.3.4 en 2.3.5 is uiteengezet, voorziet de 'Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen' voor de nieuwe programma's van het MFK 2014-2020 in de herinvoering van de verhoging met 10 % van het medefinancieringspercentage tot 2016 voor lidstaten die te kampen hebben met tijdelijke budgettaire moeilijkheden, die in eerste instantie alleen zou gelden voor tot 31 december 2013 gedane uitgaven. Bijgevolg zijn extra betalingsbehoeften voor 2015 te verwachten, ten belope van 375 miljoen EUR, voor de verhoging van de medefinancieringspercentages voor het Cohesiebeleid. Verwacht wordt evenwel dat het effect op de begroting van de verhoging van de medefinancieringspercentages voor plattelandsontwikkeling en visserij louter tot 2014 beperkt zal blijven.

15.

2.4.3 Financieel pakket voor Oekraïne


Zoals in afdeling 2.3.7 is uiteengezet zal de tweede tranche van het aangekondigde financiële pakket voor Oekraïne naar verwachting resulteren in extra betalingsbehoeften ten belope van 105 miljoen EUR tegen medio 2015.

16.

2.5. BUDGETTAIRE GEVOLGEN VAN DE ONVOORZIENE OMSTANDIGHEDEN IN 2014 EN 2015: OVERZICHT


Zoals weergegeven in tabel 1 lopen de onvoorziene betalingsbehoeften voor 2014 ten opzichte van de situatie in februari 2013 in totaal op tot 5 209 miljoen EUR. Rekening houdend met het bij de vaststelling van de begroting 2014 bekende effect en de eind 2014 uit te voeren evaluatie van de verhoging van de medefinanciering voor het cohesiebeleid, is een bedrag van 4 027 miljoen EUR noodzakelijk om te voldoen aan de desbetreffende betalingsbehoeften in 2014.

Tabel 1: onvoorziene betalingsbehoeften die zich voordeden na de Europese Raad van februari 2013.

Aan onvoorziene omstandigheden gerelateerde extra betalingsbehoeften waarmee in de begroting 2014 nog geen rekening is gehouden| x miljoen EUR

Versnelde uitvoering van subrubriek 1a (Horizon 2020, Erasmus+ en Cosme)| 282

Voor

financiering


FEAD| 99

17.

Onvoorziene buitensporige achterstand 3 296


Verhoging van de medefinancieringspercentages: plattelandsontwikkeling en visserij (rubriek 2)| 100

Financieel pakket voor Oekraïne| 250

Totaal effect van onvoorziene omstandigheden waarmee in de begroting 2014 nog geen rekening is gehouden (A)| 4 027

Aan onvoorziene omstandigheden gerelateerde extra betalingsbehoeften waarmee in de begroting 2014 reeds rekening wordt gehouden| x miljoen EUR

Versnelde uitvoering Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI)| 345

Behandeling prestatiereserve voor ESI-fondsen| -288

Totaal effect van onvoorziene omstandigheden waarmee in de begroting 2014 reeds rekening wordt gehouden (B)| 57

Aan onvoorziene omstandigheden gerelateerde extra betalingsbehoeften die zich wellicht na 2014 zullen voordoen| x miljoen EUR

Verhoging van de medefinancieringspercentages Cohesiebeleid (subrubriek 1b)| 1 125

Totaal effect van onvoorziene omstandigheden die zich wellicht na 2014 zullen voordoen (C)| 1 125

Algemeen totaal van de onvoorziene omstandigheden die een effect hebben op de betalingsbehoeften (D = A + B +C)| 5 209

De versnelde uitvoering van de programma's onder de subrubrieken 1a en 1b, de verhoging van de medefinancieringspercentages voor het Cohesiebeleid en het financieel pakket voor Oekraïne zullen ook resulteren in extra betalingsbehoeften voor het jaar 2015, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

Extra betalingsbehoeften voor 2015 gerelateerd aan onvoorziene omstandigheden die later moeten worden aangepakt| x miljoen EUR

Versnelde uitvoering van subrubriek 1a (Horizon 2020, Erasmus+ en Cosme)| 143

Versnelde uitvoering Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI)| 505

Verhoging van de medefinancieringspercentages Cohesiebeleid (subrubriek 1b)| 375

Financieel pakket voor Oekraïne| 105

Totaal van de onvoorziene omstandigheden die een effect hebben op de betalingsbehoeften| 1 128

Samengevat stelt de Commissie momenteel voor om het verzoek voor extra betalingskredieten in 2014 voor het Cohesiebeleid te beperken tot de buitensporige achterstand van onbetaalde betalingsaanvragen eind 2013.

