Toelichting bij COM(2014)174 - Onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten mbt voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tot intrekking van Raadsverordening 83/417/EEG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Richtlijn 83/417/EEG van de Raad voorziet in de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten (caseïne en caseïnaten). Om de volgende redenen wordt voorgesteld deze richtlijn in te trekken en te vervangen door een nieuwe tekst: 1) om de aan de Commissie verleende bevoegdheden aan te passen aan het nieuwe onderscheid dat is ingevoerd bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), 2) om andere intussen vastgestelde wetgeving, met name met betrekking tot levensmiddelen, in aanmerking te nemen, 3) om de eisen ten aanzien van de samenstelling van de betrokken producten aan te passen aan de desbetreffende internationale normen van de Codex Alimentarius.

1) In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de aan de Commissie verleende bevoegdheid om niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling, zoals bepaald in artikel 290 (gedelegeerde handelingen) en, anderzijds, de aan de Commissie verleende bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen wanneer er eenvormige voorwaarden nodig zijn, zoals bedoeld in artikel 291 (uitvoeringshandelingen). Bij de controle van de bepalingen van Richtlijn 83/417/EEG met betrekking tot het nieuwe onderscheid tussen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen is gebleken dat het nodig is de Commissie te machtigen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van, in voorkomend geval, de technische definities en normen die zijn vastgelegd in de bijlagen ten aanzien van voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten om rekening te houden met de ontwikkelingen op het gebied van de desbetreffende internationale normen en met de technische vooruitgang. Een overeenkomstige machtiging wordt in dit voorstel opgenomen.

2) In het onderhavige voorstel wordt rekening gehouden met de verdere ontwikkeling van parallelle wetgeving, met name van de levensmiddelenwetgeving. Het betreft met name aanpassingen aan Verordening nr. 2000/13/EG[1], Verordening (EG) nr. 178/2002[2], Verordening (EG) nr. 882/2004[3], Verordening (EG) nr. 1332/2008[4] en Verordening (EG) nr. 1333/2008[5].

3) In de Codex Alimentarius is een internationale norm met betrekking tot voor menselijke voeding bestemde caseïneproducten vastgesteld[6]. Deze norm definieert, onder andere, de essentiële kenmerken inzake de samenstelling en kwaliteit van caseïneproducten. Om exploitanten van levensmiddelenbedrijven gelijke kansen te bieden op de wereldmarkt worden de in de bijlagen vastgestelde vereisten betreffende de samenstelling van voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten in het onderhavige voorstel aangepast aan die van de hierboven genoemde codexnorm. Het gaat hierbij om twee wijzigingen: het maximale vochtgehalte van voor menselijke voeding bestemde caseïne wordt verhoogd van 10 naar 12 % en het maximale melkvetgehalte van voedingszuurcaseïne wordt verlaagd van 2,25 naar 2 %. Dankzij deze wijzigingen zijn de in het voorstel vastgestelde vereisten ten aanzien van de samenstelling volledig in overeenstemming met de internationale norm.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

Algemene context



In de artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten handelingen van de Commissie.

Artikel 290 van het VWEU biedt de wetgever de mogelijkheid 'aan de Commissie de bevoegdheid over te dragen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling'. Dergelijke door de Commissie vastgestelde rechtshandelingen worden volgens de terminologie van het Verdrag 'gedelegeerde handelingen' genoemd (artikel 290, lid 3).

Artikel 291 van het VWEU biedt de lidstaten de mogelijkheid 'alle maatregelen van intern recht te nemen die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie'. Bij die handelingen worden aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toegekend wanneer er eenvormige voorwaarden nodig zijn voor de uitvoering van deze handelingen. Dergelijke door de Commissie vastgestelde rechtshandelingen worden volgens de terminologie van het Verdrag 'uitvoeringshandelingen' genoemd (artikel 291, lid 4).

Sinds de goedkeuring van de oorspronkelijke richtlijn in 1983 zijn een aantal rechtshandelingen vastgesteld op het gebied van de levensmiddelenwetgeving. Deze moeten in aanmerking worden genomen.

Tot en met 2006 viel de productie van caseïne en caseïnaten uit melk onder een interne door de Unie beheerde subsidieregeling. Deze subsidieregeling wordt sindsdien niet meer toegepast en is definitief ingetrokken bij het in 2013 gesloten politiek akkoord over de hervorming van de integrale gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten. Specifieke bepalingen, die verschillen van internationale normen, zijn derhalve niet langer gerechtvaardigd. Bijgevolg zijn de vereisten inzake de samenstelling van caseïneproducten in het voorstel aangepast aan de desbetreffende codexnorm.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De artikelen 290 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Verordening 2000/13/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002, Verordening (EG) nr. 882/2004, Verordening (EG) nr. 1332/2008 en Verordening (EG) nr. 1333/2008.

Codex Stan 290-1995.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Het voorstel is in overeenstemming met de nieuwe indeling van bij het VWEU aan de Commissie verleende bevoegdheden, met de desbetreffende wetgeving op het gebied van levensmiddelen en met de in de Codex Alimentarius vastgestelde internationale norm voor caseïneproducten.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Het is niet nodig de belanghebbende partijen te raadplegen, aangezien het voorstel vooral betrekking heeft op interinstitutionele thema's en niet raakt aan de essentie van Richtlijn 83/417/EEG, die al tientallen jaren goed werkt. Het voorstel voorziet ook in een betere integratie van de voorschriften voor caseïne en caseïnaten in het ruimere juridische kader op het gebied van de levensmiddelenwetgeving, wat leidt tot meer duidelijkheid en vereenvoudiging. Ook de voorschriften inzake de verstrekking van informatie tussen bedrijven zijn gestroomlijnd.

De verdere aanpassing aan de internationale norm is besproken met de sector, die ten zeerste is ingenomen met de voorgestelde wijziging.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Om dezelfde redenen is er evenmin behoefte aan externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



Om dezelfde redenen is er evenmin behoefte aan een effectbeoordeling.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



In het voorstel 1) wordt gewezen op de noodzaak om gedelegeerde bevoegdheid toe te kennen aan de Commissie voor de vaststelling van wijzigingen van de bijlagen I en II en wordt de desbetreffende procedure vastgesteld voor de vaststelling van deze handelingen in de nieuwe wettelijke context die is ontstaan door de inwerkingtreding van de artikelen 290 en 291 van het VWEU; 2) worden de bestaande bepalingen aangepast aan de verdere ontwikkeling van de wetgeving, met name op het gebied van levensmiddelen; 3) worden, in voorkomend geval, de vereisten inzake de samenstelling van de voor menselijke voeding bestemde caseïne aangepast aan de overeenkomstige codexnorm.

Rechtsgrondslag



Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 114.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten, en is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van instrumenten



De vorm van de oorspronkelijke rechtshandeling (richtlijn) wordt niet gewijzigd. Het voorstel is gericht op de versterking van de positie van de Commissie in de nieuwe juridische context die door het Verdrag van Lissabon is ontstaan. Voorts wordt rekening gehouden met de verdere ontwikkeling van de wetgeving in de afgelopen jaren en met bestaande, bijgewerkte internationale normen.

Bovendien is er in het voorstel rekening mee gehouden dat de lidstaten moeten kunnen beschikken over een zekere speelruimte om de tenuitvoerlegging aan te passen aan het nationale juridische en administratieve kader, met name met betrekking tot de mogelijke goedkeuring van nationale maatregelen in aangelegenheden die niet specifiek door het voorstel worden geharmoniseerd.