Een verzoek met betrekking tot de aanvulling met 10% voor de medefinanciering van het Cohesiebeleid in 2014 kan later nog volgen en hangt af van de evaluatie van de achterstand van onbetaalde betalingsaanvragen eind 2014. Voorts worden extra betalingsbehoeften in 2015 verwacht, zoals in afdeling 2.4 is uiteengezet. Bijgevolg is het mogelijk dat de Commissie in een latere fase – in het licht van de uitvoering in 2014 – eveneens de gebruikmaking voorstelt van de marge voor onvoorziene uitgaven voor 2015.

Terwijl een herschikking van een bedrag van 65,4 miljoen EUR wordt gesuggereerd voor 2014, wordt voor de resterende extra betalingsbehoeften voor 2014-2015 die nodig zijn om te kunnen reageren om onvoorziene omstandigheden een gebruikmaking voorgesteld van de marge voor onvoorziene omstandigheden. Dit wordt verrekend met lagere maxima voor betalingen in de volgende jaren van het MFK voor 2014-2020, zoals vereist in artikel 13, lid 3, van de MFK-verordening.

18.

3. VERREKENING VAN DE MARGE VOOR ONVOORZIENE UITGAVEN MET MFK-MAXIMA


Op grond van artikel 13, lid 3, van de MFK-verordening is het vereist dat de uit de marge voor onvoorziene uitgaven beschikbaar gestelde middelen volledig worden verrekend met de marges voor het lopende begrotingsjaar of voor toekomstige begrotingsjaren.

Overeenkomstig artikel 13, lid 4, van de MFK-verordening mogen de aldus verrekende middelen niet verder binnen het MKF worden aangewend. De gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven mag dus niet leiden tot de overschrijding van de totale maxima die in het MFK voor de vastleggings- en betalingskredieten voor het lopende begrotingsjaar en voor toekomstige begrotingsjaren zijn vastgesteld. Bij de gebruikmaking van de marge voor onvoorziene uitgaven voor de betalingskredieten in 2014 en de hieraan gerelateerde verrekening moet dus het totale maximum voor betalingskredieten voor de periode 2014-2020 ten belope van 1 023 954 miljoen EUR in lopende prijzen (gelijk aan 908,4 miljard EUR in prijzen 2011) in acht worden genomen.

Gezien de onzekerheden met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 (dus het niveau van de openstaande betalingsaanvragen op het einde van het voorgaande jaar en de waarschijnlijkheid van extra onvoorziene betalingsbehoeften) zou verrekening in een van deze jaren onvoorzichtig zijn. In 2017 doet er zich een nominale daling voor van het niveau van het maximum voor betalingskredieten ten opzichte van 2016. Derhalve wordt voorgesteld de verrekening te spreiden over de jaren 2018 tot 2020.

Gezien de oplopende betalingsbehoeften op het einde van de programmeringsperiode en de stijging van het niveau van het maximum voor betalingskredieten tijdens de jaren 2018 tot 2020 wordt voorgesteld de verrekening tot stand te brengen in gelijke jaarlijkse tranches. Deze bedragen onder het maximum voor de betalingskredieten zullen niet beschikbaar zijn voor betalingskredieten in de respectieve jaarlijkse begrotingen.

Tabel 2: spreiding van de verrekening voor de marge voor onvoorziene uitgaven voor 2014

[zie origineel document voor tabel]

x miljoen EUR| Maximum voor betalingskredieten| Verrekende bedragen| Te besteden bedragen onder het maximum

149 074,| 1 342,| 147 731,7

153 362,| 1 342,| 152 019,8

156 295,| 1 342,| 154 952,8

Totaal| 458 731,| 4 026,| 454 704,3

19.

4. AANVULLENDE ELEMENTEN


Beide takken van de begrotingsautoriteit wordt erop gewezen dat het besluit niet later dan de publicatie van gewijzigde begroting nr. 3 bij de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 in het Publicatieblad van de Europese Unie mag worden gepubliceerd.